Het communie seizoen is er weer. Afgelopen weekend kwamen dat ter sprake en er werden herinneringen bovengehaald.
Op de dag van mijn eerste communie dacht ik dat het míjn feest was. We hadden er hard genoeg ons best voor gedaan. We hadden catechismus geleerd, we hadden liedjes geleerd en we hadden de rest van de pantomime geoefend in een koude kerk op biezen zittingen die pijn deden aan onze knieën. Het feest was in mijn ogen gewoon een welverdiende beloning.
Mijn Meter zou komen en mijn Peter en zo nog wat mensen, om in persoon die biezen zittingen te komen voelen. Hoeveel mensen er kwamen weet ik niet meer, maar de verlengstukken van de tafel kwamen er aan te pas, dus dat wou wat zeggen. Van op mijn hoogte gezien werd heel de eethoek verbouwd.
En er was feest-eten met erwtjes en kroketten en met ijskreem en zo. Er was een Tante om te helpen in de keuken en mijn moeder droeg zondagse schoenen in huis. Feest dus. Ik was in schooluniform, met een bloemenkroontje op mijn hoofd, met al twee melktanden kwijt en ik voelde mij een groot meisje.
Na de ijsroom moet het wat saai geworden zijn zeker, of werden er teveel sigaren gerookt, ik trok de tuin in en aan de draad stond de buurjongen, ook in communie-tenue. We zijn naar de steenweg getrokken om auto’s te tellen. Normaal mocht ik de voortuin niet uit zonder het te zeggen aan mama, maar omdat het die dag toch mijn feest was, en omdat ik nu een groot meisje was, was ik er van overtuigd dat ik die dag niks moest en alles mocht. We trokken dus naar de steenweg, de buurjongen en ik. Auto’s tellen.
Het was ’58 of ’59 en het was zondag. Zoveel viel er niet te tellen. (Ge zoudt dat kruispunt vandaag moeten meemaken!) We zaten in de kant wat te frutselen met grassprietjes, paardebloemen en madeliefjes.
Daar heeft de ploeg familieleden ons gevonden. Mijn moeder drukte mij met een krijsende kreet aan haar boezem, stelde me met een ruk op armafstand, keek of ik niets had, of ik ongedeerd was, en gaf me toen een volwassen draai om de oren. Toen had ik ineens wel iets. Deerlijk iets. Een suizend oor, om te beginnen. En geschokt vertrouwen.
Thuis moest ik voor straf de kolenkelder in. Daar ben ik dan wat gaan liggen denken -voor zover mijn oor niet suisde- over hoe vreemd een moeder in mekaar zit. Toen ik de kolenkelder uit mocht was mijn schooluniform naar de bom. Definitief, bleek dan. Mijn Ma had nooit gedacht dat ik op die vettige kolen zou gaan liggen. Maar waarom zou ik niet gaan liggen, ‘k had zoveel te overdenken. Voor dat verruïneerd schooluniform kreeg ik dan nog wat rammel. Soms denk ik nu nóg dat die dag mijn geheugen los gerammeld werd, want het werkt vaak anders dan de rest van mijn bovenkamer.
m - EZW-01/2014, HiH-04/2015, herzien
|