het meisje van de bloementuin streelt met haar blote voetjes het zachte dons van elk blad die zij, getooid met een fladderende hoed met voile haast zwevend betrad
zij was uit het licht gesneden zo broos en ongerept en danste haar engelendans; al draaiend en huppelend, een mooie bloemenkrans
waar vind ik haar nog aanschouwelijk, zuiver en gracieus waar voel ik nog iets van haar pracht ik zoek haar heb geen keus
in een zachte schaduw is het doek gespreid over jong en donzig mos op een mantel van scharlaken rust zij in een lieflijk lentebos op een door mij geschapen aardse huid en laat mijn blik haar naaktheid raken
haar strakke vel omringt de verlegen sierlijke pose terwijl mijn gevoel zingt van verlangen en mijn armen zich naar haar willen strekken; zij, een boeket van ontluikende witte rozen
zij schept een ruimte in een maagdelijk beeld waarin verleidelijke vormen groeien en haar gratie stilaan mijn hartstocht steelt
allengs gaan haar ogen wijder open zoekend naar een wezenlijke verbinding en rijpt de spanning in haar lijf tot een zichtbare zuigende opwinding
in mijn hooglied over liefde spettert het er vanaf trompetten schallen stemmen brallen de klanken schor gesteund door mijn voce particolare
met puilende ogen de een de anderen met staren ondergaan wij de liefde hosanna is ons deel hoe kunnen we dat verklaren
de eeuwige zucht, de al durende kramp in de maag het voeden van de onzichtbare vlinders en de voortgaande doorloop is niet alleen vandaag
zo juichen we om dat teder gevoel reizen de wereld rond verzetten bergen en woestijnen we laten de boel de boel
op de hoek van de straat zie ik haar mijn hooglied, mijn zucht kon ik haar maar bereiken waarom blijf ik voor mijn grote liefde slechts ontsnappende ballonnenlucht
zij weet niet meer wat gister was nee, niemand kwam hier op bezoek dit is geen leven was hij er nog maar al was het even
een mensenkind kwam in de ochtend reisde bij volle maan heeft weet van niets schreeuwde bij aankomst heeft een lange weg te gaan
waar is toch mijn beurs oh, in de la of nee daar wie heeft hem meegenomen vertrouw niemand ik mis zoveel de laatste tijd altijd alleen, heb ik daarom zoveel zonen
de wieg is verwarmd door een omhulde kruik zij wordt bewonderd omringd door hoopvolle vreugde, verwachtingsvolle liefde lang gekoesterd in een moederbuik
wanneer kom je weer eens langs ik ben zo alleen huil dagen en nachten was ik maar dood dit heeft geen zin ik weet steeds minder kom je nog ik wil garen kopen heb een trui met een gat erin
een lieve meis heeft haar jeugd verloren zinloos en plots eindigen haar woorden stokt de weg naar voren
haar jong verleden een scheppende bloem sterft in het heden bladeren van geluk zuigend naar het licht buigen troosteloos worden machteloos afgesneden
de toekomst komt haar niet meer toe ook die liefhebben ervaren met ongeloof de gemiste verwachting schreeuwende pijn bevriest het redelijk denken hoop daalt in de menselijke achting
daar gaat zij nu op een onbekende weg heeft ons ongewild verlaten een ding kan ik zeggen niemand, nee niemand zal haar uit ons hart kunnen praten
het is als of nee, het is ik ben zo en zo vind mij, als ik mij vind, zo veel of geschift
ga naar mij staren ontleed mij doorheen mijn vel en huid gaat mij verklaren vind mij te vinden
zie mij in de ogen kent mijn bronzen hart splijt mij met mededogen zwart mij niet met koele smart
ik ben en meer meer en anders ook vind mij als ik mij vind dat alles wat in mijn lijf en daarbuiten bevindt
een rad van beeldend avontuur, een kind van zinnigheid man van buitenspel, vrouwelijk, een zachte structuur vind mij te vinden weet mij en ook jou te binden binnen mijn beperkte duur
ik, dwalende, met bijna gesloten ogen half ziende over haar kwetsbaar lijf heeft zij, ontegenzeglijk mij opgezogen in haar overgebleven zijn, omkleed met blanke, gelaagde togen
sanfte hingabe
ich, herumirrend mit beinah geschlossenen augen halb sehend, über ihren verletzbaren leib
hat sie unweigerlich mich aufgesogen mit ihrem verbliebenen sein umhüllt von weissen gelegten roben
tender devotion
wandering about with almost closed eyes half seeing over her vulnerable body
she has inevitably sucked me down into her remaining existence wrapped into a white layered gown
ik staar naar dit witte vlak open mij in afwachting van wat komt, dat komt als het komt en of het zich opsomt onder een stramien met een geschreven dak
zie een opening, zich schuchter aandienend, nog wel vertragend en vermomd licht en nog weinig verteerd ach, ja het dromt
het gorgelt mee langs mijn enige orgelpijp een in opgang komend proces van een startende of wel achterlatende resistente resonantie: de geest vindt zijn weg uit de fles
in dit imperfectum van ieder gepasseerde minuut, is mijn ochtend een creatieve crèche, wippend nog naar afgebakende hoogte zie hier mijn dagelijks prille debuut