179.
Hieronder staat een willekeurig omgewerkt stukje uit het boek waar ik nu aan werk.
De Domaniale mijn in Kerkrade.
De meeste mijnwerkers gaan het liefst op dagdienst die van zes tot twee duurt. Want voor hun is het sociale leven en met hun kompels en s-avonds een biertje drinken belangrijk. Maar op dagdienst wordt wel het hardst en onder de moeilijkste omstandigheden gewerkt. En dan worden er in de pijlers de meeste kolen gedolven. Andere mijnwerkers zweren bij de nachtdienst. Want dan is het stil en rustig en dan kan er wat worden geslapen als de opzichter zelf, ook ergens ligt te pitten. Zijn taak kan hij dan met een gerust hart overlaten aan de sjuttelbaas.
Op nachtdienst wordt de pijler voorbereid voor de dag- en de middagdienst. Alleen op de posten waar steengalerijen en toe- en afvoergalerijen voor materiaal en steenkool worden gedreven, is het in de nacht een hard labeur. Want daar moeten de stenen worden weggeschept die na het boren en schieten door posthouwers van de middagdienst op een grote hoop liggen.
Sommige mijnwerkers zijn het liefst op middagdienst. Dan kunnen ze uitslapen en hebben ze vooral in de winter nog wat plezier aan de dag. Ze komen goed uitgerust naar de mijn en de kroeg interesseert hen niet zo erg. Alleen als ze een vrije dag hebben gaan ze hun kompels opzoeken in het café. Daar praten zij over hun duiven, het voetballen, de televisie, het weer en de mijn. En de vrouwen worden ook niet vergeten!
Op middagdienst is het een stuk gemoedelijker, dan op dagdienst. Dan is er in de pijler meer ruimte om te kunnen werken. De meeste kompels op middagdienst, maken genoeg ruimte achter de stempels die het dak ondersteunen, zodat de steenkool door de druk van de zwaartekracht de dag erna voor de dagdienst gemakkelijker te bewerken is. Sommige kompels die misschien een grief tegen de dagploeg hebben, muren de stutten in. Ze zullen geen 10 centimeter meer steenkool uit hun pand slaan. En bij kompels van de dagdienst, die de volgende dag op zo'n stuk moeten beginnen, gaat de kool niet. Die moeten zich te pletter werken om hun stuk op tijd er uit te krijgen.
De dagdienst heeft er al een lange gang van meer dan een meter breed uitgeslagen en zelfs voorbewerkt. De ploegbaas heeft de mannen opgejaagd. Pijler op en pijler af, terwijl het bruine sap van pruimtabak langs zijn ongeschoren wangen en kin droop, riep hij de hele tijd: "Kolen! Kolen! Kolen!
Hij stinkt uit zijn bek. "Jij stinkt uit de mond als een koe uit haar kont," wat men zegt tegen mensen die pruimtabak gebruiken, is in de mijn een gevleugelde opmerking.
Bij kompels die hun stuk er al uit hadden en op het eind van de dienst even uitrustten, rammelde hij "Brrp... brrrrrp... brrrrrrp!" met hun afbouwhamer nog vlug een ton steenkool los uit het te ontkolen gedeelte, het pand, dat voor de middagdienst was bestemd. Ook bij 179, die ze als straf voor zijn vlijt in de schudgoot kon gaan scheppen. Vloekend werkt hij de kolen weg. Een hele poos na andere kompels komt hij pas de pijler uit. Hij mist de trein, loopt naar de schacht en komt te laat om in de mijnlift met de laatste trek naar boven te gaan. Pas veel later komt er nog een natrek.
Haras.
Het kleedlokaal
Als bijna allemaal zijn kompels zich hebben gewassen en aangekleed, en zich klaar maken om naar huis te gaan, komt 179 eindelijk in het kleedlokaal. Hij trekt zijn vuile werkkleren uit, en laat ze op de grond vallen. Een wolk zwart stof krinkelt over de vloer: "Hee, piemel, kijk verdomme uit wat je doet. Stof toch niet zo! Ik heb mijn schone kleren al aan man!"
"Och kompel, sterf toch!"
179 voelt in de zakken van zijn goeie kleren en zoekt naar een sigaret. Maar hij vind er geen: "G.v.d. vergeten!" Zijn buurman die volgens hem sterven mag, steekt juist een sigaret op en wil de kleedkamer verlaten.
"Heb je ook een sigaret voor mij?" vraagt 179, aan de man die hij zojuist heeft verwenst.
"Heb je weer geen sigaretten bij je uilebal? Je bent niet alleen een gelegenheidssjieker, maar ook een echte gelegenheidsroker! Ik heb er nog een in 't pakje zitten. Die kan je hebben. Maar het is wel de laatste keer hoor. Zorg morgen zelf maar dat je..."Hij geeft zijn laatste sigaret en vuur aan 179 en wijst naar een pilaar met het bordje: VERBODEN TE ROKEN A.U.B.
"Pas maar op dat de mijnpolitie het niet ziet. Dat kost je een boete!"
In zijn blootje helemaal zwart gaat koolhouwer 179 op de houten lattenbank zitten. Die verboden sigaret doet hem goed. De verwarmingsbuis onder de bank straalt tegen zijn achterwerk.Wat voelt dat lekker. Even bijkomen:
"Wat is het toch rot koud op die kut tweehonderd meter verdieping!" denkt hij.Zijn linker elleboog rust op zijn dijbeen. En met zijn hand ondersteunt hij zijn hoofd. Al rokend zit hij wat te soezen. Zijn ballen, glippen door de latten heen onder de bank. Kompels tegenover hem die het zien beginnen te smiespelen en te lachen. Maar 179 merkt het niet. De mannen die op de bank tegenover hem zitten, praten over een kompel die door een meenemer van de schraper werd gecastreerd.
"Politie...!" wordt er geroepen. Maar de vermoeide 179 is zo in zich zelf verdiept, dat hij het niet hoort. De mijnpolitie die het badlokaal in komt, ziet hem een dikke rookwolk uitblazen. Hij geeft 179 nog een kans, doet of hij het niet ziet en draait op zijn hakken zich om, zodat nummer 179 zijn sigaret kan wegmoffelen in een schoen. 179 reageert niet. Hij blijft peinzend naar de vuile vloer kijken, die bezaaid is met sigarettepeuken en blaast weer een rookwolk uit. De agent komt naar hem toe, tikt hem op een schouder en zegt streng:
"Naam en werknummer!"
"Man zeur niet, Je weet toch hoe ik heet!"
"Als jij die sigaret niet onmiddellijk uitmaakt, 179, dan moet ik jou echt een boete geven hoor!"
"Ik maak hem wel uit. Hij is toch al op."
"Kijk eens hoe je er bij zit man. Wees een beetje voorzichtig als je opstaat!" zegt de agent en hij wijst naar de ballen van 179 die door de voorste spleet tussen de latten van de bank bungelen.
179 duwt met een hand er onder, staat op en loopt op blote voeten over de koude stenen vloer de trap af om zich in de kelder te gaan douchen. Onder de douche spuugt hij een zwarte rochel uit. Het is altijd lastig om zelf je rug te moeten wassen. Maar er is gelukkig nog iemand in het bad die hem kan poekelen.
Al is hij nu gewassen. Zijn vrouw zal morgenvroeg wel weer mopperen, omdat zijn hoofdkussen en de lakens zo vuil zijn!
Haras.