HEIBEL en DIMITRI VERHULST
Inhoud blog
  • 'Godverdomse dagen', deel 1
  • 'Godverdomse dagen', deel 2
  • 'Godverdomse dagen', deel 3
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Over de 'Godverdomse dagen' van Dimitri Verhulst
    FRANS DEPEUTER ANALYSEERT DE TUNNELVISIE VAN DIMITRI VERHULST
    10-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Godverdomse dagen', deel 2
     

    In het hol van de leeuw

    Dat ook Verhulst een fervente anti-Vlaam is, daaraan twijfelt geen enkele Waal. Op de grensverleggende vraag, die Humo aan elke Hoofdzondenaar stelt, nl.: “Met wie zou je graag eens een one-nightstand willen beleven?” antwoordde Dimitri onbevangen in zijn geijkt Reetveerdegems: “Als je Yves Leterme hoort zeiken, zou je toch denken dat hij de geschikte kandidaat is voor een pot plasseks. Maar laat me liever nog maar eens de Vlaamse Leeuw neuken, zoals vorig jaar op die affiche – de beste die ik in lange tijd gezien heb.” (Humo, 08.08.06).

    Je ziet, ook Dimitri is zo’n typische anti-Vlaamse Vlaam. Beter dan Johan Sanctorum, zowat de enige Vlaamse filosoof die consequent incorrect durft te zijn, kan ik deze paradox niet analyseren. Op zijn altijd even boeiende website ‘Visionair België’ heeft hij het over het oer-Vlaamse karakter van Gdoegb, waarvan de “barokke taal () zich in het slijk van dit tranendal wentelt”. En “toch,” zegt hij, “toch werpt Verhulst zich in alle interviews op als een overtuigde Belg die, bij wijze van statement, als pseudobanneling in Wallonië is gaan wonen en het ‘Vlaamse fascisme’ hartsgrondig vervloekt. Alsof de schrijver zich wil verontschuldigen voor de lucht die hij heeft ingeademd en de grond waarop hij als kleuter heeft gepoept.”

    Samen met Verhulst krijgen alle andere “Vlaamse culturo’s” een flinke veeg uit de pan: “Als zelfverklaarde ‘rebellen’ van overwegend links-progressieve gezindheid, zouden ze moeten sympathiseren met een kwalitatief geminoriseerde bevolkingsgroep, waarvan ze nota bene zelf het ‘barbaars’ karakter literair cultiveren. Maar vermits ze zich daarmee sociaal en politiek binnen het Belgische referentiekader zouden uitsluiten, doen ze net het tegendeel en ontkennen retorisch die identiteit. Het luidruchtige ‘antifascisme’ van het Vlaams cultureel establishment heeft iets pathetisch, omdat het een strenge mentale hygiëne toepast op zijn eigen psychisch landschap en thematisch register.”

    Vlijmscherp ontleedt Sanctorum de paradox van die cultuurvlamingen die “het on-Latijnse, onverlichte, zompige irrationalisme literair cultiveren en daar behoorlijk wat succes mee oogsten, terwijl ze het tegelijk politiek ontkennen, er zich voor excuseren en als ‘anti-fascist’ of ‘goede Belg’ proberen door het leven te gaan. () De literaire thema’s van deze witgekalkte zwarten spreken nochtans voor zich: het platteland of de kleinsteedse milieus, het (onverwerkte) verleden, het zoeken naar roots, het eindeloos opwarmen van familiehistories, maar ook een eindeloze voorliefde voor het ranzige, de sansevieria's en de pissijnen, en dat alles in een soort Nedervlaams en met veel krachttermen en drieletterwoorden gekruid. Tom Lanoye en Herman Brusselmans, () zijn nooit verder geraakt dan het exploreren van de Vlaamse onderbuik. Het was en is zelfs hun handelsmerk. () De Vlaamse literatuur hanteert een Dionysisch mestkever-idioom met een sterke rioolgeur, maar geen skribent wil dat ook geweten hebben. Het Vlaamse kunstbedrijf is niet ‘progressief’ - hoe hard dat ook geroepen wordt - maar eerder regressief, zurig, sterk oedipaal, coprofiel (= groeiend op dierlijke uitwerpselen - FD), zelfs narcistisch-theatraal. Allemaal psychopathologische voorvormen van het zo gehate fascisme. () Men moet dus enige ironie aan de dag leggen tegenover die verlichte bovenlaag van onze Vlaamse samenleving, die zich distantieert van ‘het nationalistische virus’ (dixit theatermaker Jan Lauwers). Een cultuur die rationeel haar eigen emoties en onderbewustzijn ontkent, dat is bij mijn weten een unicum. De Vlaamse culturo is een parvenu die zijn afkomst uitstraalt én ontkent.”

     

    Het Boon-chromosoom

    Ja, het is me wat met die Vlaamse prozaïsten. Ze zijn er als de dood voor om ‘Vlaams’ te worden genoemd, maar zwoegen onderwijl toch maar aan een oeuvre dat zo Vlaams is als stoemppot van savooi. Een erfgenaam van Boon of Walschap genoemd worden lijkt voor de gemiddelde Vlaamse auteur zowat de hoogste literaire eer die hem - veel meer dan haar - te beurt kan vallen. Ze zijn niet te tellen, al die verdrietjes van België die uit de buik van het ‘zompige’ Vlaanderen opduiken en die dan in de Nederlandse pers “sappige romans over boertig en benauwd Vlaanderen” genoemd worden (Rob Schouten, in Trouw, 13.05.06)…

    Maar zie, nu zijn daar ineens de Godverdomse dagen op een godverdomse bol van Dimitri Verhulst. Een Vlaam die nu eens niét over ‘la Flandre profonde’ schrijft, maar over De Mensheid nog wel. Méér nog: die doemdenkend de héle geschiedenis van De Mensheid afhandelt in amper 180 pagina’s. En die daar nog trots voor durft uit te komen ook.

    Neenee, een hoog gedacht van de mens heeft Dimitri heus niet (hier komen we verder nog op terug). Laten we maar zeggen dat hij er 180 pagina’s lang op vloekt, spuwt, kotst, schijt en piest. Vreemd genoeg vloekt, spuwt, kotst, schijt en piest hij echter op zijn Vlaams. Zoals een boer op zijn veld: de gulp open en plassen maar. Zoals een varken in zijn kot: poepen waar het loopt. Zoals een zatlap achter de frietkraam, met brokken en gal. Zoals een pruimende kasseilegger: met het sap over de kin. Zoals een snotjongen die Jantje Stoer wil uithangen maar wel vergeet zijn neus af te vegen.

     

    Als de zeug droomt, is ’t van stront

    Nu ja, vloeken, spuwen, enzovoort heeft Dimitri geleerd vanaf zijn kleuterjaren. In De helaasheid der dingen belijdt hij dat het dagelijkse kost was in Reetveerdegem. Tenminste als we Dimitri mogen geloven. - Of was het misschien hoofdzakelijk bij de familie Verhulst zo? Doet Dimitri hetzelfde als zijn peetvader Boon, die de Kapellekensbaan beschouwde als een uitloper van zijn eigen huis? En als Walter van den Broeck, die aan alle inwoners van zijn fabriekscité dezelfde ‘heidense’ geest als in nr. 45 van zijn Koperstraat toeschreef? (Ook hier komen we verder nog op terug.)

    Hoe dan ook, zuipen, vloeken en meppen was de potgrond waarin Dimitri wortel schoot. En dat zo’n verzuurde bodem geen leuk, gezond ventje kan produceren, maar alleen verbittering, wrok, misantropie, zelfs mensenhaat kan voortbrengen, zal wel niemand verwonderen. Sinds gezaghebbende psychologen als Margareth Mahler, René Spitz, Erik Erikson, Erich Fromm, Benjamin Spock, Wilhelmina Bladergroen, Rita Kohnstamm e.a. hebben aangetoond dat iemands jeugd een stempel slaat op zijn hele persoonlijkheid, begrijpen we ook het geval ‘Dimitri’ beter.

    In Reetveerdegem moet het ongewenste Dimitrietje immers bijzonder trieste dagen hebben gekend. Hij verwoordt het zelf als volgt: ‘Moeder nam medicijnen tegen kinderen. Ik was haar enige ziekte.’ Zijn vader is aan de drank en heeft ‘een los handje’. Zijn moeder trekt eruit en daarop trekt Dimitri samen met zijn vader in bij zijn grootmoeder, waar ook zijn eveneens alcoholminnende oom woont. Op 14-jarige leeftijd besluit Dimitri de ellende te ontvluchten; hij komt in een internaat en daarna tot zijn zestiende in een pleeggezin terecht, waar de bakken bier van zijn voorbeeldige familie vervangen worden door liters exquise wijn. Hij vlucht opnieuw en wordt opgenomen in een gezinsvervangend tehuis, vol met ‘geprobeerde kinderen’. Hij probeert zo snel mogelijk op eigen benen te staan en gaat achtereenvolgens aan de slag als pizzaleverancier in Gent, als toeristische gids op plezierbootjes, als ‘duivenstrontschraper’ op kerken en animator (of ‘animatras’, zoals hij het zelf noemt) in Mallorca. (Vrij naar Boektoppers)

    Ja, indien het niet zo tragisch was, zou ik de woorden van mijn vader kunnen aanhalen, toen we eens naast de open varkensstal liepen waar de zeug in haar drek lag te slapen: “Als de zeug droomt, is ’t van stront.” Geef toe dat er toch enige overeenkomst is met wat Dimitri schrijft: “’t Schijt aanvankelijk nog stront maar gaandeweg schijt ’t ook water. ’t Schijt maar hele dagen aan doch nooit genoeg opdat ’t ook zijn ziekte zou mogen mee uitschijten. Slijm en gal en hier en daar nog andere drab loost ’t langs de bovenkant.” (p. 109)

     

    “Vlees nondedju!”

    Een ding staat alleszins vast: de inhoud van Godverdomse dagen op een godverdomse bol beantwoordt volledig aan de titel: het valt hier op aarde niet erg mee met die godverdomse mensheid, en ook de omslag, waarop een overvolle pisbak is uitgebeeld op een achtergrond van gifgroene muurtegels, accordeert perfect.

    Helaas is het juist die inhoud die ons wat zorgen baart… De vaststelling dat het hier maar iets van de hond zijn broek is, is nu niet precies een onthulling die de lezer met verbijstering slaat. “Nou, daar vallen we niet direct van naast onze stoel,” zullen we maar met Arie Storm zuchten (Het Parool, 09.10.08)

    Dimitri schetst een “grotesk portret van menselijke zelfgenoegzaamheid en verblinding”, (Frank Hellemans, Knack, 08.10.08), waarin het mensdom - of alleszins het mannetjesgedeelte ervan, want de vrouwtjes zijn “teven”, die alleen maar dienen om geneukt te worden en jong te werpen, - de hele tijd “’t” wordt genoemd. Zelfs niet ‘het’ maar “’t”. Een beest zeg maar, een amorf, naamloos monster dat, zoals in een griezelfilm, dood en vernieling zaait. 

    Op de eerste tekstpagina laat Dimitri dat beest uit het water kruipen op een niet al te beleefde manier: “”Wel toe, ’t schijt nog een laatste keer hevig in de zee, (), legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om zich te vormen tot een bekijkelijk monster met dikke knokkels, talgklieren, een hele eind darmen en een speklaag. En haar, wreed veel haar van onder tot boven waarin de vlooien en de teken simpel overleven door hun gastheer jeuk te bezorgen, zodat die zich moet krabben tot zijn vel  aan vodden hangt en zij kunnen zuipen van zijn bloed.” (p. 7-8)

    En dan begint het beest aan zijn avontuurlijke tocht. Dimitri laat “’t” om de haverklap op elkaar kruipen en elkaar de hersens inslaan tot ‘t 180 pagina’s verder nog altijd aan het neuken en moorden is. Meer is het niet volgens hem. Een beest dat uitsluitend door honger gedreven wordt. ‘Hoort ge? Honger!”. Honger naar “Vlees! Vlees om te eten en vlees om te penetreren! () Vlees nondedju! Vlees om te bestijgen en vlees om de zweep te geven!” (p. 78) Maar vooral honger naar macht, en dus slaat ‘t krom en kreupel wat het daarbij hindert. Zo ongeveer zoals Bertrand Russell het verwoordde:  “I found one day in school a boy of medium size ill-treating a smaller boy. I expostulated, but he replied: ‘The bigs hit me, so I hit the babies; that's fair In these words he epitomized the history of the human race.” (Education and the Social Order, 1932)

     

    “Zo’n lekker stuk.”

    De mens als beest dus, dat is de spiegel die Dimitri ons voorhoudt. De mens als een kliederig gedrocht dat druipt van zelfgenoegzame paar- en moordzucht. Een wereld waar “iedereen nog altijd op elkander kruipt en ’t iets voelt opkomen te doen bij een soortgenoot wat ‘t eerder met de beesten deed. Iets met scherpe stenen en veel bloed” (p. 16). Ga dat maar vertellen aan je buren, die zich buigen over het wiegje van hun eerste baby en nu volop aan ’t sparen zijn voor een budgetkeuken van Jan van Sundert, voorzien van gaskookplaat, afzuigkap, combimagnetron, koelkast, vaatwasser, dubbele spoelbak met mengkranen, en een vetwerend kunststofwerkblad.

    Maar niet getreurd, je heet immers Verhulst en het geestverruimende Humo staat pal achter je om je grondige samenvatting de wereld in te sturen op 320 000 exemplaren met op de achterflap de niet onaardige referentie: “Dimitri Verhulst presenteert u de geschiedenis van de mensheid.” Geef toe: er zijn andere manieren om uit de spotlights te blijven.

    En jawel hoor, de spotlights floepen aan en daar staat der Dimitri in zijn volle glorie: “Het prachtig wezen! Het plezier van de schepper! Orgelpunt van alles wat kruipt en asemt en stinkt! () Het ontwerp van de meester, zijn magnum opus in het kwadraat. Uren kan ’t zichzelf staan bekijken voor die spiegel, bloot zowel als aangekleed. () Zo’n lekker stuk.”” (p. 99)…

    Maar kom, over zijn kunstmatig gecreëerde hype gaan we het nu niet hebben. Niet dus over Dimitri’s verschijning in De Zevende Dag, TerZake, Samson en Gert, De laatste show, Iets met boeken, Vlaanderen Vakantieland - of heb ik er een paar te veel of te weinig genoemd? Jammer is het alleszins dat hij niet te zien was in De Keien van de Wetstraat en F.C. De Kampioenen, en ook in De Rode Loper (of is het toch De Rode Loop?) was zijn optreden niet misplaatst geweest -. Niet dus over de 600 besprekingen en interviews in zowat alle Vlaamse en Nederlandse zich respecterende druksels. Niet dus over de barnumreclame op Internet en de “steun van Humo, De Morgen en Radio

    Niet dus over heel die commercie.

    En zeker zullen we het niet meer hebben over de 320 000 gratis exemplaren van Humo. Tenzij misschien één enkele blogreactie: “Ik vind dat al die Dag Allemaal- en Flair-lezeressen die zich vandaag vergisten door een Humo mee te nemen in plaats van hun traditionele leesvoer, enkel en alleen omdat ze zo een gratis boek kregen dat ze toch nooit zullen lezen want ze lezen eigenlijk helemaal nooit een boek  - de laatste poging was Slaap van Annelies Verbeke toen die in De slimste Mens ter Wereld zat want dat was toch een toffe -, maar het is nu eenmaal gratis en Dimitri Verhulst dat is toch die schrijver van dat boek met die sanseveria op de cover, waarover veel gepraat wordt, maar dat ze ook al niet gelezen hebben, dat al die mensen dus eerst een mini-examen moeten afleggen aan de toonbank van de dagbladhandel om te bewijzen dat ze eigenlijk wel trouwe Humolezers zijn en als ze geen minimum van 2 op 5 halen, moeten ze een Goedele nemen in plaats van een Humo.” (Blog “Verantwoord tijdverlies”)

     

    Een ‘visionair’ met een smalle visie

    Laten we het dan maar hebben over de stijl en de visie…

    Het minste wat je kan zeggen is dat Dimitri’s stijl assertief, agressief, zelfs destructief is en dat de woordenschat doorspekt is met de ‘bloemrijke’ schuttingtaal die wellicht ten huize Verhulst gebruikt werd. En het mééste wat je kan zeggen over de visie, is dat Dimitri erg smal kijkt.

    Vanwege de bittere ervaringen heeft hij een vervormende bril op zijn neus staan, die de werkelijkheid grotesk deformeert tot een monsterlijke nachtmerrie. De wijze waarop Dimitri in zijn persoonlijke jeugd zijn persoonlijke omgeving heeft ervaren, blijkt hem zo traumatisch te hebben geconditioneerd dat hij als 36-jarige nog altijd de wereld ziet als één drekkige zwijnenstal. Hij overgiet de ganse mensheid met een galkleurige substantie die constant uit zijn gemutileerde geest opborrelt. Vanuit zijn verzuurde frustratie beschrijft hij de wereld op een baldadige, corrosieve wijze. Wat zijn volste recht is uiteraard: Verhulst is Verhulst.

    Het ergerlijke is echter dat hij deze wanstaltige voorstelling presenteert als “de geschiedenis van de mensheid” (flaptekst), dat hij aan zijn misantropische wereldbeeld een historische objectiviteit probeert te geven, kortom dat hij zich als een visionair gedraagt. Hij zegt het niet vlakaf, maar zijn profetische bijbeltaal en zijn axiomatische standpunten laten daaromtrent geen twijfel bestaan. Het portret dat hij van de mensheid schetst, is niet zomaar ‘een’ portret, neenee, het is ‘het’ ultieme portret dat de mens laat zien zoals hij is: een beest dat beestachtiger is dan alle andere beesten.

    Wat Dimitri niét ziet en dus niet toont, is de ándere mens. De mens die de hongerigen voedt, de naakten kleedt, de dorstigen laaft, de doden begraaft, de gevangenen bezoekt, de zieken verzorgt en de vreemdelingen herbergt. Het verhaal van de zeven werken van barmhartigheid blijkt de vloekende, spuwende, kotsende, schijtende, piesende Dimitri niet te (willen?) kennen daar op zijn Waalse heuvel, van waaruit hij vloekt, spuwt, kotst, schijt, piest op de hele wereld

    Dit generaliserende karakter blijkt heel wat Vlaamse critici evenwel worst te wezen. Althans de verliteratuurde critici. Zij staren zich blind op het ‘creatieve aspect’ en storen zich niet of amper aan het ‘destructieve effect’, dat het boek kan hebben op een bepaald deel van de jeugd. Welnu, ene Frans Depeuter - en hij zal wel niet de enige zijn - stoort zich daar geweldig aan. Frans Depeuter groeide immers ook op in een niet welstellend Vlaams gezin. Een kleinboerengezin nog wel, waar de geur van échte drek en zweet hing. Maar dat ook een (zou ik het durven te zeggen?) “schoon” Vlaams gezin was, waar gebeden werd in plaats van gevloekt, waar bemind werd in plaats van gepoept, waar gegeten werd in plaats van gevreten, waar gedronken werd in plaats van gezopen, waar gepraat werd in plaats van gescholden, waar men elkaar hielp in plaats van elkaar af te troeven. Wat niet betekent dat Frans Depeuter niet zou weten dat er ook ‘andere ‘gezinnen’ waren, waar wel ogen werden dichtgemept en vrouwen werden behandeld als pisbakken.

    “Een kwaadaardig virus”

    “De geschiedenis van de mensheid” dus, zo benoemt Dimitri zijn schrijfsel op de flap. “De”, en niet ‘een’. 180 bladzijden doet hij erover om de argeloze lezertjes te boodschappen dat de hele mensheid rot is tot op het bot. Het boek is “een braakbal, met velletjes en botjes; de lapjes vlees er nog aan. Verscheurd maar onverteerd.” (Roel Verniers, Knack 25.09.08) “De mens kwam, zag en overwon en maakte ondertussen alles en iedereen kapot, maar vooral zichzelf. () Hoop is vervlogen. Het bloed, de pus en de gruwelijkheid druipt van de bladzijden af. De mens van Verhulst, 't dus, houdt zich vanaf het moment dat hij uit het water is gekropen tot het betere bomuitvindwerk grofweg gezegd bezig met drie dingen: neuken, eten en het voeren van oorlog.” (Arie Storm, Het Parool, 09.10.08)

    Zo luidt ook de boodschap: wat heeft het alles voor zin? Gdoegb is “een boek dat slechts deze filosofie uitdraagt: het was niks, het is niks en het wordt niks. () Ik schreef het al en het kan niet genoegzaam herhaald worden: het was niks, het is niks en het wordt niks. De mens () heeft er nooit iets van terecht gebracht en hij zal er nooit iets van terecht brengen.” (Max Pam, HP/De Tijd, 31.10.08) Ten gerieve van de lezer die het allemaal nog niet zou snappen, geeft Dimitri vooraf toch maar het motto mee: “Gedenken wij in onze boeken de mens, die zich als een kwaadaardig virus voortplant in totale suprematie over alles wat leeft en eens geleefd heeft en nooit meer zal terugkomen” (L.H. Wiener).

    Voilà, en daarmee is eigenlijk alles gezegd. Rest nu nog de braakbal van Dimitri tot ons te nemen, met velletjes en botjes. “Smakelijk!” wensen wij de lezer toe, en met het vooruitzicht op allerlei vertalingen die wis en zeker dankzij het gulle Vlaams Fonds voor de Letteren ter verspreiding van de Vlaamse ‘cultuur’ zullen worden gerealiseerd, voegen wij er voor de buitenlandse lezers aan toe: “Guter Appetit. Good appetite. Bon appétit. Buono appetito. Appetite bom. God appetitt. Appetito bueno. Kαλή όρεξη. Xороший аппетит.”

     

    De tunnelvisie van Dimitri

    Dimitri Verhulst is een van die mensen - sorry, dat beladen woord mag voortaan niet meer worden gebruikt; zal ik dus zeggen: een van die niet- of on-mensen? - die aan tunnelvisie lijdt, wat onvermijdelijk gesimplificeerde en gegeneraliseerde beelden en een betweterig, vaak zelfs arrogant toontje  genereert.

    Tunnelvisie is namelijk “het bezien van alle aanwijzingen vanuit één als juist aangenomen hypothese, waardoor andere verklaringen over het hoofd worden gezien. Tunnelvisie is de onkunde, onwil of onmogelijkheid om bepaalde dingen waar te nemen die binnen iemands directe belevingswereld liggen. De reikwijdte van de mentale blik op concepten en begrippen wordt beperkt tot het eigen aandachtsveld. Er wordt ook wel gezegd dat iemand oogkleppen draagt: net als bij een trekpaard verhinderen dergelijke kleppen dat men om zich heen kan kijken (). De term 'tunnelvisie' wordt ook wel gebruikt voor een bekrompen visie. Iemand met zo'n soort tunnelvisie heeft geen oog voor aanwijzingen of argumenten die niet in lijn zijn met de eigen vaste overtuiging.” (Wikipedia)

    Bekommerd als we altoos zijn om de geestelijke gezondheid van onze auteurs, geven we Dimitri de raad om voor zijn 37e verjaardag aan zijn partner het boek Waarom ik altijd gelijk heb te vragen. Het is geschreven door prof. dr. E.G.C. Rassin, die in de schoot van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen) betrokken is bij het onderzoek ‘Behavioural approaches to tort and contract’, en bevat hoogst interessante en bruikbare beschouwingen over aandachtsvernauwing, believing is seeing, selectief zoeken, het primacy-effect, belief perseverance, sequentiële informatieacquisitie, het feature positive-effect, jumping to conclusions, imaginatie-inflatie, het selectieve geheugen, change blindness, beperkte cognitieve controle… én over de kracht van een goed verhaal.

     

    Het kabinet van Dr. Caligari

    Zoals de 10-jarige Frans Depeuter leed aan een hoge graad van tunnelvisie, waarbij hij alles bekeek door een zwaar katholieke bril en bijgevolg alom tekenen van geloof, hoop, liefde en berouw zag, ja, in zijn platonische dromen zelfs alle moeders en meisjes voorbij zag drijven op wolkjes van geestelijke verrukking, zo bekijkt de nu toch al 36-jarige Dimitri de werkelijkheid door de sombere bril die zijn ouders hem in zijn kinderjaren op zijn neus plantten. Van het mensdom ziet hij alleen het perverse, het boze, het satanische, het vuile, het dierlijke, dat hij bovendien nog eens extra in de verf zet door het met Appeliaanse contouren bij te werken.

    Alzo vervormt hij de wereld tot een soort van kabinet van Dr. Caligari, een amalgaam van excentriciteiten, een luguber spookhuis op de kermis.

    Nu weten wij, volwassenen, wel dat zo’n spookhuis niet de werkelijke wereld is, maar met speciale effecten een beeld wil oproepen van ‘een’ unheimische wereld die het jonge volkje lekker moet doen griezelen. De realiteit is wat zich bij dag en nacht buiten het spookhuis afspeelt. En jawel, ook daar gebeuren eveneens macabere en benauwende dingen, maar gelukkig kun je er best ook leuke plaatjes schieten van pakweg een elfje dat aan een suikerspin likt, een peuter die kraaiend op een Donald Duck rondtoert, een oma die vertederd naar haar vissende petekind kijkt, een tiener die voor het eerst achter de paardenmolen zijn liefje kust.

    Maar voor dat soort dingen heeft Dimitri geen oog. Al wat hij kan of wil of wenst te zien, is lelijkheid, abjectie, platheid, infamie, schurkerij. Zodanig zelfs dat ik allengs geneigd ben te geloven dat Dimitrietje vóór zijn plechtige communie al heel wat ugly things had gezien en heel wat groeipijnen heeft gekend. Heeft hij wel ooit op een paardenmolen gezeten, vraag ik me bezorgd af, en heeft hij dan de floche kunnen pakken, ik weet het bijgod niet maar ik heb heus met die jongen te doen.

    Maar zelfs in mijn diepste mededogen kan ik niet nalaten te denken aan de woorden van de wijze opa van de Hollandse Letteren, Harry Mulisch: “De mens draagt zijn hele leven een luier vol kak, die niet wordt verschoond”, gevolgd door de nuance dat “een auteur, die niet verder komt dan het beschrijven van die luier vol met kak, snel is uitgepraat”. Een uitspraak die wel erg toepasselijk is op Gdoegb, dunkt me.

     

    Die godverdomse teven

    Dimitrietje kakt graag, nog altijd, dat blijkt onmiskenbaar. En het kakt op zowat alles. Tenminste op alles wat tot nu toe de naam ‘mens’ kreeg toegewezen en over (wat) macht, gezag en/of geld beschikt(e). Op de soldaten, op de paters en nonnen, op de keizers,op de moeders en de vaders, op de boeren, op de beenhouwers, op de visionairen, op de vlaggendragers, op de kosmologen, op beulen en vechters, ja, zelfs op de uitvinders van potten en pannen.

    Maar een bijzondere voorkeur heeft het wel om te kakken op de vrouwen, die steeds weer worden verheerlijkt met termen als “teven” en “wijven” en uitmunten in domheid en geilheid. Ja, zeg maar dat Dimitri zich 180  bladzijden lang boos maakt op het seksistische, vunzige, beestachtige, fallocratische wezen dat zich ‘mens’ noemt, maar dat hij dat ook 180 bladzijden lang doet als… een fallocratische seksist.

    Om te resumeren: Dimitri kotst en kakt op de mens tout court.

    Reeds in het (zeer mooie, o jawel!) Mevrouw Verona daalt de heuvel af denkt mevrouw Verona: “De mens: ze hadden hem nooit uit het water mogen laten kruipen. Misschien was het een gunst van haar hersens die haar toestonden dat laatste nog te denken alvorens zelf te sterven.” (p. 33) Een absoluter cultuurpessimisme vind je niet. De misantropie van Verhulst is van die aard dat hij, mocht hij de ‘macht’ hebben, wellicht het ganse abjecte mensdom zou vernietigen. “Een goede zaak zou het zijn als die niemendal zijn vruchtbaarheid kon worden afgepakt. ’t Zou dat stuk onbenul nog liever helemaal besproeien, zoals ’t onkruid besproeit (). Verdelgen gelijk ’t de ratten op een dag helemaal verdelgd hoopt te krijgen.” (p. 176)

    En zo zijn we dan bij de kern van die hele godverdomsheid gekomen. Iemand die een verdoemenis uitspreekt over de mens in ‘t algemeen, kan niet anders dan heilig overtuigd zijn dat hijzelf zuiver en hoog verheven staat boven al die lelijkheid. Door te schrijven als een cynische profeet, die geen enkel moment van zelfbevraging heeft, bewijst Dimitri in feite zijn eigen onvoorstelbare zelfgenoegzaamheid. Vanuit zijn chalet ginds op de Waalse hoogten kijkt hij als een bestraffende Zeusfiguur neer op het dierlijke gewriemel daar beneden. En hij gooit zijn bliksems naar ons, verworpenen der aarde.

    Nee, geef mij dan toch maar Mevrouw Verona. Die daalt tenminste de heuvel af en laat ook tederheid, weemoed en schoonheid toe in haar wereld.

     

    God en zijn grondpersoneel

    Iets waarop Dimitri ook bijzonder graag zijn broek afsteekt, zijn die godverdomse goden, en in het bijzonder het exemplaar dat zich met een hoofdletter laat schrijven. Een onbekende blogster wijst erop dat “één gedachte Verhulst werkelijk gek maakt en hem nooit lost: het idee dat er een God is ». En gelijk heeft ze, met deze restrictie dat ze had moeten schrijven: het idee dat er een God zou zijn, want voor zover ik weet werd tot nu toe nooit zwart op wit bewezen dat God méér is dan een gelovig postulaat, dat overigens vaak als kruk dient voor de gebrekkige mens. Maar goed, dat Dimitri er gek van wordt, is een feit.

    De grofste borstel, ja, zelfs de schrobber en straatbezem haalt hij uit de kast om zijn gekte te bezweren. Luisteren we even hoe ‘stijlvol’ hij het verlangen naar God ridiculiseert: “Had ’t soepelere buikspieren gehad, ’t had zijn eigen fluit er allang afgebeten. Was ’t meteen ook van veel miserie verlost. Nu zit ’t daar, concupiscent gaandeweg naar god te verlangen met een stijve fluit en een natte schuif.”

    ‘Concupiscent’, een mooi woord alleszins, want dat moet je Dimitri aangeven: hij beschikt over een expressief en plastisch vocabularium, dat niet helemaal strookt met de Groene Bijbel. Zo zal je vergeefs zoeken naar de betekenis van ‘concupiscent’, maar als gewezen leraar Latijn kan ik u wel verklappen dat het afgeleid is van ‘concupiscere’, het incohativum is van ‘cupere’, en dat het zoveel betekent als ‘kwade begeerte en vleselijke lusten koesterend’.

    Uiteraard wordt ‘god’ door Dimitri stelselmatig met een kleine letter geschreven, zo hoort dat immers in de progressistische middens. Het is echter niet eens nodig een majuskel te gebruiken, want de lezer weet allang dat het hier over de gehoofdletterde God gaat. En dan vooral die van de christenen, want Allah is in heel wat beperktere mate te bespeuren in “de geschiedenis van de mensheid”.

    Wie eveneens slechts sporadisch rondwaart in “de geschiedenis van de mensheid”,  zijn de mongoloïden (Chinezen, Eskimo's, Indianen) en de negroïden (Afrikanen), terwijl de australoïden (Aborigines) zelfs op minder dan één hand te tellen zijn. De Azteken en Maya’s, de Papoea’s, de Pygmeeën, de Eskimo’s, de Apaches en Cherokezen, de Hottentotten, de Pitjantjatjaras en Tiwis, het zit allemaal achter de coulissen die Dimitri heeft opgetrokken. De europide (= blanke) exemplaren van het Westen, de godverdomse christenhonden, dás ist gefundenes Fressen für den Doktor Caligari.

    En zo komt het dat Dimitri, gedreven door zijn concupiscentie, bepaalde gebeurtenissen van de geschiedenis zwaar overbelicht, terwijl heel wat andere aspecten (zo goed als) niet uit de verf komen. Stel je voor: aan de kruistochten, consequent “de mars der simpelen” genoemd, worden 11 pagina’s besteed, maar daar zitten dan ook lekkere brokken smeerlapperij in, vol bloed en rochels en andere excrementen, en kan Dimitri naar hartelust  “neukende nonnen” en “kamphoeren” als “Gods elitesletten” (hoofdletter wegens begin van zin) ten tonele voeren.

    Ook met de pest valt er wat leuks te doen, moet Dimitri gedacht hebben, en met die geschifte Romeinse keizers – hoe kierewieter, hoe bruikbaarder! – en met de ontdekkers van Amerika. En natuurlijk met de atoombom, dé apotheose van de menselijke cultuur.

     

    Het ezelsbruggeske

    Van verschillende kanten horen we dat Dimitri ontzettend goede research heeft gedaan. Ook Dimitri zelf vindt dat. In het Vara-televisieprogramma ‘De wereld draait door’ (10.10.08) verklaarde hij, niet zonder trots, dat hij er twee jaar over had gedaan en veel opzoekingswerk had verricht. En ja hoor, wij willen dat best geloven, maar…

    Maar er zitten toch nogal wat hiaten in, zoals ook hierboven al aangetoond. Dimitri’s bewering dat hij de hele Bijbel en de hele Koran heeft gelezen, willen we eveneens voor waar aannemen. Nog zekerder zijn we echter van het feit dat hij ook De waanzinnige veertiende eeuw (A Distant Mirror) van Barbara Tuchman méér dan grondig heeft geconsulteerd.

    Wat hij echter niet, of alleszins niet goed heeft gelezen, is zijn handboek ‘Vlakke Meetkunde’ en meer speciaal de stelling van Pythagoras. Je kent hem wel, die Oudgriek die al in de vijfde eeuw voor Christus bewees dat bij een rechthoekige driehoek de oppervlakte van het vierkant op de schuine zijde precies even groot is als de vierkanten op de twee andere zijden samen. In pedagogische kringen wordt die bewijsvoering ook wel het Ezelsbrugske genoemd, omdat algemeen wordt aangenomen dat iemand die in zijn schooltijd niet over dat brugje geraakt, geacht wordt een ezel te zijn. Helaas, driewerf helaas, Dimitri geraakt er niet overheen. Erger nog: uit zijn formulering blijkt dat hij niet eens weet dat een rechthoekige driehoek niet twéé maar slechts één schuine zijde heeft: “Gebeten door dit inzicht pakt ’t een meetlat en een gradenboog en kleedt een rechthoekige driehoek als het ware uit van kop tot teen, de ene zijde na de andere, het zijn er ook maar drie. () En moet je zien, ’t is nog geen vijf tellen aan het opmeten of ’t komt al tot de volgende wonderbaarlijke vaststelling: de som van het kwadraat van de schots en scheve zijden is toch wel gelijk zeker aan het kwadraat van de rechte zijde.” (p. 41)

    We moeten er wel rekening mee houden dat een dergelijke flater ook wel eens de bedoeling kan hebben de lezer bij de neus te nemen. Is het daarom misschien dat Dimitri de blunder nog eens nadrukkelijk herhaalt: “Nog eens herhalen? Dat de som van het kwadraat van de scheve zijden dus gelijk is aan het kwadraat van de rechte zijde.” Wil hij gewoon maar zeggen dat hij, als exemplaar van ‘t, toch ook maar een lijpkikker is?…

    Hoe dan ook, het blijft een flinke buis voor Dimitri Om hem toch wat te helpen drukken we op de volgende pagina het hele Ezelsbruggeske af uit "Vlakke Meetkunde" van Ant. Dalle en C. De Waele (1951), het handboek dat wij destijds gebruikten in de 3e Latijnse (nu 4e klas S.O.). En we geven hem de raad flink te blijven studeren en zijn lesjes goed te leren en niet te veel op café te gaan, dan komyt hij er wel. En misschien op de dag van het examen een kaarsje te branden voor Ons Lief Vrouwke, zoals mijn moeder destijds placht te doen, dat kan nooit kwaad.

    Frans Depeuter

    10-04-2009, 18:57 Geschreven door Frans Depeuter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.'Godverdomse dagen', deel 3

    Driver must return to pit immediately!

    Een roman over politiek mag vooral geen politiek pamflet zijn. Een boek over pornografie mag vooral geen pornografie zijn. Een literair werk over verveling mag vooral niet vervelend zijn. Dat laatste heeft Gerard Reve met De Avonden meesterlijk bewezen. Niets is erger dan een vervelend boek schrijven over de verveling, tenzij een boek schrijven dat niét over de verveling handelt maar er toch in slaagt verveling op te wekken. En dat is het wat Verhulst doet.

    Inderdaad, Gdoegb is iets wat op de duur zelfs een lintworm depressief zou maken. Zowat 180 bladzijden dezelfde cynische oprispingen op hetzelfde hyperbolische toontje

     over hetzelfde miezerige hoopje mens, je zou van minder een punthoofd met schuifdeuren krijgen. Nochtans vat het boek flitsend aan, het zij gezegd, maar al na zowat 20, och pakweg 30 pagina’s gaat het toch ietwat drammerig overkomen en een paar tientallen pagina’s verder is het ook drammerig en nog eens 50 pagina’s verder wordt het gewoon vermoeiend, maar dan moet je het nog 80 pagina’s uitzingen en dat lijkt eindeloos ver.

    Verhulst schrijft luid, heel luid, oorverdovend luid. Hij raast over het circuit van de mensheid in een opgefokte Ford waarvan de motor constant in overdrive giert. Zonder éénmaal zijn remmen te gebruiken. Zonder éénmaal zijn oliepeil te laten controleren. De pitstop negeert hij evengoed als de vlaggen, of het nu de gele is (hazardous situation, reduce speed) of de roodgele (grip on the track surface has detoriated) of de zwartwitte (unsportsmanlike behaviour) of de zwarte (disqualified, driver must return tot pit immediately). De stank van de verbrande rubberbanden dringt je in de neusgaten. De verhitte motor slaat de vlam in de olie, maar daar let onze held niet op. Hij ziet de finish en drukt nog wat zwaarder op het gaspedaal. Daar wordt de geblokte vlag al gezwaaid! Yes! Ginds wacht de knallende champagne!!!! Ginds spettert reeds het vuurwerk van Hiroshima!!

    En Dimitri raast voort, constant met hoog toerental. Geen ogenblik rust gunt hij de lezer, die op elk blad-zijde, in elke alinea de uitlaatgassen van zijn cynisme in het gezicht krijgt. Ja, zelfs geen iro-nie, geen satire, geen sarcasme, maar scham-per, stekelig, vlijmend, soms wrang en nurks, zelfs odieus en sardonisch, en bovenal minachtend cynisme is het wat de losgeslagen piloot achterlaat. Hij mag dan al beweren: “Noem het herinneringen aan een verloren cynisme. Ik heb het cynisme als manier om in het leven te staan overschat. Sloterdijks Kritiek van de cynische rede was ooit mijn bijbel. Ik heb er graag mee staan zwaaien, tot ik beter wist. Cynisme is een intellectueel wangedrocht, een verwerpelijke en gemakkelijke levensstijl,” toch beseft hij ook: “Maar van dat zwarte kantje op mijn ziel raak ik natuurlijk nooit verlost. Dat speelt in dit boek fel op.” (Dimitri Verhulst, de Morgen, 27.09.08)

     

    Puke and shit

    “Goed eten en goed kakken houdt den dokter uit uw zakken,” was de lijfspreuk van mijn nonkel Dictus, die we naar inhoud en vorm ook wel nonkel Dikke noemden. En of hij gelijk had, de mens! Zelfs af en toe een vriendelijk diarreetje zou een gezonde invloed hebben op lichaam en geest. Maar diarree die te lang aanhoudt, zeg maar: chronische spuitpoep, gaat op den duur pijn doen aan de uitlaat. Of zal ik het toch maar wat ‘hoger’ verwoorden: kotsen kan verlichting geven, maar blijven kotsen schuurt het slikgat open. En dat is het nochtans wat Dimitri presenteert: één continue diarree van kruiertaal, één braakpartij van schuttingwoorden, één opeenstapeling van puke en shit. Of, voor wie het wat decenter wil: één paternoster van klagen en urmen, met dit verschil dat een paternoster slechts 55 kraaltjes telt en Gdoegb meer dan 180. Een zekere blogger, die zich Bumps noemt, drukt het zo uit: “Trop is trop en dit was trop! 200 pagina's klagen is verschrikkelijk.”

    Maar niet alleen bij bloggers, ook bij geroutineerde critici slaat de verveling alras toe. Frank Hellemans in Knack: “Verhulst zou Verhulst niet zijn als hij niet enkele aparte archaïsmen weet op te dissen. Maar voor de rest heeft hij zichzelf in slaap gezongen. () Terwijl Verhulst in zijn beide vorige geslaagde vertellingen () de aparte mores van een kleine gemeenschap tot in haar karikaturale uithoeken in beeld bracht, houdt hij hier slechts een flauw karkas over dat vlug begint te vervelen.” (08.10.08). - Arie Storm in Het Parool: “Het boek is geschikt voor de lezer vanaf zes jaar. Even voorlezen en het kind valt vrijwel direct in een rustige slaap, dromend over een vette dodo in de pan.” (09.10.08) - Max Pam in HP/De Tijd: “Als je het boek uit hebt, ben je dan ook behoorlijk uitgeput. () Veel variatie is er niet. () Naast het  Hollandse poepen gaat het over het Vlaamse poepen, dat wil zeggen over de geslachtsdrift. Die wordt bedreven met weer een andere menselijke uitgang. () Het boek lijkt ook meer op een uit de hand gelopen stijloefening: de Mens wordt bijvoorbeeld consequent omschreven als ‘t, maar dat begint na een tijdje te vervelen. () Ook vanwege het gezellige Vlaams () denk je voortdurend dat dit het mensbeeld is van iemand die aan de stamtafel in Zottegem een pintje zit te drinken.” (31.10.08) - Dennis Pauwels in Cultureel Jongeren Paspoort: “Dat het echter nergens écht boeit, dat het vaak een mooie-woorden-brij is, dat vertelt niemand () Stel het je voor als een dronken man die aan de toog hangt en je (met de ogen toe) vertelt over zijn leven: onsa-menhangende brol, veeeeel herha-ling en doorspekt met seks.” (19.10.08)

     

    Leesvoer voor op het wc

    Blijkbaar brengen weinigen de volharding op om tot het eind toe in sprakeloze bewondering te staan voor de onstelpbare secretie-vloed van de “lievelingsauteur van het Vlaamse publiek” (Nova), hoe spectaculair en acrobatisch die soms ook wordt uitgevoerd. Vijf, zeven, tien bladzijden aan één stuk hou je het vol om mee over de emmer te hangen, maar dan heb je behoefte aan frisse lucht en doe je  het deksel er weer op.

    Vooraleer het boek te sluiten mag je echter niet vergeten een bladwijzer tussen de bladen te steken, anders ga je wis en zeker de plek niet meer terugvinden waar je gebleven was in die eindeloze stroom van plezantigheden. Het ideaal is het godverdomse drukwerk op het wc te deponeren, zodat je er, telkens als je een stomme bedevaart gaat doen, een aantal bladzijden in kunt lezen. Elke dag een beperkte dosis, bijna zoals de paterkes vroeger hun brevier lazen - maar die deden het dan wel in “de bloeiende gaarde van het kloosterhof” (Paul De Mont).

    Ja, een kwartier, hoogstens een half uur van die schampe-re kost is leuk, dat geef ik toe, zodat de monotonie van het gekanker niet toeslaat en alleen de lach overblijft zoals bij een niet al te lange sketch. Wij zijn ervan overtuigd dat Dimitri hoge ogen zou gooien indien hij, zoals hij een paar keren per week in ‘De Morgen’ doet, de tekst van Gdoegb zou presenteren in columnvorm.

    Het is met Gdoegb zoals met een moppenboek, dat lees je ook niet in één ruk uit, zelfs niet wanneer het zoals de bestseller van Walter Van den Broeck, ‘Een cola met 6 rietjes’, maar 30 pagina’s Hollandermoppen bevat, die onze ex-Heibelmusketier bij elkaar harkte toen er nog wat muitziek bloed in zijn ondertussen geacademiseerde aders bruiste.

    Verhulst is een podiumbeest, heb ik ook hier en daar gelezen. En dat Gdoegb een “performanceboek” is: “Een boek om op een podium te brengen. Luid en onversneden. Omdat je achter elke zin zijn stem ook hoort. Die zuigende stem die pompt en steunt. Lijzig maar met een ondertoon van puur geweld. Neen, dit boek voorlezen, dat zal vonken geven.” (Roel Verniers, Knack, 25.09.08). En ja hoor, wanneer Dimitri spreekt en leest, boeit hij, al was het maar om zijn controversiële persoonlijkheid en zijn nurkse fysionomie. En dus werd er van Gdoegb ook nog eens een luisterboek gemaakt, gelezen door de auteur zelf. Het duurt 5 cd’s lang, wat over-eenkomt met zowat 5 en een half uur luis-teren.  Zelfs Menno Kooistra, die zich nochtans in ‘Eeuwig Weekend’ (13.10.08) “een groot bewon-deraar van de schrijver én voorlezer Dimitri Verhulst” noemt, laat doorschemeren dat het erover is.

    Ja, de tekst van Dimitri knettert als een vuurwerk, en een vuur-werk kan mooi zijn… indien het niet té lang duurt. Maar wanneer het maar blijft sissen en knallen en exploderen, verdwijnen zelfs de meest gehaaide liefhebbers met een stijve nek in een van de cafeetjes in de omliggende straten. Denkend: we hebben het nu wel gehad.

     

    Of toch maar een stoomtrein?

    Er is met Gdoegb iets vreemds aan de hand. De jachtige stijl die het boek op het eerste gezicht kenmerkt, blijkt uiteindelijk gezichtsbedrog te zijn. M.a.w. Gdoegb lijkt wel, maar is absoluut niét geschreven in een gulp. Neenee, Dimitri heeft er, naar eigen zeggen, dagen en dagen aan gewerkt. En dat blijkt ten langen leste ook zijn weerslag te hebben op de vaart van het ‘feitelijke‘ verhaal, die toch niet beantwoordt aan de geproduceerde decibels. Zodat we misschien toch beter het beeld van een stoomtrein in plaats van een Formule1-wagen op het boek plakken. De stoker Dimitri schopt de ketel van de locomotief boordevol, maar krijgt geen echte schwung in de machine. Stoomwolken genoeg, dat wel, zodat de reiziger die uit het raampje hangt, constant de vuile smoor in zijn gezicht krijgt.

    Het voorbij rollende landschap is overigens niet steeds van die aard om oo-tjes en aa-tjes te slaken. Gelukkig zijn er ook hilarische momenten waar-op het wél prettig rijden is, zoals wanneer we door het oude Rome stomen en de maffe Romeinse keizers aan het werk zien. Die momenten, waarin de absurditeit hoogtij viert, vormen jammer genoeg slechts een 40-tal pagi-na’s. Niet voldoende dus om te spreken van een “geniaal boek”, zoals sommigen het uitkraaien. De meeste pagina’s munten veeleer uit door saaiheid en eentonigheid.

    Zelfs de ‘Papieren Man’ Dirk Leyman blijkt in ‘De Morgen’ niet goed te weten hoe zijn pen vast te houden. We kunnen het niet beter formuleren dan met de woorden van ene blogger die zich Pascal Digital noemt: “De recensent van ‘De Morgen’ moet, gezien zijn positie in het Vlaamse geschreven-medialandschap, het meest op eieren lopen. Wie het stuk goed leest, moet er niet aan twijfelen: Dirk Leyman vindt, net als Hellemans en Reynebeau en elke serieuze lezer, Godverdomse dagen… een kutboek. Maar de manier waarop hij, zijn broodheer en publiek indachtig, dat net níet zegt, is aandoenlijk. Al in zijn inleiding stelt Leyman dat Verhulst ‘ongetwijfeld’ een ‘literaire lefgozer’ is, maar hij vraagt  zich meteen af of ‘het boek niet vooral een volgehouden stijloefening’ is. In het ‘ongetwijfeld’ uit de vaststelling zit al meteen het antwoord op de vraag. Ja, dus. / In het stuk dat na deze inleiding volgt, probeert Leyman vooral om de hete brei heen te stappen. Een positief woord valt er nauwelijks te rapen, de negatieve opmerkingen blijven vriendelijk en wat ontwijkend. Een vergelijking met Julian Barnes’ Een geschiedenis van de wereld in 10 ½ hoofdstuk, gaat ‘slechts ten dele’ op en zou ‘in het nadeel van Verhulst uitvallen’ (indien ze zou worden gemaakt, wat dus niet echt gebeurt). De boodschap wordt ‘erin geramd’, slechts in de stijl ‘valt schoonheid te rapen’ (Leyman suggereert natuurlijk dat een goed boek méér moet hebben dan een goede stijl). Pas in de laatste lijnen geeft Leyman een beetje meer lucht aan zijn ergernis: ‘na een poos gaat de opeenvolging van calamiteiten in de kleren hangen’ – en de woorden ‘gimmick’, ‘geginnegap’ en ‘rijmelarij’ vallen.”

     

    Café ‘De Rosse Foef’

    We hebben het hierboven al gehad over het Reetveerdegems. Dat is een dialect, zoals het wellicht gesproken werd ten huize Verhulst. Dimitri is er erg bedreven in, dat moet gezegd. In tegenstelling tot Brusselmans, die steeds weer op dezelfde 30 schuttingwoorden terugvalt, beschikt Dimitri over een heel wat uitgebreider arsenaal van scabreuzig-, gortig-, bot-, schunnig-, grof-, ploertig-, ongelikt-, vunzig-, smerig-, platheden.. Zeg maar dat het Reetveerdegems bijwijlen stinkt als tussen de boer zijn tenen.

    Net zoals de inhoud gutst van alle mogelijke vochten uit alle mogelijke openingen, zo spatten de four-letter words op elke bladzijde in het gezicht van de lezer, die in het begin zijn bril wel eens afveegt, maar na een tijd denkt: nu is het stilaan genoeg. “Straffe taal” noemen ze dat, maar ze bedoelen eigenlijk: gore taal, groezelige taal, vieze taal, obscene taal, drekkige taal, ploertige taal, vileine taal, ongewassen taal, ranzige taal, vulgaire taal. Maar, en dat moet ook gezegd, met een verbluffende gevarieerdheid uitgespuwd, van ronduit kwalsterend tot dunnetjes tussen de tanden gespoten.

    Echte laag-proleterige toog-taal, zullen we dus maar zeggen, van dok-werkers met vettige klakken, die na hun dagtaak in café ‘De Rosse Foef’ aan de toog hangen en na hun 14e pils achterover te hebben geklokt, op de bruingepiste koer een wedstrijd houden ‘om het verst rochelen’. Het lijkt wel de taal van een “bezitter van cholera, schijterij, hepatitis, tuberculose, lepra, tyfus. Eigenaar van ruggenmergtering, leverknobbels, gonorroe, hondsdolheid, aambeien, psoriasis en spruw” (pag. 69).

    Nu zijn er ook lieden die Verhulst de nieuwe Boon noemen, en vorige werken, zoals De helaasheid der dingen, getuigen inderdaad van een sociale verwantschap met El Pee, maar in Gdoegb is van enige bezorgdheid voor ouwe Jan en jonge Jan weinig te bespeuren. Of het zou moeten zijn dat het taaltje van Dimitri verwijst naar de beruchte ‘Klotensoep’ die Boontje in De Kapellekensbaan in de mond legt van zijn alias, de “dichter en dagbladschrijver” Johan Janssens.

     

    “Laberdi, laberda, laberdonia”

    Fijnzinnige humor moet je in Gdoegb niet verwachten, want Dimitri hakt er met het grove kapmes op. Het gaat hem zo van: “Zowel zij die geloven in een god die profetenkindjes maakt met zijn onderbroek nog aan als zij die geloven in een god waarvoor het wijfdom pruiken draagt, gebruiken wierook als zij hun gestorvenen moeten afgeven aan de kevers en de keizers van de ondergrond. Waar staat ’t met z’n kostelijke woorden over de verrijzenis als uit alle kisten de geur van openscheurende darmen en kapot gegiste ingewanden komt gestegen?” (p. 79). Of: “Er zijn er nochtans die van ’s morgens tot ’s avonds dapper in hun blote lopen om gods incompetentie aan te tonen en zwart op wit te bewijzen dan geen toorn hen treft. Maar dat zijn zieken die vogelen met demonen, de duivel afzuigen na twaalf uren ’s nachts. En dat is dan nog niets. ’t Heeft zowaar kennis genomen van het opzienbarende feit dat der-gelijke kwasten hun broek laten zakken om zwarte katten te bekruipen. Witte willen ze niet. Ze hebben sodomie met zwaargeschapen dieren, copuleren met schepselen die ruiken naar zwavel en die op gespleten hoeven de vele donkerten van de nacht ingaan” (p. 101). Ik wil ze niet tellen, de bladzijden waarop je dat soort verheffende literatuur aantreft, zo helemaal in de trant van standup-comedians à la Alex Agnew of Sammy Deburggraeve.

    Kenmerkend voor de stijl van Verhulst zijn ook het bombastische, het retorische, het burleske, het pompeuze, het emfatische, het opzettelijk archaïsche, waardoor hij wel eens op de lachspieren werkt. Maar zodra de lezer doorheeft dat Dimitri nóg maar eens dezelfde trukendoos opentrekt, verliest ook dat zijn effect. Ik citeer nogmaals Arie Storm: “Er wordt veel te pas en te onpas aan rijmelarij gedaan. Er zit een melige running gag in het boek (). Spreekwoorden worden ironisch in de strijd geworpen. Volksliedjes worden opgelegd geestig ingezet: 'Een eigen krot, een plek onder de zon...' Er wordt nogal wat met kreten en uitroeptekens gewerkt: 'Geen probleem! Hopla!' Nou ja, samenvattend, die stijl houdt deze keer ook niet over.” (Het Parool, 09.10.08) Ook Frank Hellemans gaat in die richting: “Zijn deuntjes zijn zo gepiept en beklijven nauwelijks. Hij heeft een voorkeur voor infantiele rijmpjes” (Knack, 08.10.08)

    Nu moet ik toegeven dat juist die infantiele rijmpjes en knotsgekke uitroepen, hier en daar ingelast om de absurditeit te accentueren, het bij mij wél doen. Het zijn voor de lezer uitlaatkleppen om de absur-diteit van het boek te overleven. Vergelijk het met een tragische opera waarin plotseling een muzikale clown onaangekondigd dwars over de scène loopt met een bombardon waarop hij een paar plompe stoten blaast. Een paar voorbeelden: “Uitslapen, uitslapen? Niks van uitslapen! Direct de beuk erin ja! Gaan met die banaan!” (p. 52) - “’t Organiseert hoerenbeurzen op de grootste sportterreinen die ’t heeft, toegankelijk voor koper en verkoper, want er dient tenslotte te worden geneukt om deze stad te redden van haar ondergang. Poepen voor de stadskas, beuken uit burgerzin. Laberdi, laberda, laberdonia.” (p. 60)


    Een categorische imperatief

    In een van de afleveringen van ‘De slimste mens ter wereld’ - je weet wel, het spelprogramma waarin de gesjeesde rector van de KUL en professor kerkelijk recht Henri Maria Dymphna André Laurent van Schoenen Torfs de plezierelierigaard komt uithangen - vroeg de quizmaster wie het hoofdpersonage is in de roman Gdoegb, maar Sophie Matthys en zeker Goedele Liekens bleven het antwoord schuldig, en ja, zelfs de onklopbare Bart De Wever hield zijn tong achter zijn tanden. Maar toen Erik Van Looy “’t” zei, gingen meteen de wenkbrauwen van alle slimste mensen naar omhoog, alsof ze het boek wél gelezen hadden. Nu is “’t” wel niet echt het juiste antwoord, want in Gdoegb is er in feite geen ‘personage’, zoals dat normaliter begrepen wordt. Het verwerpsel “’t” is een soort van linguïstisch symbool, een verzamelletter voor het bestaansfenomeen ‘mens’ dat door een negatieve categorische imperatief gedreven wordt.

    Het gevolg daarvan is dat de lezer, die geacht wordt zich ermee te identificeren, daar op geen enkel moment toe komt. Kortom: “Je mist tastbare hoofdpersonen, intieme anekdotiek, een sprankje rust of vrede (). Godverdomse dagen is moeilijk inleefbaar.” (Daan Stoffelen, Recensieweb). Ook een plot ontbreekt, tenzij je een aaneenschakeling van ‘historische’ feiten een plot wil noemen, en dan nog: “De plot is daarbij overbekend. We weten wat zal gebeuren; de grote geschiedenislijn die Verhulst volgt, bevat geen verrassingen. En nu deze 'intrige' ook nog eens niet wordt geschraagd door zich werkelijk ergens voor inzettende personages, wordt dit boek wel bijzonder saai.” (Arie Storm, Het Parool, 09.10.08)

    Een andere reden waarom elke empathie ontbreekt, is de “grote zwartgalligheid, gecombineerd met een bijna nog dodelijker onverschilligheid,” die uit de tekst blijkt. “Je mist het menselijke – een beladen term na lezing van dit boek –, het mededogen, de hoop.” (Daan Stoffelen, Recensieweb)

     

    Kluizenaar met vrouw- en poeslief

    Dodelijke onverschilligheid, inderdaad. Dimitri gelijkt een beetje op een Jantje Vlegel  die grijnzend naar de gruwelijke carnavalstoet staat te kijken die in de Sukkelstraat van Reetveerdegem voorbijtrekt, en ondertussen in zijn broekzak druk doende is aan zijn piemeltje te friemelen.

    Dat zijn Godverdomse dagen zouden zijn geschreven uit woede en heilige (nou ja) verontwaardiging, zoals sommige fans beweren, is flauwekul, stelt Frank Hellemans: “Toen Louis-Ferdinand Céline en Louis Paul Boon – en ook de jonge Van Ostaijen – hun groteske afrekeningen met de menselijke soort publiceerden, werden ze bezield met het heilige vuur van verontwaardiging () Verhulst wou hun litanieën blijkbaar naar de kroon steken maar mist de bezieling. Wat overblijft, zijn de koude kunstjes van een pseudorevolutionair. Misschien is Verhulst in zijn zelfgekozen kluizenaarschap met vrouw- en poeslief, ver weg van de drukke wereld, domweg gelukkig (). Dat hij dan daarover schrijft in plaats van zich krampachtig te wentelen in afgezaagde retoriek tegen de zogenaamde vooruitgang.” (Knack, 08.10.08).

    Zelfs Geert Schuermans, de boekenchief van ‘Cutting Edge’, die Gdoegb zonder meer een “geweldig boek” noemt en niet aarzelt Verhulst te kronen “tot dé stylist van de Vlaamse - ach wat - tot dé stylist van de Nederlandse Letteren”, voelt dat er wat schort aan de geloofwaardigheid van Dimitri’s enga-gement: “(Verhulst) is kwaad op de mensheid. Kwaad omdat onze hebzucht en bloed-dorst altijd weer de bovenhand nemen. Kwaad omdat de hersenloze streber het steeds opnieuw haalt van de lummelende kunstenaar. () Het is daarom des te spijtiger dat Gdoegb met zo'n gigantische commerciële stunt op de wereld losgelaten is. Het ondergraaft de geloofwaardigheid van deze ijzersterke roman en van zijn schrijver.” Waarmee hij bedoelt dat Verhulst in feite gebruik maakt van datgene waartegen hij fulmineert: met alle middelen van zijn boek een commercieel product maken.

    Zou het dan toch waar zijn, wat Dimitri op een onbewaakt ogenblik in Humo bekende: “Ik vertoef graag in het rijtje burgerlijke schrijvers, naast Brusselmans en Boon. Schaapjes op het droge willen hebben, een verlangen naar gemak en comfort en zekerheid, ik ben daar helemaal niet vies van. Het is altijd mijn grote streven geweest een burger te mogen worden.” (Humo, 08.08.06)

     

    “Het is acht uur zestien”

    En dan de structuur van Gdopgb. Het is eenvoudig: er zit helemaal géén literaire structuur in. Dimitri heeft er blijkbaar maar op los geschreven, met als enige leidraad het tijdsgewricht, maar ook dat is vervormd en nogal eens onduidelijk. Toch heeft de auteur een climax voor ogen gehad naar de ‘apotheose’ van de absurditeit: de Götterdämmerung van Hiroshima. Tijdens de lectuur botsen we regelmatig op het vraagje “Hoe laat is het?”, zonder dat we weten waarom die vraag wordt gesteld. Tot op de voorlaatste bladzijde, waar het gaat over de catastrofe van Hiroshima. “Het is acht uur zestien. Zo laat is het,” lezen we daar. “En acht uur zestien zal het altijd blijven, wat horloges één minuut later ook mogen beweren.”

    Op de allerlaatste pagina vinden we zowaar ook een miniem sprankeltje geloof: “Maar goed, ’t kan niet blijven snotteren. Daar keren de verdampten en vergasten niet mee weer. () Voorwaarts moet ’t nu kijken ().” Helaas, ook nu komt onmiddellijk de scepsis weer bovendrijven. Het zinnetje “Voorwaarts moet ’t nu kijken” wordt immers aangevuld met “zoals ’t altijd al voorwaarts heeft gekeken”, wat in het licht van de 180 voorafgaande pagina’s allesbehalve positief klinkt. De allerlaatste regels van het boek zijn wel een tikkeltje ‘zachter’, in die zin dat het cynisme vervangen is door sarcasme: “Voorwaarts moet ’t nu kijken, zoals ’t altijd al voorwaarts heeft gekeken. En volhouden in zijn streven naar een auto en een ijskast voor iedereen. Voor iedereen met een wit vel. Voor iedereen met een wit vel die niet te luid bij de vakbond zweert. Voor iedereen met een wit vel die niet te luid bij de vakbond zweert en op zondag vader en moeder eert.”

    Wat die vakbond er plotseling bij komt doe, weten we niet, maar echt geloof in de mensheid is dat zeker niet, wat nog duidelijker wordt in de ultieme woorden van dit absurde theater, waar de bombardon vervangen wordt door een heuse bigband:” En de bigbands spelen mambo.”  En zo wordt de idee van vooruitgang opnieuw van zijn illusie ontdaan.

     

    M’n goeie vriend meneer Vercammen

    Godverdomse dagen geeft dus een heel eenzijdig, heel eng beeld van het ‘mensdom’, door alleen oog te hebben voor de tweede syllabe van het woord (‘dom’) en de eerste (‘mens’)  compleet te negeren. Een negatiever en eenzijdiger boek heb ik in mijn hele leven nog niet gelezen. De kots en kak stromen uit alle kieren en reten. De ‘educatieve’ waarde, die enkelingen in het boek menen te ontdekken, is zero-nul. Maar voor sommige ‘moderne’ leerkrachten is dat blijkbaar geen bezwaar om het boek als verplichte lectuur aan de leerlingen te geven. “Ik moest dat boek verplicht lezen voor school van m’n goeie vriend meneer Vercammen,” vernemen we dan op een of andere blog. Voor mijn part mogen ze “meneer Vercammen” onderdompelen in een reusachtige emmer die tot boven toe gevuld is met drek. Een halve dag volstaat al, jaja, hij zou wel tot andere gedachten komen. Hoewel… met moderne leerkrachten weet je maar nooit.

    Gelukkig horen we ook andere blogstemmen, zoals deze: “De educatieve waarde van de titel voor onze schoolgaande jeugd past helemaal binnen het politiek-correct opvoedingspatroon zoals dit in de maand mei 68 werd bijeengescheten door ongewassen langharigen in een kunstmatig ‘verouderde’ jeans.” En ook over de zgn. informatieve waarde is niet iedereen even enthousiast. “Voor de historische betrouwbaarheid of als alternatieve geschiedenisles is dit boek niet erg nuttig,” lezen we op een andere blog. “Als ik een boek over de evolutie van de mens wil lezen ga ik wel onder de term geschiedenis zoeken en niet roman.” En alweer een andere blogger zegt het zo: “Als we ooit onze kennis van de wereldgeschiedenis willen bijschaven, dan lezen we wel de encyclopedie. Binnenkort in zestien delen gratis bij Humo.”

    Oef, uit onze borst ontsnapt een zucht van verlichting.

     

    En nog wat godverdomse blogstemmen

    *   “Ik heb het geprobeerd, maar het boek ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ van Dimitri Verhulst krijg ik niet uitgelezen.”

    *   “Verhulst is mijn favoriete schrijver, maar ik krijg ‘Godverdomse dagen’ ook niet uitgelezen. Ik ben amper op de vijfde pagina geraakt.”

    *   “Heb er ook last mee. Ook al heb ik Verhulsts vorige romans wel in een wip en een zucht uitgelezen. ‘Godverdomse dagen’ lijkt een te lang uitgesponnen goed idee.”

    *   “Naarmate ik door het boek begon te lezen begon het verhaal nog saaier te worden.”

    *   “Ik heb het boek zo snel mogelijk willen lezen, maar het lukte maar niet.”

    *    “Het boek valt dus al bij al wel mee, maar voor herhaling vatbaar is het toch niet. Vraag me niet het een tweede keer te lezen.”

    *   « Dimitri's recentste boek is een prachtig, virtuoos geschreven werk. Voor een misantroop als ik verwoordt het ook perfect waarom mijn kijk op de mensheid niet fraai is. Maar het is een aanrader voor iedereen om het te lezen. Voor de geweldige taal en/of om eens even goed na te denken. »

    *   “Awel, dat boek trok op gene zak!!”

    *   “Het is niet dat D. Verhulst goeie boeken heeft geschreven dat ‘Gdoegb’ tot één ervan behoort, sorry.”

    *   “Hij zat gratis bij de Humo, dus ben ik hem beginnen lezen. Ik vind het maar rommel om eerlijk te zijn.”

    *   “Ik zit nu aan pagina 90. Het begin vond ik fantastisch ! Maar het deel nu vind ik al minder.”

    *   “Door de voorgelezen stukken was ik verkocht, ik ga het boek kopen en ook voor mijn schoonmoeder en haar  moeder.”

    *    “Ik zit aan pagina 30 en vind hem echt slecht.”

    *   “Ik heb hem weggegeven.”

    *   “Ik vind het evenaf prachtig om lezen, deze satierische hystorische beschrijving van de homo sapiens.” (sic)

    *    ”Het doet mij denken aan een schilderij van Jeroeminus Bosch, die ook prachtig zijn, zonder dat ge ze goed kunt vatten.” (sic)

    *   ”Ik heb het geprobeerd, maar ik krijg het niet uitgelezen. Het is nochtans niet zo’n heel dik boek, amper 186 pagina’s, maar zo rond de middeleeuwen ben ik afgehaakt.”

    *   “Na vier bladzijden was het me al duidelijk waarom dit boek gratis bij Humo zat. Normaal gezien leg ik een stuk krantenpapier op de bodem van onze groene bak, zodat het restafval niet aan de bodem blijft kleven als het wordt opgehaald. Deze week kwam ik in de verleiding om dit boek daarvoor te gebruiken. »

    *   “Ik heb enkele bladzijden uit het nieuwe boek van Verhulst gelezen en ben een voldoende geoefend lezer om al meteen op basis daarvan te besluiten dat ik niets essentieels mis als ik ’t in de hoek gooi.”

     

    Frans Depeuter
    in Heibel 14.1


     

    10-04-2009, 18:53 Geschreven door Frans Depeuter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    Archief per week
  • 06/04-12/04 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Links 1
  • Heibel literair tijdschrift
  • Heibel, het blad zonder blad (voor de mond)
  • Heibel en Brems
  • Heibel en Dimitri Verhulst
  • Heibel en Gerard Reve
  • Was Walschap een racist?
  • Depeuter en Stichting Lezen
  • Inhoud van de verschenen Heibelnummers
  • Heibel, het enige blad tegen het literaire estblishment
  • Nestorprijs van het tijdschrift Heibel

    Links 2
  • Bibliografie van Frans Depeuter
  • Toneel van Frans Depeuter
  • Poëzie van Frans Depeuter 1 (vadergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 2 (moedergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 3 (ouderhuis)
  • Kerstverhaal: Jeske
  • Liedjesteksten van Frans Depeuter
  • Depeuter en 'Boudewijn, le roi triste'


  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!