Onder Levensvragen las ik in een krant een interview met een Vlaams meisje van 16 jaar. De laatste vraag: ‘Wat houdt je ’s nachts wakker?’ Haar antwoord: ‘Waarom nog studeren en moeite doen om je eigen leven uit te bouwen, als de wereld toch op instorten staat?’ Het houdt mij al enkele dagen bezig. Het antwoord van een Vlaamse jongere halfweg het secundair onderwijs. Welke vinger legt zij op welke wonde? Haar antwoord heeft in elk geval te maken met de complexe relatie tussen onderwijs en samenleving, tussen je studies en wie je later wil worden of wat je later wil doen.
Studeren? Doet het er nog toe? Ja, maar voor welke samenleving en voor welke wereld?
Er zijn voldoende signalen. Steeds meer jongeren zitten vol twijfel. Ze worden schoolmoe. Hun motivatie om te studeren kan – vanaf het secundair onderwijs – niet enkel uit de school komen. Ze moet ook en vooral komen uit de samenleving waarin en waarvoor zij studeren. Geschiedenis, talen, wiskunde, natuurkunde, godsdienst en ethiek… hoe ernstig gaat de samenleving daar nadien mee om? Doet het er in de grote wereld nog toe of ik gestudeerd heb en wat ik gestudeerd heb?
Niet enkel mag de samenleving vragen stellen aan de school, ook de school mag vragen stellen aan de samenleving. Om te beginnen op het punt van visie, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.
‘Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. (…) Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid’ (Apok 21,1-2): het zijn woorden uit de Openbaring van Johannes, gevlucht op Patmos voor het geweld in Klein-Azië. Alles leek in ellende te eindigen. David tegen Goliat. Zou dat geen eerste wens en opdracht kunnen zijn voor elke school? Om het visioen en de begeestering voor een nieuwe wereld levend te houden. Ondanks alles. En dat studeren er wel toe doet! Elk zaadje kan nieuwe vruchten dragen. Wat niet klein begint, kan later niet groeien. Onder betere weersomstandigheden.
Op maandag 2 september gaan de schoolpoorten open. Een ‘samenleving binnen de samenleving’ komt weer op gang: kinderen en jongeren, leerkrachten en opvoeders, directies en secretariaten, begeleiding en ondersteuning, vervoer en logistiek, plaatselijke besturen en koepels. Ze beginnen opnieuw met en voor elkaar. Dat op zich is al een meerwaarde in onze samenleving en een troef voor de toekomst. Dat ik tot op vandaag van bepaalde mensen kan zeggen “wij hebben nog samen op school gezeten” maakt voor mij een blijvend en deugddoend verschil uit, over alle professionele en ideologische verschillen heen.
Leek het ‘wij’ van de samenleving maar wat meer op het ‘wij’ van de school!
Elk kind of elke jongere komt uit een gezin. Al deze gezinnen zijn betrokken partij in het schoolgebeuren. Ouders, co-ouders, eenoudergezinnen, gezinsvervangende tehuizen, internaten: vanaf 2 september moeten ze een versnelling hoger schakelen. Het begint ’s morgens al bij de taakverdeling tussen de ouders, de boterhammendoos en de op te blazen fietsbanden. En zo gaat het verder. Zit ons kind in de goede richting? Is het gelukkig met zijn leerkrachten en klasgenoten? Waarom zwijgt het zo vaak? Vragen wij niet te veel of te weinig van ons kind? Spoort het ‘wij’ van ons gezin wel met het ‘wij’ van de school? Dank aan alle ouders die met hun kind aan een nieuw schooljaar beginnen. Zonder hen zou de school haar eerste draagvlak en klankbord missen.
Aan allen een mooi schooljaar gewenst!
+ Johan Bonny, bisschop referent voor het onderwijs