Parkeren is voor mij een ramp. Waarschijnlijk dateert mijn geklungel van voor de stuurbekrachtiging. Van dat gesleur aan het stuur raakte ik toen buiten adem. En het stuur stond te hoog voor mij. En ik was te klein van gestalte. En ik deed met die auto toch niks goed volgens iemand die vond dat hij het kon weten, iemand die dacht dat lesgeven gelijk stond met brullen. En toen de stuurbekrachtiging er dan eindelijk kwam, belandde ik ongeveer in het decor omdat ik teveel kracht zette. Wéér niet goed. Auto’s en ik, het is nooit een succes geweest.
Gebrek aan ruimtelijk inzicht is het niet, want ik ben ongeveer kampioen in bagage maken en dingen stapelen en stouwen in autokoffers en in smalle kasten, op lage zolders en in kleine kelders.
Bij parkeren is er iets dat me doet denken aan een examen zonder herkansing. En ik verwacht halvelings dat dat gebrul van toen elk moment weer kan beginnen, want het is waarschijnlijk wéér niet goed wat ik doe. Het gedoe van toen is voorbij, maar het is niet over.
m - EZW-06/2014, herzien
|