Mijmeringen over het onweer.
De dag na het onweer was ik al weer aan de wandel met de hond. Tja, het leven gaat door en de hond en ik hadden een frisse neus nodig. Het regende zachtjes en het gezellig marktgedoe van het afgelopen weekend was precies een fata morgana geweest.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Antwerpen bood na het oorverdovende onweer een troosteloze, desolate aanblik. Verdwenen de marktdrukte, de overvolle terrasjes, de mensen die zich koesterden in het zonnetje en/of heerlijk genoten van een hapje en snapje.
Het felle onweer had gisteren al de hele dag in de lucht gehangen terwijl ik een lange wandeling op Linkeroever maakte, langs het Galgenweel. Er waren maar weinig wandelaars op de been. Op het water van het Galgenweel dobberde geen zeilboten en op enkele fanatieke zonnenkloppers na, waren de grasvelden zo goed als leeg. Men kon het naderend onheil als het ware op zachte voetjes voelen aansluipen. En ja, om plus/minus 23 uur brak de hel los. Het weerlicht was niet van de lucht; knetterende blikseminslagen rondom. Een trillende Chiara drukte zich tegen mijn toch ook lichtelijk trillende benen aan en zo zaten we samen op de rand van het bed. Onder het bed kruipen gaat niet, anders hadden we het zeker gedaan.
Omdat het straatbeeld zo´n troosteloze aanblik vertoonde, ging ik voor de ochtendwandeling met de hond het Stadspark in. Maar mensen toch, het park dat de laatste maanden zo mooi was geworden, zo goed onderhouden werd, leek niet meer op het park van gisteren. Prachtige, grote bomen lagen neergebliksemd en als luciferhoutjes tegen de grond geslingerd. Afgerukte takken alom. Wat een ravage. Ook de grote, wilde kastanjeboom voor het politiebureau aan de Van Eycklei was slachtoffer geworden van het tomeloze natuurgeweld dat vannacht over het park had geraasd.
Ik hoop dat de persoon van het schoon verdiep die deze blog leest, ook dit maal weer mijn mijmeringen zal lezen en er misschien voor kan zorgen dat daar een nieuwe, groene muur van bomen wordt geplant. Een mens zou in het park moeten kunnen vertoeven zonder eraan herinnerd te worden dat daar buiten het park, de boze wereld vlakbij op de loer ligt. Men zou alleen het groen van de struiken en bomen moeten kunnen zien, de blauwe lucht met witte wolken en de vijver met eenden en die ene gans; met tussen het struikgewas een eenzame kip die daar, Joost mag weten hoe, al enkele winters heeft overleefd en overal op de gazons ravottende konijntjes die, Joost mag weten, waar vandaan komen en kweken
als de konijnen!
|