Een klompenmaker is een ambachtsman die klompen vervaardigt. Dit gebeurt door een blok hout te snijden en uit te hollen, totdat de klompvorm wordt verkregen.
De telegrafist schrijft het op een telegramformulier, waarna het wordt bezorgd door de telegrambesteller. In 1860 worden in 54 telegraafkantoren 198.000 telegrammen verwerkt in het binnenlands- en 124.000 telegrammen in het buitenlands verkeer.
De lantaarnaansteker groeide in de 19de eeuw uit tot een even vertrouwd figuur als de postbode of de wijkagent. Automatisch aansteken en doven werd slechts ingevoerd na 1900. Hun porseleinkaartjes met nieuwjaarswensen zijn nog steeds een gezocht item voor verzamelaars.
‘Porseleinkaartjes’ is een verzamelnaam voor gelegenheidsdrukwerk op papier dat behandeld was met zeer dunne lagen zink- of loodwit, vermengd met leem en aluin.
Een parlevinker is een ondernemer die vanaf zijn boot goederen, meestal levensmiddelen, verkoopt. De naam parlevinker of zoetelaar werd op de rivier gebruikt, terwijl in havengebieden gesproken werd over kadraaier of kaaidraaier.
Een putjesschepper was oorspronkelijk iemand die beerputten leegmaakte. Dat is dus wat anders dan de huidige putten op straat, want in de beerputten zat poep. Een putjesschepper was dus eigenlijk een poepschepper, een opruimer van menselijke fecaliën. Het is dus niet zo gek dat het beroep van putjesschepper in laag aanzien stond. Dit verklaart meteen de overdrachtelijke betekenis van putjesschepper, te weten: 'iemand met een zeer onaanzienlijk beroep, van geringe stand' (aldus de definitie in de Grote Van Dale).
Een scharensliep is een grotendeels verdwenen beroep. Het is een persoon die langs de deuren ging om scharen en messen te slijpen. De persoon had meestal een grote duwkar bij zich, soms een bakfiets, waarop hij alle benodigde gereedschappen voorhanden had. Ook het slijpen van schaatsen was een werkzaamheid waar hij zich mee bezighield.