haar tenen raken amper het water van de kronkelige groenige loop alsof zij de stroom niet wil storen het heden niet wil kwetsen voor later
de lange haren vallen over haar blanke schouderlijn in enkele resterende vlechten en waar glooiende heupen verborgen in het jonge gras haar aan de aarde doen hechten
zo gaat zij verstild op in de zachte zwoele sfeer van zomers genot ik zou haar willen raken; even meedrijven op haar gedachteloos vlot
naarmate mijn jaren zich verkorten begint aan het groeiend inzicht van sturing in mijn leven overduidelijk iets te schorten
waar groei nog gepaard gaat met versterking van het ik en keuzes mogelijk lijken blijkt bij vergrijzende haren de ruimte steeds meer in te dijken en het geheel minder te verklaren
allengs onbereikbaar voor mij wordt de grote gang van de rede als persoon te plaatsen steeds meer ben ik een pion waarbij ik soms nog alleen even de loper mag kaatsen voor de onzichtbare kracht die dat voor mij verzon
het meisje van de bloementuin streelt met haar blote voetjes het zachte dons van elk blad die zij, getooid met een fladderende hoed met voile haast zwevend betrad
zij was uit het licht gesneden zo broos en ongerept en danste haar engelendans; al draaiend en huppelend, een mooie bloemenkrans
waar vind ik haar nog aanschouwelijk, zuiver en gracieus waar voel ik nog iets van haar pracht ik zoek haar heb geen keus
in een zachte schaduw is het doek gespreid over jong en donzig mos op een mantel van scharlaken rust zij in een lieflijk lentebos op een door mij geschapen aardse huid en laat mijn blik haar naaktheid raken
haar strakke vel omringt de verlegen sierlijke pose terwijl mijn gevoel zingt van verlangen en mijn armen zich naar haar willen strekken; zij, een boeket van ontluikende witte rozen
zij schept een ruimte in een maagdelijk beeld waarin verleidelijke vormen groeien en haar gratie stilaan mijn hartstocht steelt
allengs gaan haar ogen wijder open zoekend naar een wezenlijke verbinding en rijpt de spanning in haar lijf tot een zichtbare zuigende opwinding
in mijn hooglied over liefde spettert het er vanaf trompetten schallen stemmen brallen de klanken schor gesteund door mijn voce particolare
met puilende ogen de een de anderen met staren ondergaan wij de liefde hosanna is ons deel hoe kunnen we dat verklaren
de eeuwige zucht, de al durende kramp in de maag het voeden van de onzichtbare vlinders en de voortgaande doorloop is niet alleen vandaag
zo juichen we om dat teder gevoel reizen de wereld rond verzetten bergen en woestijnen we laten de boel de boel
op de hoek van de straat zie ik haar mijn hooglied, mijn zucht kon ik haar maar bereiken waarom blijf ik voor mijn grote liefde slechts ontsnappende ballonnenlucht
zij weet niet meer wat gister was nee, niemand kwam hier op bezoek dit is geen leven was hij er nog maar al was het even
een mensenkind kwam in de ochtend reisde bij volle maan heeft weet van niets schreeuwde bij aankomst heeft een lange weg te gaan
waar is toch mijn beurs oh, in de la of nee daar wie heeft hem meegenomen vertrouw niemand ik mis zoveel de laatste tijd altijd alleen, heb ik daarom zoveel zonen
de wieg is verwarmd door een omhulde kruik zij wordt bewonderd omringd door hoopvolle vreugde, verwachtingsvolle liefde lang gekoesterd in een moederbuik
wanneer kom je weer eens langs ik ben zo alleen huil dagen en nachten was ik maar dood dit heeft geen zin ik weet steeds minder kom je nog ik wil garen kopen heb een trui met een gat erin