Ieder pluisje en elk rafeltje heeft waarde. De nietige stofjes die wij vergaarden, Klitten samen tot een reusachtig kluwen, Waaruit wij ons garen spinnen en ruwen. Zo af en toe raken deze draden mekaar, Verstrengelen zich kort, een wijltje maar. Toch wordt daarmee dit lint geweven, Prachtig gestrikt aan ons cadeau gegeven. Even kostbaar als indertijd wierook, mirre en goud Is dit geschenk dat ik in mijn handen houd, Zijn handen als een kelk erom heen. Misschien is er een god die ons een boodschap zendt, Als een mens in de ander zijn tweelingziel herkent: Eenzaam ben je nooit, al ben je nu alleen.
|