Hij loopt doelloos door de verlichte straten Zijn handen in zijn zakken van zijn haveloze jas Hij loopt zachtjes in zichzelf te neuriën en te praten Soms gaat hij snel, soms vertraagt hij zijn pas. Hij heeft geen haast, hij wordt nergens verwacht Waar hij vannacht moet slapen weet hij nog niet De nacht is koud, de sneeuw knispert zacht Ergens in een huis zingt iemand zacht een lied Hij blijft staan en het verlangen komt naar boven Om daarbinnen te zijn, om er even bij te horen Maar onmiddellijk laat hij het verlangen doven Hij hoort er niet bij, hij zou alleen maar storen Vroeger vierde hij Kerstfeest in een warm huis Toen zong hij met zijn familie "Stille nacht" Hij zwerft nu al jaren, hoort nergens meer thuis Het leven heeft hem geen geluk gebracht Hij loopt door, want van stilstaan krijgt hij het koud Zijn handen in de zakken van zijn haveloze jas Niemand die hem mist, niemand die van hem houdt Het zal voor hem nooit meer zijn, zoals het vroeger was.
Willy Kersseboom
|