Ik ben gerrit, en gebruik soms ook wel de schuilnaam haras.
Ik ben een en woon in Parkstad () en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 27/03/1933 en ben nu dus 91 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Muziek, keyboard en accordeon, schrijven. de tuin grote vijver in de tuin, bouwen en slopen. naar de kroeg...
Hier is nog een ingekort kerstverhaal. Ik heb geen zin om het langere origineel te zoeken. Even op een toets drukken. En Hup: daar staat het. Ik zou het fijn vinden dat er op wordt gereageerd,
Ik wens iedereen veel moois en het allerbeste.
De Kerstbommen
In een stadje, woonden mensen, die bijna allemaal heel braaf en netjes waren. Doordat hun land in oorlog was, heerste er welvaart in het stadje. Nog niet lang geleden, waren veel mensen in het stadje erg arm. Want, omdat roken zo ongezond is, waren er geen tabaksplantages meer in de omgeving. Tabaksplanten kweken was nu trouwens ook verboden. Omdat de meeste mensen zo goed luisterden en braaf bleven, zorgde hun regering er voor dat er in het stadje, welzijn en welvaart kwam. Daarom liet de regering er een mooie, grote moderne bommenfabriek bouwen.
Daar waren behalve wat dommerds en oproerkraaiers, de mensen heel blij mee. Zij vonden wel het fijn, dat er oorlog was. Die oorlog was trouwens heel ver weg. Hij diende om de eigen handel te steunen. En om ergens anders vrede, vrijheid en moderne democratie te brengen. Maar stel je voor, dat het nu vrede was geweest! Dan was die mooie fabriek er nooit gekomen. En dan zouden mensen heel arm zijn gebleven. Dan hadden zij geen kerstcadeautjes kunnen kopen. Een dan zouden heel wat bedrijven iedereen moeten ontslaan! Ook rijke mensen zouden dan heel arm kunnen worden! Maar nu was er gelukkig voor iedereen, die wilde werken wel een goedbetaalde baan in die mooie, schone, moderne bommenfabriek. De oorlog was voor de mensen daar: een heuse zegen!
Het was alweer bijna Kerstmis. De directeur van de bommenfabriek had namens de luchtmacht aan de pastoor van het bommenstadje gevraagd, of die zijn bommen wilde zegenen. Want die wilde men in de kerstnacht bij een vijand laten vallen.
De koning in het land van die vijand, wilde graag rijke mensen armer maken en arme mensen wat rijker. Hij schafte met zijn regering in zijn land doodleuk allerlei dingen af! Hij pikte eigendommen uit andere landen binnen. En hij maakte een heleboel gratis wat mensen nodig hadden om te kunnen leven. Zelf ging hij modaal in een flat wonen. Maar dat was heel slecht voor de wereldeconomie en de voor rust en de denkwijze in het land waar de bommen werden gemaakt. In andere landen had men daar ook last van. Want arme mensen in die landen, die wilden ook wel een hele boel, zoals het ziekenfonds en de stroom, voor niks krijgen.
Om dat gekke land een lesje te leren, moesten een heleboel landen voor de vrede, hun markt, hun welvaart,de wereldmunt en nog meer bij hun zelf, ginds noodgedwongen samen met bommen gaan smijten. En als het kon hun koning arresteren. Of dood maken.
In de fabriek stond een mooie Kerststal. Die was in elkaar gezet met beschilderde bommen, granaten en kogels. Hij was goed gevuld met herders schapen, koningen, kamelen, een os en een ezel. En met het Hoog heilige Paar: Maria en Jozef. Allemaal bommen met pootjes en benen.
Het kindje Jezus een heel mooi beschilderd fragmentatiebommetje, lag op een bedje van geweerkogels als stro, met gestrekte armpjes, die van traangasgranaatjes waren gemaakt. Een kunstenaar had het geheel in elkaar gezet. Twee bom engelen boven de kerststal, droegen een strook met de Latijnse zin: Non veni pacem mittere, sed gladium. Dat betekent:
Ik kom niet de vrede brengen maar het zwaard!
De kant met een sticker waarop stond: Droog bewaren explosiegevaar, had de kunstenaar helaas, verkeerd om, op het kogelbed van Jezus gelegd!
De pastoor zong een gebed in het Latijn, terwijl hij met de wijwaterkwast over de bommen zwaaide. Convertantur peccatotres in efernum omnes genstes oblivis ur Deum.Daarbij raakte het wijwater ook het jongeheertje van Jezus, waar absoluut geen vocht bij mocht komen.
Het Bom-Jezusje ontplofte, even nadat het werd aangeraakt door het wijwater. En daardoor explodeerden de andere bommen in de fabriek ook. De fabriek, de kerk en huizen gingen de lucht in. Heel veel mensen gingen dood. En dat was heel zielig! Het werd een grote ramp met veel puin, bloed en kakelende redders.
Omdat de oorlog toch bijna voorbij was, kwam er geen nieuwe fabriek. De meeste mensen werden toen weer arm. En zij konden de huur, het ziekenfonds, het gas, het licht en de hypotheek niet meer betalen. En daarom werden zij namens hun Koning,door deurwaarders uit hun huizen gezet. Gelukkig kregen sommige mensen toch nog nieuw werk. Er werd een grote gevangenis in het stadje gebouwd. Want er kwamen ineens veel stoute mensen, die deden wat niet mocht.. Bij mensen die nog iets hadden, gingen zij stelen. En anderen kweekten stiekem hasj en tabak op hun zolder en in hun tuin.
Het is voor het arme stadje te hopen dat er maar weer gauw oorlog komt. Dan komt er misschien een nieuwe bommenfabriek. En dan krijgen eerlijke, brave arme mensen, die ook naar de kerk gaan, weer werk. Dan gaat het weer goed met ze. Dan worden ze weer gelukkig. En dan kunnen zij weer fijn en in vrede kerstmis vieren. Misschien bedenkt hun Koning iets slims, om weer ergens oorlog te kunnen gaan voeren . Om overal: Vrede te brengen!welzijn, welvaart en democratie te brengen!
Ik ben weer terug van te lang weggeweest. Ziekte en zo. Longkanker. Zal wel overgaan. Doet geen pijn en ik heb nog lol. Ondanks chemotherapie en 30 bestralingen Ik ben tegenwoordig soms nog te vinden op ZapLog. Daar schrijf ik tegendraadse stukjes. Voor mijn blog hier heb ik een tegendraads Kerstverhaal.
Al is de hypocriete en vervalste kerstboodschap aan mij zelf niet besteed, ik wens iedereen op deze door de godsdienst gestolen dagen en en een verleden waarin er ooit werd geloofd en gedacht (Mithras en zo) wat nu in het Christendom gangbaar is: Hele mooie dagen, vol geluk liefde vriendschap en innerlijke verlichting.
Ik heb dat verhaal ingekort. Er is dus het een en ander in geschrapt. Ik weet nu hoe ik hier plaatjes bij zou kunnen zetten. Maar ik heb er geen tijd voor en ik ben nu te moe. Daar gaat ie:
Het Kind
Er was eens een meisje van bijna dertien jaar, met wie de nepkoning in haar land een beetje familie was. De ouders van de ouders, van de ouders van haar ouders, en verder in het verleden, waren vroeger echte koningen. Dat was volgens mensen die er ook woonden, niet zo met de koning die nu, namens de keizer uit een ander land, in het land waar zij nu woonde, eigenlijk maar een beetje, de baas was.
Als andere, oudere meisjes, die soms bij de koning bleven slapen, danste het meisje dat eigenlijk een prinses was, soms voor de koning. En ondertussen dronk de koning dan veel wijn. Dikwijls te veel. De koning gaf haar ook wijn en drankjes, waardoor zij rare dromen kreeg en alles anders ging voelen en zien en geloven, dan het was. Door een zekere Panderra kon de koning haar ook nog laten hypnotiseren en van alles wijs laten maken.
Dank een speling van de natuur, naar zij eerst zelf meende, groeide er daarna, ineens en zomaar, een kindje in haar buik, terwijl zij helemaal niet was getrouwd! Toen zeiden mensen, die haar kenden dat de illusionist Panderra dat kind misschien met zijn toverstok had gemaakt. Maar die had daar geen schuld aan. Dat kwam door de koning! Want die had zaadjes in haar buik gestopt.
Mijnheer Panderra die vroeger soldaat was, eigenlijk alleen maar om andere soldaten te amuseren, verdiende nu zijn kost met goochelen en mensen bedriegen. De koning, die zich dikwijls verveelde, vond het leuk als Panderra maar het paleis kwam om ook voor hem goochelen en voor de gek te houden. Want Panderra kon aan iedereen dingen laten zien die er helemaal niet waren, die niet eens bestonden.
De koning, die dus wel wist hoe de prinses, zwanger was geworden werd bang, dat zijn lievelingszoon hem niet zou kunnen opvolgen, wanneer het kind van de prinses een jongetje zou zijn. En daarom vroeg hij aan Panderra, om haar mee te nemen en haar dood te maken. De koning had al eerder vrouwen in zijn familie en meisjes tegen wie hij eerst lief had gedaan, en zelfs zonen laten vermoorden.
Panderra nam het geld aan dat de koning betaalde om de prinses dood te maken. Maar Panderra wou de prinses die hij heel aardig vond helemaal niet dood maken. Maar hij deed bij de koning, alsof hij dat wel wilde doen. Hij legde de prinses uit, wat er aan de hand was. En hij zei tegen de prinses, die hij best voor zich zelf zou willen houden: De koning wil dat ik u doodmaak. Maar ik zal u op een veilige plek verbergen.
En terwijl hij met de prinses op weg was, bracht hij haar juwelen terug naar de gevaarlijke koning. En ook haar mooie `kleren. Daar had hij bloed van een lammetje op gedaan. En hij gaf haar andere kleren. Maar hij verstopte haar eerst een poosje in een grot. De koning betaalde hem een afgesproken bedrag. Maar dat bloedgeld, dertig munten van de koning, die gaf hij daarna aan de prinses.
Dichter bij de grens met een ander land in het zuiden, zou zij, als dat nodig was, naar dat land kunnen vluchten. Dat land was ook bezet door soldaten van de keizer. Maar daar had die boze nepkoning niks te zeggen.
Panderra kende een oude timmerman, en hij vroeg hem of die met de prinses wilde trouwen. Met een echte prinses trouwen? Nou, dat was wel wat voor die timmerman! Maar toen hij merkte, dat zij zomaar een kindje moest krijgen, wilde hij dat eerst niet doen. Maar Panderra, legde hem uit, dat het kind in de buik van de prinses, later misschien wel koning zou worden. En dat het de wil van de timmerman zijn God was, dat het kind werd geboren en dat zij het zouden houden en groot brengen. En wat God doet is altijd goed.
Jullie huwelijk is maar voor de schone schijn!
Tegen de prinses zei hij.
Je moet dat kindje niet weg laten maken. Al ben ik, wat de mensen ook mogen beweren, niet de vader: Ik heb er wel grote plannen mee. Het is moeilijk uit te leggen. Maar misschien heeft jullie God dat kind via de koning bij jou in de buik gestopt. Dat gebeurde lang geleden ook eens bij de Mithras. Bij hun woont hun God nu in brood en wijn! Hun denkwijze wordt hier graag overgenomen. Maar ook bestreden. Maar op zich is die helemaal niet slecht. Hoe overdreven ook. Er lopen heel wat na-apers rond. Maar jij bent veel te jong om dat allemaal te kunnen begrijpen.
Panderra vertelde daar toch iets over. En toen hij daar klaar mee was zei hij tegen de timmerman: Het Koningschap kan misschien aan hem aan jullie kinderen en hun nakomelingen worden gegeven. Wil jij dan niet voor de vader van een koning spelen? Misschien kan hij later zelfs Caesar, als vergoddelijkte koning van de troon stoten!
Er was in het dorp door grote drukte in herbergen nergens plaats. Want er was een groot volksfeest op komst.Er waren veel soldaten in de grote stad. En die kwamen ook naar de dorpjes rondom voor hun plezier en om daar te kunnen overnachten. En de bezetters hadde ts op touw gezet. Maar Panderra wist een geschikt huis bij het dorpje. In dat dorp, waar nog niemand hen kende ging de prinses met de timmerman het huisje wonen. Panderra kwam af en toe kijken, en hij liet vanaf de heuveltop waar het huis stond, de boel in de gaten houden.
Het meisje speelde soms met andere meisjes uit het dorp. En zij vertelde hun, dat zij eigenlijk een prinses was die had moeten vluchten voor de akelige koning. En dat haar kind was voorbestemd om ooit koning te worden. Niet verder vertellen hoor!.
Maar het werd toch rond gebazuind.
Kinderen uit het dorp kwamen bij het huisje mooie liedjes zingen toen het kindje was geboren. Die klonken als engelengezang.
En op weg naar huis, vertelden aan herders, die zij tegenkwamen:
- - - Het is een koningskind!
Zij en andere bezoekers trokken er zich niks van aan dat het stalhuis van de prinses een vies huis was en dat het er stonk. Want huisdieren, die maar raak poepten, liepen er in en uit. Maar zo was het bij hun thuis meestal ook.
De kinderen brachten geschenkjes mee voor de prinses en haar kindje. En herders aan wie de kinderen over het kindje bij de arme mensen hadden verteld, brachten wol en melk van schapen mee.
De prinses had nog geen wiegje voor haar kind. Want het was eigenlijk te vroeg geboren. Daarom had de vroedvrouw het in warme doeken gewikkeld en het op hooi en stro zolang in de voerbak van de os gelegd. En samen met een van de ezels, die bij het huis rondliepen, hield de os het kind in zijn primitieve couveuse, warm met zijn grasadem.
Omdat kinderen met wie de prinses had gespeeld, toch aan herders en aan mensen in het dorp hadden verteld, dat het kind van de vrouw, boven op de heuvel eigenlijk een koningskind was, en de arme vrouw een prinses, werden de mensen nieuwsgierig. En bijna allemaal kwamen ze naar het kindje kijken. En zij brachten eten, hout om te stoken, een wieg, heel veel wijn en allerlei andere dingen mee.
En er werd feest gevierd. Om de mensen die op het feest waren te amuseren, deed Panderra goocheltrucjes. En hij toverde ook nog een mooie illusie voor.
Het kindje, was helemaal niet mooi. Maar toch riepen vrouwen Aaah en Ooooh! Wat een mooi kind! Wat een schatje! En de waarzegster van het dorp, vertelde aan zijn moeder en aan de mensen, het een bijzonder kind was. Daar zou de wereld later nog heel veel van horen. Maar dat deed zij bij altijd, maar vooral bij pas g boren kinderen die normaal uizagen. Omdat het donkere kindje met gemengd bloed dat nog veel te klein was, zo lelijk was en anders uitzag, liet zij niet merken, dat zij toch aan haar mooie woorden twijfelde. Maar zij dacht bij zich zelf: De meeste mensen laten een dergelijk kind dood gaan of ruilen het stiekem om!
Toevallig kwamen er daarna in een karavaan, uit het oosten drie mannen, die elkaar onderweg hadden ontmoet en die handel dreven, door het dorp. Zij hadden al veel van de wereld gezien en waren erg slim en heel wijs. Zij wilden er een poos uitrusten, voor zij om hun spullen te verkopen naar de stad zouden trekken.
Nadat zij in het badhuis het stof van de woestijn van zich af hadden gewassen en andere kleren hadden aan getrokken, en een naar een onderkomen zochten, hoorden ook zij, dat er in de buurt een koningskind geboren was. Zij roken goede handel en wilden graag weten in welk huis dat kind woonde.
- - - Al zijn de ouders arm, als dat kind eenmaal koning is, dan kunnen wij er voor onze handel, veel profijt van hebben, meenden zij.
Kijk, heren. Het is in een van die huizen op de berg. Ziet U bij dat rijtje boven de berg die grote ster. En het huisje waar de ster vlak boven lijkt te staan? Als u nou hier gaat staan, wat meer naar links, dan kunt u het beter zien.
Wij zullen die ster wel volgen!
Door de dieren die nog altijd het stalhuis in en uitliepen en er zelfs wat lieten vallen, stonk nog altijd in het huis van de prinses.
En daarom verkochten de handelaars aan de prinses voor een zacht prijsje, wat wierook en mirre, om haar huis lekkerder te laten ruiken. Dat wilde de prinses per se zelf betalen. Zij kreeg zomaar, helemaal voor niks een mooie halsketting. En ook nog een armband en een ring van echt nepgoud: Sieraden horen bij een prinses. Ook al zijn ze niet altijd echt; zeiden de sluwe handelaars, die toch wel eerlijk waren.
De prinses was er blij mee. Dat ziet toch niemand er aan af zei ze. Hartstikke bedankt!
Had haar beschermer Pandorra immers niet alles wat zij eerst had, terug gebracht naar het paleis van de akelige koning?
De koning kwam er achter, dat de prinses toch niet dood was gemaakt en dat zij daarbij ook nog een kindje had! Hij stuurde gemene mannen naar het dorpje om haar kind te vermoorden. En als dat kon, ook de prinses. Maar Panderra, die hen beschermde, en hun altijd vertelde wat zij het beste konden doen, kwam dat al vlug te weten. Daarom reisde hij in een karavaan met de familie naar het buurland bij de zuidgrens. Daar was het veiliger dan waar zij nu woonden.
Niet lang daarna, ging de nare koning dood, en toen gingen de prinses haar man en het kind terug naar hun eigen land. Zij gingen midden in het land in een ander dorp wonen dan eerst. Dat was nog kleiner, dan het dorp waar zij hadden gewoond.
Daar komt nog geen goeie hond vandaan! zei over dat roddeldorp.
Voor zij terug waren in hun land, had Panderra aan het jongetje al heel wat goocheltrucjes geleerd. Hij kon, tot verbazing van andere kinderen, vogeltjes van klei laten wegvliegen. Maar in werkelijkheid waren dat de vogeltjes van zijn moeder. Maar als zijn echte vader speelde hij graag de baas en hij kon soms heel gemeen zijn voor zijn vriendjes.
Toen de jongen een jaar of twaalf, dertien was, kwam Panderra hem bij zijn moeder weghalen om zijn opvoeding te voltooien. Zijn broertjes en zijn zusjes, waren daar wel blij om. Want hij was erg lastig en brutaal. Panderra nam hem mee naar het buurland. Daar leerde hij nog meer dan Panderra daar over wist, van alles over magie en geheime kennis.
Toen de jongen als een man terug kwam in zijn land, voelde hij er niet veel voor, om net als zijn gestorven stiefvader en zijn broers, ook timmerman te worden. Hij was trouwens nogal onhandig en sloeg vaak met de hamer op zijn duim.
Zijn jongere broers en zussen ergerden zich er aan, dat hij de hele dag zat te schrijven over wat hij dacht. Hij is gek geleerd! zeiden die. Hij had veel geleerd over het Goddelijke van Mithras en wat mensen van andere godsdiensten geloofden. Daar kon hij wel iets van gaan gebruiken. Wat hij ook daaruit had opgeschreven dat stopte hij in oude wijn kruiken. Die maakte hij goed dicht. En die ging hij in grotten verstoppen.
Koning worden, dat wilde hij nog niet. Ook al kende hij mensen, die hem daarbij een handje wilden helpen. Het had er over nagedacht, maar hij vond er niks aan! Hij bleef liever arm en als de vogeltjes, voor welke God altijd zorgt. Hij ging een poos in de woestijn wonen, en daar brachten mensen die hem kenden en bezorgd waren hem eten en drinken.
Hij gaf aan zich zelf de opdracht om een rondzwervende prediker te worden.
Hij wilde wat de mensen geloofden en dachten, en regels in zijn land en de wereld veranderen. Dat was voor hem trouwens ook veel prettiger, dan koning te spelen en voor zijn dagelijks brood te moeten werken. Wat hij allemaal zei deed, en hoe het verder met hem ging, dat is een ander verhaal!
Op de basisschool al, heb ik geleerd: Willem Breukelszoon van Biervliet, heeft de haringen leren kakelen. In 1380. Toch is dat bij nader inzien niet helemaal waar. Maar Willem, die had er wel de hand in dat de haringen ooit gingen kakelen. Vooral maagdelijke haringen begonnen op een gegeven ogenblik in de maand mei, te kakelen. Hoe was dat gekomen?
Willem, die in plaats van een maatje, aan boord graag ook een vers eitje lustte, had op zijn bootje ook een paar kippen rondlopen. Die legden natuurlijk eieren. Het liefst deden zij dat in het kraaiennest, boven in, aan de hoofdmast. Die kippen kakelden de hele dag. Omdat dat voor de bemanning niet was aan te horen, werden zij dikwijls buiten boord in een roeibootje gezet. Haringen, die eerder nog geen geluid maakten, gingen de kippen nadoen wanneer zij die hoorden kakelen.
Zo kwam het, dat de vissers, niet meer op zoek hoefden te gaan naar nieuwe haring. Als zij bij de Doggersbank, en op andere plekken in de Noordzee, terug hoorden kakelen, dan wisten zij, waar de haring zat. En dan gooiden zij hun netten uit.
De eerste kippen, die in de vissersboot meereisden, die waren voor de haringen als Sirenen, die met hun zoetgevooisde, verlokkende klanken veel eerder al, zeelui verleidden om naar hen toe te komen. Dat werd pikbroeken altijd fataal wanneer zij naar het Sirenenzang bleven luisteren. Zij moesten dan ook heel sterk, of anders in hun schoenen staan, dan de rest van de bemanning, om die vrouwelijke Sirenen uit de diepte, te kunnen weerstaan! Kipsirenen aan de oppervlakte. Die werden fataal voor de vissen.
Willem en zijn maten hadden dank zij het gekakel van hun kippen, altijd een rijke vangst. Zij wisten lang geheim te houden, hoe dat kon en kwam. En om maar veel haring te kunnen vangen, liet hij een hele grote vissersboot bouwen.
Andere vissers die ook naar de plekken toegingen waar Willem vis ving, die visten er altijd achter het net. Die vingen wel wat scharretjes. Maar haringen? Ho maar! Dat zette kwaad bloed. En de jaloers vissers zouden Willem het liefst als heks laten verbranden.
Maar op een dag, toen het hard waaide, woeien de kippen van W.B. van B overboord. Ze verdronken jammerlijk. Andere, nieuwe kippen, die voldeden niet. Die kakelden heel anders. De haringen hadden er ineens geen zin meer in, om hun gekakel na te doen. Die waren ook nog slimmer geworden.
Zij werden er zelfs bang voor. Daarom verzwonden zij naar diepten, waar netten en het gekakel hen niet konden bereiken. En het kwam ook nog uit, wat Willem Breukelsz had geflikt. Men wilde zijn manier van haring vangen nadoen. Overigens zonder succes.
Willem zelf, die had ook geen succes meer. En onze slimme visser, kon daardoor zijn grote boot niet meer onderhouden en betalen. Hij ging failliet. Toen bad hij daarom maar tot God.
Voor een betere tijd,om en voor de haring en voor geschikte kippen.
Maar de gewoonlijk goede God, scheen stokdoof te zijn en Hij schitterde door afwezigheid. Willem overwoog daarom, omwille van de winst, zijn ziel maar aan de duivel te verkopen. En hij bad zelfs in Potjeslatijn: Satana, adjuve me. Duivel, help mij. Maar de duivel, die vlak na 1380 met andere klusjes bezig was, die was natuurlijk in geen velden of wegen te bekennen.
Tegenwoordig kakelen de haringen dus niet meer. Zij hebben immers geleerd dat gekakel ongunstig is om te kunnen overleven. Zij zwijgen nu als het graf.
Gelukkig hebben wij tegenwoordig, het gekakel van haringen niet meer nodig om ze te kunnen vangen. Vissersschepen van wel honderd meter lang, en misschien nog groter zijn nu uitgerust met pompen, sonar en visopzuigers. Als een vloer die moet worden gestofzuigd, worden nu tot op de zeebodem, vissen het ruim ingezogen.
Op de markt van Biervliet, staat nu al heel lang, een standbeeld van Willem Breukelszoon, Omdat door hem ooit de haringen gingen kakelen, werd hij een belangrijke figuur in de geschiedenis van Biervliet. God hebbe zijn ziel.
In Biervliet is men nu van plan om ook een beeld te laten maken, van Willem, omringd door kakelende haringen. Wie er en munt instopt, die kan dan horen en zien, hoe de haringen gaan kakelen. Zo kan Willem naast held en trekpleister, misschien ook nog een Biervlietse heilige worden.
Voor wie binnenkort de allerlaatste haring en andere vissen hebben opgevist zouden wij in Biervliet, ook een mooi standbeeld kunnen oprichten wanneer het zover is.
Al kakelen de haringen nu niet meer, Er is tegenwoordig om de visvangst toch nog veel gekakel, tussen de EU, vissers, Green Peace en onze regering. Ze kakelen allemaal door elkaar. En dat gekakel lijkt in de verste verte niet op Sirenengezang.
Alleen het kakelen van Green Peace en zijn gelijken, klinkt in sommige oren goed en welluidend. Maar wanneer de vissers daar naar zouden luisteren, samen met wie belang hebben bij de visvangst, dan zouden ook die vissers net als Willem, failliet gaan. En het zou heel slecht zijn voor de visverwerkende industrie, de makers van kattebrokjes. En ook niet goed voor onze economie!
Er gaat zoveel om in mijn hoofd, dat ik daar door niet weet, waarmee ik nu zal beginnen, wat ik nu zal opschrijven. En wat ik nu allemaal denk, dat heeft naar het lijkt, eigenlijk weinig of niets te maken met varkens. Maar toch kom ik door gedachtesprongen en dingen aan elkaar te knopen, uit bij varkens. Neem de Godsdienst. Zelf heb ik een hekel aan alle godsdiensten. Volgens wat bij die instellingen wordt gedacht geleerd en in de praktijk gebracht, ben ik een ketter, een ongelovige en weet ik wat nog allemaal meer. Ik vind, dat mensen die een Godsdienst beleiden, in principe toch heidenen zijn. En zij worden massaal bedrogen. Dat houdt niet in dat ik van alles de waarheid ken en verkondig. In heel wat opzichten ben ik onwetend en oerdom hoor! Zou ene Jezus Christus, die toch wel, een deels onwetend kind van zijn tijd was, nu in ons midden zijn, dan zou hij zijn boodschap op een andere manier en met andere begrippen en voorbeelden dan toen brengen. Dan zou hij nog meer verlicht zijn dan bijna 2000 jaar geleden. Zelfs al wist hij veel omdat hij het had gehoord, had gelezen, of er over had na gedacht. Hij streed in Zijn tijd in feite al voor vrijheid en autonomie van de mensen en respect voor al wat leeft. Voor rechten van vrouwen! Overigens is het meeste wat hij aan de mensen vertelde verloren gegaan, verdraaid en verminkt. Om mensen met macht van dienst te kunnen zijn en hun medeschepselen te laten misbruiken en te onderdrukken. Door hun Godsdiensten die aan mensen geen vrijheid en autonomie gunnen achtten en achten zij zich de hoogste wezens op aarde. Vooral bij moslims is dat heel erg. Daar was in het verleden bij het Christendom ook sprake van. Denk maar eens aan het vervolgen en verbranden van "Heksen." Vrouwen hoorden toen net als vandaag de dag bij Moslims, dom, onwetend onderdanig en kuis te zijn. Maar dat geldt niet voor hun mannen. Even een paar regels zelfcencuur toepassen. Discriminatie ten opzichte van de vrouw, is bij katholieken toch nog altijd in zwang. Die mogen geen priester(es( worden. Maar wel gehoorzame, onderdanige en tot armoe verplichte nonnen. Maar nu ben ik te ver uit aan het weiden. Wat heeft dit nou met varkens te maken? Ik ga nu even op de stoel zitten en op de kansel staan van priesters, dominees en andere geestelijke leiders. Ondanks dat hen hun leringen verafschuw. Maar dat sluit niet uit dat er in de loop van de geschiedenis, toch wat goede dingen in zijn achter gebleven. Maar die moet je dikwijls wel met een lampje zoeken, daar komt nog bij, dat er "stukken uit zijn weggeknipt". Neem nou bijvoorbeeld, het begrip naastenliefde:
Waneer Jezus spreekt over het liefhebben van de naasten, dan bedoelt hij daar niet alleen de mensen onderling mee. Maar ook alles wat ons omringt. En daar horen de varkens, de mieren, de pieren en zelfs de kakkerlakken bij. En wel omdat het Goddelijke zich ook daar in en daar door naar vermogen en op heel wat manieren wil uiten. Zich aan ons vertoont. Het goddelijke heeft na de oerknal vele vormen en mogelijkheden van (er) Zijn ontwikkeld. Een van die mogelijkheden en vormen is ook: het varken! Omdat net als WIj: U jullie, jij en ik, samen met wat ons omringt het varken ook een deel van het goddelijke is dat zich in zijn vorm en gestalte wil manifesteren, uiten, laten zien. En dat als was het een Jezusje, aan Ons de mensen gunt, dat wij zijn vlees eten en zijn bloed drinken, daarom woont goeheid van God in dat dier. En al is het maar een varken: Het is daarom beslist geen lager wezen dan een mens. Ook al eten wij zijn vlees en drinken wij van zijn bloed. Wanneer je zo redeneert, dan zou Jezus Christus die in de vorm van brood en en wijn, zijn vermeend perssoonlijk Goddelijke lichaam, ook een lager wezen moeten zijn. Hier volgt een onaangename, krenkende, ketterse gedachte, die ik er aan vastknoop: Omdat ook het varken ook Goddelijke verwantschap heeft, maakt het niet uit uit of wij God, Jezus, Allah, Boedha, of wie het ook mag zijn of tot een varken bidden. En dat geldt ook voor bomen en de kat. Als wij geloven dat dat helpt. Dan maakt het totaal niets uit, om ons gebed te verhoren.
In aanleg zijn wij mensen kanibalen. Het eten van varkensvlees, is een verkapte vorm van kanibalisme. Want varkensvlees, smaakt in bijna het zelfde als mensenvlees. Wij mensen hebben aanzienlijk meer gemeen met varkens, dan wij beseffen en men ons wil laten weten. In India, daar vereren de mensen heilige koeien. Wij zouden in onze contreien, zonder ons te belasten met godsdienst, of angst voor Godslastering, en zo, gerust varkens mogen vereren. Die mogen wij, omdat het tastbaar proefbaar en echt is, zelfs gerust op een hoger plan plaatsen, dan het zogenaamde en vermeende Lichaam en Bloed van Jezus Christus. Want samen met ons en alles wat ons omringt, hebben varkens immers ook een goddelijke oorsprong.
God heeft uitsluitend het goede willen scheppen en niets onreins. Maar alles dat onrein werd bevonden, dat hebben mensen door hun denkwijze en gedragingen, zelf besmeurd! Varkens maken samen met ons en wat wat ons omringt, het staat er al, deel uit van het Goddelijke. Het is Onze taak om dat in stand te houden en op een hoger plan te brengen. Want God is niet volmaakt! Dat wordt wel beweerd. Maar het is beslist niet de waarheid. Ik ga een loochenbaar en ketters stapje verder. Het Goddelijke is in het principieel en van nature vreedzame varken neergedaald. En het heeft zich daar in gevestigd om dienstbaar te kunnen zijn zijn aan ons de mensen. Mee dank zij varkens eten wij elkaar niet meer op. Maar dank zij onze heersers, en leidsmannen van de religie, vermoorden wij elkaar wel.
(Een echte kannibaal zou zeggen: "En wat doen jullie in de oorlog met de lijken?" Antwoord: "O die verbranden wij, of die stoppen wij in de grond!" "Dat is toch wel zonde van al dat vlees!") Wij zouden met varkens gerust een "overeenkomst" kunnen sluiten. En die luidt: Omdat wij juliie opeten als jullie dood zijn (gemaakt) dan mogen jullie varkens, ons de mensen ook als voeer krijgen tgediend. Zo krijgen wij een wisselwerking en zij wij dienstbaar aan elkaar.
Moslims, die geen varkensvlees eten en het varken als een onrein dier beschouwen, die zijn evenals andere mensen die ook zo denken, veel agressiever, dan mensen die het vlees van Godheid: het varken eten. Omdat mensen daardoor zachtmoediger kunnen worden, heeft Mohamed, die graag strijd wilde voeren om het woord van Allah beter te kunnen verbreiden, misschien het eten van varkensvles aan zijn volgelingen verboden. Wraakzuchtige strijders naar het voorbeeld van zijn God, die had hij nodig om "het ware geloof" te kunnen verbreiden.
Het is niet de kosmische bedoeling dat Varkens om ervan te kunnen eten, op een onnatuurlijke manier in varkensflats moeten leven en uitsluitend dienen om te worden geslacht en opgevreten. Er wordt omwille van geldhonger en export, wat met die arme dieren afgezeuld. Het houden van grote menigten varkens (voor de export) dat is puur concurentievervalsing. En bij mensen in andere, vaak arme landen, wordt daardoor het brood uit de mond gestoten. Ieder land zou zijn eigen varkens en ander vee moeten houden. En niet meer, dan het voor zijn zelfvoorziening aan eerlijk vlees, nodig heeft.
De moderne veehouderij is een fascistische bedoening. Nog minder, dan mensen in de veertiger jaren zich konden verbergen en verdedigen tegen Hitler, kunnen onze dieren dat. Onze exporteurteurs en vehouders met megastallen van allerlei consumptiedieren, die zijn vind ik, geen haar beter, dan diegenen die in de veertiger jaren mensen naar verbrandingsovens sturen. Eigenlijk nog wel een graadje erger.
Ondanks wat ik hier heb opgeschreven, ben ik zo hypocriet om toch mee te eten van het lijf van mijn medeschepsel het varken. Maar ik ik gun alle varkens die dat niet krijgen wel een waardig en gelukkig varkensleven. Ik hoef zijn vlees niet te laten staan. Maar het varken mag niet uit geldhonger worden misbruikt en opgesloten. En het mag zeker niet worden vermoord op de wrede manier zoals moslims dat hun geiten en schapen aandoen. Dat laatste moet in onze landen beslist worden verboden en bestraft!
Wie gelooft, dat Jezus en profeten heiligen waren, toen zij hun boodschappen verkondigden, die heeft het mis. Zij waren in heel wat opzichten even zondig en onwetend als hun medemensen. Maar desondanks was hun licht in menig opzicht toch aanzienlijk groter, dan van de tamme kuddes die zi j een stuk waarheid wilden laten zien. Het zijn vooral de heiligen, belangrijke mensen en groten der aarde, die de hebben geholpen om onze medeschepselen te onderdrukken, te misbruiken en de aarde te vervuilen en te vernielen.
Dit stukje moet nog worden nagekeken en gecorrigeerd Misschien wordt het wel verwijderd door:
Zijn territorium grensde aan dat van een meisje. Dat van haar ging van zijn grens tot aan het huis van de voddenboer. Op een middag stond zij bij de streep. Zij keek naar hem en keek naar haar. Zij bleef aan haar kant. Haras aan die van hem. Hij vroeg: Hoe heet jij?
Fi. fi. Fie. Fientje!
Haras noemde haar: Fifi. Fifi scheen naast haar gestotter, ook nog een lichaamsgebrek te hebben. Zij hield altijd haar linkerarm een stukje omhoog. Zij bewoog hem op een stijve, houterige manier. Haras besteedde aanvankelijk niet veel aandacht aan Fifi. Zijn zusjes bestonden nauwelijks voor hem. Hij had nog maar pas ontdekt dat hij zelf bestond. Dat hij in een wereld hoorde, die heel anders was dan in vergeten baby- en kleuterdromen. Heel anders dan misschien in vervagende herinneringen van voor hij nog niet geboren was. Zijn nachtmerries en angstdromen hadden daar misschien iets mee te maken. Waarom zou hij omgaan met een vreemd meisje, als hij in zijn wereldje in zijn eentje al zoveel kon beleven? Als hij Fientje tegenkwam bij de denkbeeldige streep, dan hield hij het bij een kinderpraatje. Zij vertelde hem over Borghans, die een varken had dat Nilles heette. En zij vroeg hem of hij met haar meeging om er naar te kijken. En kippen waren er ook. Haras wilde haar de beek laten zien. Maar zij durfde nog niet aan zijn kant te komen en hij niet aan die van haar.
Maar op een namiddag klonk er luid geschreeuw. En door de straat ging de roep: Borghans slacht een varken. Opeens werd de streep vergeten een denkbeeldige gracht dempte zichzelf. Fifi rende weg. Naar het geschreeuw toe. Haras ging achter haar aan; over zijn grens heen. Het varken was al gekeeld. Bloed, met water vermengd stroomde de straat op. Over het verwaarloosde erf van zwarte, harde aarde met plukken gras op zijn rug. Er brandde een strovuurtje. Daar was het dier dat nog bewoog, even ingelegd. Haras meende dat het varken nu gebakken werd, maar het werd gewoon een paar keer om gedraaid. Nadat het uit het vuur was gehaald, werd het lillende dier afgekrabd.
Voordat het varken in het vuur was gelegd, had men het eerst van een handvol, lange borstelharen ontdaan. Mijnheer Borghans stopte wat van die haren in een zakje en gaf ze aan Haras: Die moet je aan je opa geven. Die kan hij goed gebruiken om zolen mee te naaien!
Grote mensen en kinderen begonnen te lachen: Wie naait er nou met haren?
Mijn opa! zei Haras. Want dat had hij hem al zien doen. En die had hem laten zien, hoe je met pek, een gespleten varkenshaar en henneptouw pekdraad moet maken.
Ja, dat is waar! zei mijnheer Borghans. De opa van Haras is niet gek! En hij begon te vertellen, hoe dat in elkaar zat: Dat die varkensharen dienden als naald voor pekdraad waarmee door schoenmakers schoenzolen en bovenleer aan elkaar worden genaaid.
Daar worden met een els gaatjes in geprikt en dan- - -!
Maar er luisterde niemand naar hem. Want groot en klein verdrong zich om de slager, terwijl het varken met een scherp mes werd opengesneden, nadat het met touwen was vast gebonden op een korte adder, die daarvoor tegen de stalmuur was gezet. En ook de bijl kwam er aan te pas.
Er werd vooral door kinderen genoten en gegriezeld, toen zijn darmen naar buiten zwalpten en een deel van hun inhoud over de gelaarsde voeten van de slager spoelde. Het klotsende geluid dat de ingewanden maakten, het hakken van de bijl, het glinsteren van de krrrkende messen, en de geur van het slachten, waren voor toegestroomde kinderen zeer opwindend.
Maar een buurjongetje van Borghans stond er bij te huilen. Want dat had samen met een van de zoontjes van Borghans, altijd voor Nilles het varken gezorgd. Er soms zelfs mee gewandeld over de bermen van de grintweg waar het goed aangelijnd, gras kon eten. En hij had het dier een paar kunstjes geleerd! Hij had het varken ook de naam Nilles gegeven. Die had hij overgenomen uit een schoolboekje. Iedereen had het een mooie naam gevonden. Maar nu was Nilles kasseiwijlen: helemaal dood. En er was niemand die hem wilden troosten. Grote mensen lachten hem uit: Want varkens zijn er toch om te worden geslacht! zeiden ze. De kinderen die er bij waren, toonden ook geen gevoel. Nee, zij genoten van het handwerk van de slager en zijn maten. En zij zongen: Sliep uit! Sliep uit! Alle kinderen lachen je uit! Zij lachten mee met de grote mensen. En. Zij zouden ze als ze groot waren, ook best wel slager willen worden! Zelfs kleine meisjes! Maar de overbelangstellende kinderen werden weggestuurd.
Dit is Nilles het varken. En kloon uit het Annimatieparadijs. En proefneming, waarmee ik na lange afwezigheid, mijn blog opnieuw, en anders dan hij eerst was, weer tot leven ga wekken. Toen ik nog jong was, een jaar of vijf, misschien al zes, leerde ik een andere Nilles kennen. De allereerste. Maar die kennismaking gebeurde pas, toen hij al was geslacht. Hoe dat in mijn kinderogen in zijn werk ging, daar zal hier onder iets over vertellen.
Oja, voor wie dit toevallig ziet, wat nog wel niet zo zal zijn: Op 27 maart ben ik jarig
Wie in een kroeg arbeidt, zegt elke dag te zijner tijd: "Hoogste tijd. Sluitingstijd!"
ik vindechter een Majesteit, de hoogste teit. Na de hoogheid van de Majesteit komt die van de autoriteit van de overheid. De Majesteit, soms een rariteit, wordt om haar aanzienlijkheid, door het volk benijd. En gebenedijd, voor barmhartigheid, beminnelijkheid, aanbiddelijkheid en andere eigenheid met eit, eid, eidt, ijt, eid en ijdt!
Dat is in menige mogendheid bijna altijd een feit! Voor Haar of Hem en eigen nationaliteit, voert gebrek aan reciprociteit, soms tot zotheid, die tot gelijd leidt. Men wijt dat aan de overheid, die door retorciteit te snel bereid is tot agressiviteit!
Volgens de zielkundige Jung, uit vroeger tijd, heeft dat wat te maken met de immanenciteit van de synchroniteit. Jung was er echter naar alle waarschijnlijkheid, nog niet er op voorbereid, dat het Heelal in natuurkundige dwangmatigheid is uitgedijd. Nog altijd, misten als hij, ook andere mensen in zijn tijd de geleerdheid, over de theorie van de relativiteit:
Een continuüm van lege ruimtelijkheid trok zich samen tot een enorme dichtheid en impermeabeliteit. En toen, na dat een oeratoom aldus zich zelf had bereid kwam het in een toestand van explosiviteit. Toen het daarna "Boem...!" had gezeid, werd er materie in de kosmos verspreid. Zo ontstonden de tijd en de eeuwigheid. En Godheid ontwikkelde zich in hermafrodiditeit. Met Wie of Wat de Schepping zich vermeit. En andersom tegelijkertijd.
Tegenwoordig zien wij daardoor, dan ook wereldwijd, dat een koe veel meer schijt dan een geit. Tussen wat een koe of een geit zonder moeilijkheid en onderscheid, in diversiteit onder schijt, zie je in werkelijkheid weinig onderscheid. Maar als je bij gelegenheid als analist die analiteit scheidt op een Universiteit, dan denk je daarnaast vol impulsiviteit, aan de leer van de continuïteit. Maar ook aan de kool en de geit.
Je treedt daarna vol klaarheid in de openbaarheid. Je wordt een beroemdheid en tot hilariteit, krijg je bekendheid als je bepleit wat je met geschijt aan elkaar hebt gebreid.
Of men vermijdt ondanks jouw genialiteit, jouw feit als een negativiteit en banaliteit!
Hetgeen je spijt. Maar door jouw originaliteit werd je geheid in die richting geleid!
Want als het Heelal niet meer dijt, doch als relaps tezamen glijdt, dan gaan wij als niemand daaraan overlijdt, misschien terug in tijd. Einstein, die wilde dat wereldwijd kwijt. Maar plots wordt zijn lering nu vermaledijd. En die wordt nu weer herbereid met incoherentiviteit, die men bedacht in de oudheid, en die men nuvoor nieuwheid verslijt.
Homogeniteit van ruimte en tijd verliest nu zijn betrekkelijkheid! Dat heeft mij zeer verblijd! Want ik begrijp niet de ingewikkeldheid, van de relativiteit. En hoe nu wel de tijd verglijdt, of wat men Einstein nu verwijt, daaraan heb ik schijt!
Gaf de pot de ketel niet uit nijd, daar hij eigen zwartheidniet belijdt, doch wel aan geprikkeldheid lijdt, de ketel geen verwijt, om diens onvolkomenheid?
Onder een verwijt lijdt ook menige meid! En in zijn algemeenheid iedereen altijd.
Wie heeft nooit in stilheid over kilheid geschreid? En hoe lijdt men niet wanneer men scheidt, kreit voor krijt of schijt? Sparen van kool en geit, is derhalve geen banaliteit.
Dit lange stuk, hoort eigenlijk niet thuis op deze blog. Het staat er maar voorlopig op en gaat binnenkort naar een andere blog. Ik ben mij er van bewust, dat wat hieronder staat, niet helemaal klopt. Maar wat klopt er nou allemaal echt op de planeet waar wij wonen. Worden wij niet ontstellend bedrogen, door mensen over ons regeren, die ons wijs maken dat zij dat in Onze Naam doen, Die ons beliegen, bedriegen en bestelen. En hoe bedriegt de handel ons niet. Het is vooral namens hun, dat er wordt geregeerd. en Regeerders, zich samen met kooplui, koningen en leiders van Godsdiensten als parasieten kunnen gedragen. Als ooit (vermeeende) Goden, die hun woonplaats hebben vernield, zijn deze mensen, samen met kooplui, die de mensen zo verleiden, er schuld aan, dat JULLIE aarde wordt uitgekleed, verminkt en verwoest. Als Goden van ooit, die moesten vluchten, maar die elders als Hitlerzonen en erger, hun schadelijke werkvoortzetten, zo hebben zij al voorberbereidingen getroffen om voor Zich Zelf een plaats te kunnen bereiden, waar zij naar toe kunnen vluchten. En ONS, JULLIE, MIJ, JE KINDEREN, en onze medebewoners, die laten zij achter op een stervende planeet. Kan het worden verijdeld, dat het tuig dat ons in zijn macht heeft, kan vluchten.
Groeten van Haras.
Ik ben nu aan een boek aan het werken. En heb eigenlijk even weinig tijd voor mijn blog. Maar ik zal er tussendoor af en toe aan doen wat ik kan.
WIEWILGRAAG DEMAANINBEZITNEMEN?
Ooit wilde ik de maan aan mijn geliefde geven. Maar zij wilde Luna niet hebben.
Zij zei: Dit is niet nieuwDe maan schonk jij al meer dan eens, aan wijven, die jij voor mij kende. Hij is nu nog ouder.dan tweedehands. Daar hou ik niet van. En trouwens, je kan hem nooit twee keer, en zeker geen tien keer weggeven. Hou jij jouw maan maar!
Als jij de maan niet wilt hebben, kies dan een ster uit.
Wat ben jij toch vrijgevig! Jij strooit royaal met zon, maan en sterren. Ik durf te wedden, dat jij het hele heelal al hebt vergeven aan sletten waar jij mee bent omgegaan. Toe maar. Geef maar weg. Het is niet eens van jou!
Mag jouw spiegeltje even lenen schat?
Die truc met de maan in de spiegel, daar trap ik niet in.Die stond in 1948 al als grap, in een stripboekje over Donald Duck. Een kind, dat zeurde: ik wil de maan hebben, kreeg van zijn broertje een handspiegel, waar hij de maan in kon zien!.
Het in bezit nemen van de maan, was voor ons mensen heel lang nog niet mogelijk. Niet eens een verlangen en zelfs geen droom. Maar naarmate de techniek vorderde, en de auteur Jules Verne zijn fantasie botvierde op een reis naar de maan in een grote kanonskogel, waar zijn kosmonauten in die kogel wegens ontoereikende techniek nog niet op konden landden, en waar zij alleen maar alleen wat rondje omheen konden draaien, werd er wel al over gepraat. En er werd bij gezegd: Maar dat zal God nooit toestaan. Want dat is hovaardij!
Maar de droom en de wens om over de maan te kunnen wandelen, was ontstaan.
Dat er dank zij Amerika, al mensen op de maan hebben rondgelopen, dat hoeven wij niet te geloven. In dat opzicht worden wij grotelijks belazerd! Maar de dag is nu toch niet meer ver, dat er apparatuur, machines,robots en daarna kunstmensen naar de maan worden gestuurd, om die voor menselijke kolonisatie met wat mensen behoeven, voor te bereiden in te richten, zijn bodemschatten te ontsluiten en de maan in de loop der tijden te ontginnen en helemaal te slopen.
Een nieuwe maan kan in de toekomst voor het reilen en zeilen en het kosmisch evenwicht van onze planeet, ergens anders in ons zonnestelsel worden weggesleept, om die naar een geschikte locaties naast de aarde te transporteren. Men heeft misschien nu al een reserve maan op het oog. Zelfs een maan voor Venus, voor als die bewoonbaar zou kunnen worden gemaakt. Misschien woonden degenen die de aarde hebben ingericht ooit op Venus en zijn ze met Venus zijn maan naar de aarde gereisd, nadat zij door een overmaat aan kennis, Venus hadden verpest en onbewoonbaar gemaakt
Huidige plannen aangaande het toekomstige bezit en de verdeling van de maan. zijn vooral in het belang van (onbetrouwbare) machthebbers, en grote kooplui.
Het planten van de Amerikaanse vlag tijdens de in scène gezette eerste en andere bedrieglijke nep maanreizen, staat er eigenlijk symbool voor, dat men de maan wil opeisen, als bezit van Amerika. De Maan moet deel gaan uitmaken van de Verenigde Staten, die graag de baas willen zijn in een Nieuw Wereldrijk, waar al aan gesleuteld wordt.
Maanverdragen die al zijn gesloten, zijn morgen niet meer dan dode letter.
Sluwe zakenlieden, die bedreven zij in windhandel, en oplichters, hebben vooruitlopend op de toekomst, de maan denkbeeldig al in bezit genomen. Louche handelaren zijn al druk bezig om grond op onze buur Luna, aan geïnteresseerden, te verpatsen. Die krijgen tegen betaling, mooie gekleurde, doch waardeloze certificaten en aandelen in hun maag gesplitst.
Als het eenmaal zover is, dat de maan onder belanghebbenden kan worden verdeeld, geëxploiteerd, en ook net als de aarde uitgekleed, dan is de tijd niet meer ver, dat er om het gebruiksrecht van de maan, oorlogen worden gevoerd. Want wie op Macht en voordeel uit zijn, die zullen daarvoor, heel graag voor hun groep, de maan in bezit willen nemen.
Het wordt een herhaling, van gebeurtenissen uit een ver verleden. Goden die destijds de aarde hebben ingericht, die voerden in de hemel al strijd tegen elkaar. Voor zover hun sporen in die strijd om de heerschappij niet zijn uitgewist, kunnen die misschien nog ooit worden terug gevonden op de maan, en andere planeten, als het zover is, dat mensen er in werkelijkheid kunnen landen, er rondlopenen zich daar vestigen.
Voordat de aarde de maan als wachter en buurman had, was een heel ander en warmer klimaat, dan tegenwoordig op aarde. De aarde was toen - ook bijde toenmalige polen een grote broeikas vol met leven van grote dieren en planten. Zonder Maan kon de aarde met gemak meermalen kantelen en misschien zelfs om twee assen draaien. Seizoenen als tegenwoordig, konden toen nog niet bestaan.
In die tijd kon (behalve misschien in poolstreken) het zonlicht de aarde boven de evenaar, en de keerkringen niet altijd direct bereiken. Want de aarde was omringd met ringen van water, ijs en kosmisch puin. De evenaar liep toen over de huidige breedtegraden heen, tussen wat tegenwoordig het noord en het zuiden is. De maan verstoorde de toestand, zoals die heel lang was geweest. Toen Luna dicht bij de aarde, langs of door de ringen trok waarmee de aarde was omhuld, sleepte hij in een lange staart kosmisch puin van boven de aarde, achter zich aan, voordat het met groot geweld op de aarde stortte en voor een deel ook op de maan .
Die gebeurtenis, is in andere woorden een gecodeerd bijbels symbool voor de strijd tussen zon en maan en de val van de engelen
De aarde was woest en ledig, (geledigd) en duisternis lag op de vloed
Nog niet het gehele stelsel aan ringen was op aarde neergestort. Daardoor was mee door stof boven de aarde het licht op aarde als voorheen nog gedeeltelijk schemerachtig, als op een regenachtige dag. Maar in die schemering kon het plantenrijk zich herstellen en zich opnieuw opnieuw op de aarde vestigen.
De komst van de maan veroorzaakte een langdurige zondvloed op de aarde. die was toen in mindere mate dan tegenwoordig met water bedekt Het neerstorten van het puin ging met zoveel geweld gepaard, dat rond de toenmalige evenaar de aardkort uit elkaar week.
Er ontstonden continenten. Het neerstortende water vulde de voordien nog ondiepe zeeën en water nam bezit van het verscheurde land. Het was niet onmogelijk dat zich in waterringen boven de aarde,al (eencellig) leven had gevormd, dat zich op aarde kon ontwikkelen tot hogere levensvormen als planten en dieren.
Door invloed van de maan, die toen veel dichter bij de aarde stond dan tegenwoordig, kreeg de aardas die voordien als een dronkeman heen en weer schommelde een andere stand en verschoven de polen. Al dat geweld ging gepaard met stof, vulkanisme en langdurige duisternis, waardoor het meeste uitstierf, dat er aan planten en dieren. op aarde al leefde, Het verhaal over de ark van Noach, staat misschien op de verkeerde plaats in de bijbel. In en andere vorm, dan wij dat verhaal kennen, moet het verder naar voren staan in het boek Genesis.
In de veel te kleine Ark van Noach pasten nooit alle toen bekende soorten, dieren planten en zaden, die nodig waren om de wereld (opnieuw) te kunnen inrichten. Wel hun DNA
De Geest Gods, die over de wateren zweefde, waren bezoekers uit de kosmos. Zij waren op zoek gegaan naar een planeet, die zij konden inrichten, om zich daar te kunnen vestigen.en nageslacht te creëren, dat op een andere en betere manier dan Zij zouden omgaan met kennis en wat hen omringde.
Het voertuig van Godwas wellicht de maan, waarop en waarin hij en degenen die bij hem hoorden, zich verplaatsten. Voor of tijdens hun reis naar de aarde, hadden zij, op zoek naar hun oorsprong, zich afgevraagd, of er ook iets hogers bestond dan zij. Iets, dat zij konen vereren. Maar dat was nergens in de kosmos te vinden. Daarom besloten om uit wat zij kenden, en konden maken HET zelf maar te creëren. En uit hun midden werd iemand als allerhoogste aangewezen.
Daar was niet iedereen het mee eens. Want tot dusver was iedereen en alles aan elkaar gelijk geweest. En er ontstond (weer)oorlog in de hemel.
Wij aten al te veel van de boom der kennis. Daardoor hebben wij in de kosmos verwoestingen aangericht en zijn wij verdreven uit onze woonplaats. Moeten wij nu ook nog een afGod gaan vereren. Is het niet beter dat wij Demiurgen ons in dienst stellen van onze nakomelingen en hen waarschuwen, voor wat ons is overkomen nu onze tijd bijna voorbij is?
Luna en andere hemellichamen in ons zonnestelsel, kunnen in hun schoot geheimen bewaren, over het onbekende verleden van de aarde en Degenen die hem bewoonbaar hebben gemaakt, ingericht en bevolkt. De planeten kunnen geheimen over de historie van verdwenen hemelse bezoekers, openbaren en prijsgeven.
Maar degenen, die Luna, Mars en mogelijk Venus en ander planeten in bezit willen nemen. Zullen die geheimen het liefste willen uitwissen en verdonkermanen. Op Marsfotos, schijnt daar nu al sprake van te zijn!
Mogelijk hebben Goden in hun tijd getracht zich te verschuilen aan de rand van hun sterrenstelsel en door verwoestingen sporen van hun eerdere aanwezigheid hier, zelf uit te wissen.
Met hulp van de moderne wapentechniek, kunnen overgebleven sporen op bijvoorbeeld de maan, worden uitgewist. Sporen die zelfs uit oude hemelse en aardse geschriften, kunnen bestaan.
Onder het mom van proefexplosies op de maan, -- waar ooit al sprake van was - -kan de waarheid over ons verleden, worden omgevormd tot leugen.
Wie oeroude, verloren kennis is bezit krijgt, en die niet prijs geeft, krijgt of houdt de macht over ons denken en doen. Zoals Godheden ooit de mensheid hebben belazerd met hulp van hun knechtjes, zo doen Machthebbers met hun slechtheid, dezelfde als van Goden, dat vandaag de dag nog altijd.
Als oude geheimen - - waarvan er heel wat in codes zijn terug te vinden in zogenaamde Heilige Boeken, dan kan het denken van de mensen gaan veranderen en op allerlei gebieden de macht gaan wankelen. Wereldgodsdiensten en sekten die er uit zijn voortgekomen kunnen dan totaal instorten. En allemaal overbodig worden.
Was ik een profeet, dan zou ik zeggen: dan rijdt de Paus op een mestkar door voormalige gelovigen bespot, op een mestkar, die door ezels wordt getrokken door zijn Heilige Stad: Rome.
Vroeger besefte niemand, wat het belang en de gevolgen zouden kunnen zijn, wanneer men zoals nu al in feite mogelijk wordt, de maan in bezit kan nemen. Als ik hem echt aan mijn geliefde zou kunnen wegschenken, dan zou dat aan de mensen en aan onze aarde ten goede komen. Maar aan mijnheer Bush en co, zal ik de maan nooit gunnen.
Hier onder staat onzin, die ik ooit op het toneel heb verkondigd. Ik vond het terug in een oude map. Getypt met een olivetti. Ruim 20 jaar geleden. Ik typte het over in mijn computer, om het verleden even tot leven te kunnen wekken. Er is een beetje aan veranderd.
.
Geacht publiek,
Omdat er, behalve buutredenaars, tonsprekers dus, die dialect spreken, zo weinig goede sprekers bij ons in Limburg zijn, die ook in het Nederlands, iets kunnen verdutsen, hebben de organisators van deze Nederlandstalige, doch wel Limburgse litteraire bijeenkomst aan mij gevraagd, of ik bereid was om U te komen toespreken.
Ik heb ja gezegd. Anders stond ik hier nu niet. Of wel soms?
Doch, geacht publiek, ik wil in een korte inleiding, mij eerst even aan U voorstellen.
Mijn naam is. eh- - - Verroest, hoe heet ik ook alweer. Ik heb altijd veel moeite met het onthouden van namen. Mag ik even nadenken als het u belieft?
O ja, het schiet mij weer te binnen. Mijn naam is Mormolus. Haras Mormolus.
Ik zelf vind het een rotnaam. Er is niemand in heel Limburg, die als ik, ook Mormolus heet. Maar, al heb ik een slechte naam, ik ben, al ben ik daarin een natuurtalent, gelukkig een goeie sprekert. !
Ik heb ja gezegd, niet alleen omdat ik nou zo graag spreek, hetgeen ik overigens pas kan sedert ik een jaar of zeven was, ik ben een laatbloeier; maar ik sta hier ook nog om mijn kunstgebit te testen.
De S wil niet zo goed. Die is eigenlijk nooit zo best geweest. Ook niet, toen ik mijn eigen, echte tanden nog had. Nadat ik op mijn zevende levensjaar begon te praten, heb ik nog heel lang gelispeld.
Tot voor kort had ik brede voortanden.Daartussen in, zat een flinke spleet.
Ik hield wel van mijn spleet. Ik mis hem heel erg.
Zijn hier in de zaal ook mensen met een spleet? Spleetdrager en spleetdraagsters.
Hoe denken jullie over je spleet?
Hoe vinden jullie hem? Wees er maar trots op dat je hem hebt!
Toen ik nog spleetdrager was, viel het mij op, dat medespleetdragenden en draagsters, maar zeer zelden, leidende functies hadden in het bedrijfsleven.
Dat gold vooral voor vrouwen, die men tegenwoordig nog altijd wil uitbuiten, misbruiken en verkopen. Mensen met een spleet, staan vaak onderaan op de maatschappelijke en sociale ladder, Dat is een reden, waarom ik mijn tanden liet trekken, en een gebruikte, doch nog zeer goede mondprothese, kocht.
Na afloop van mijn rede, wil ik die wel aan belangstellende luisteraars, tonen.
Nee, ik laathem nunog niet zien.
Hij kan trouwens niet kijken. Ik doe wel eventjes zo, met mijn mond.
Mijn kunstgebit, was eens het eigendom van de bekende, self made predikant Maasbach.
Met deze tanden heeft hij een kapitaalkrachtig Godsdienstimperium bij elkaar geluld, nadat hij dank zij die tanden, eerst een tijd met succes, stofzuigers en abonnementen had verkocht.
Ik zou ze nu eigenlijk graag uit willen doen. Maar dan ga ik misschien stotteren.
Ik ben er nog altijd niet goed aan gewend. En daarom heb ik angst, dat ik over mijn woorden struikel.
Maasbach op zijn beurt, erfde deze tanden via een Duitser weer van een man, die van korporaal opklom tot wereldveroveraar. Mee, omdat die Duitser, een generaal die over de baas zijn tanden hogerop wilde, diens kunst gebit had omgeruild en binnengepikt is die arme man in 1945 met een mummelmond overleden.
En het Rijk dat hij voor ogen had, dat ging toen ten onder. Dat was vooral voor zijn volgelingen nogal zielig. Maar ik heb daar geen moeite mee hoor!
Tegenwoordig vraagt men overal naar diplomas
De eerlijkheid gebiedt mij om U het volgende te vertellen: Ik heb geen spreekdiploma.
Neemt U mij dat alstublieft niet kwalijk. Wil mij dat niet ten euvel duiden.
In principe ben ik mee dank zij bluf, gewoon maar een zwartspreker. Vandaag praat ik ook zwart.
Nooit heb ik als leerling in orale vaardigheid die men ook wel retoriek noemt, een spreekschool, oftewel een orarorium bezocht. Oraroria, zijn trouwens schaars in Limburg.
Ik bezocht het orarorium zelfs niet als ik er toevallig eens langs kwam. Doch dank zij mijn valse tanden, beschik ik naast de kunst van het spreken, over meer dan een enkele orale vaardigheid! Als sprekert versta ik, als was ik een politicus de kunst, om in een vloed van woorden, niets, of maar heel weinig te zeggen. Luisteraars, het schiet mij te binnen, dat aan mij slechts tien minuten spreektijd werd toebedeeld, om aan jullie iets te vertellen over onze nieuwe Paus Benedictus en over onzeKat-
Waar is de kat? WAAR IS DE KAT. Poes, poes, poes, poes!
Neemt u mij niet kwalijk. Ik was even afgeleid. Ik dacht dat ik de kat ook bij mij had. Ik moest zeggen:Waar is de kat- - - eh - - -Kat.- - - -Katholiciteit.
Hebt u ook een poes? Wie van u heeft er een poes?
Helaas heb ik in het vuur van mijn inleiding over het hoofd gezien, dat de poes vandaag niet bij mij is.
Gelooft U mij, ik zal nog wel vaker voor u staan.Dan vertel ik daar iets over..
Mijn rede is nu in het water gevallen.
Het heeft daarom weinig zin, dat u naar mij blijft luisteren als ik nu door zou gaan. Want U hoort toch alleen maar woorden, En al is het voor mij gemakkelijk, dat u hier in deze zaal zit en naar mij opziet, alsof ik, dank zij de spraakkunsteen wereldwonder ben; u mag gerust weggaan, zonodig blijf ik gewoon door kletsen. als de mensen die deze bijeenkomst hebben georganiseerd dat willen, omdat er bijvoorbeeld een uitgenodigde artiest of schrijver, niet is komen opdagenWant ik doe dit niet voor nop!
Tot besluit geachte toehoorders, wil ik U even laten weten, dat ik vandaag geen behoefte heb aan fruit, groente, eieren, en andere zaken, die U mij vol enthousiasme en uit dank voor mijn spreektalent, gaarne zou willen toewerpen.
En U hoeft mij ook niet op Uw handen te dragen om mij in een feeststemming naar buiten te brengen.
Het gedicht dat hier onder staat, heb ik meer dan dertig jaar geleden geschreven voor iemand, die vroeger bij mij op school zat. Hij werd thuis helemaal ingekapseld en was daar niet gelukkig mee. Een paar jaar geleden is hij overleden. Dit gedicht, ooit getypt met een Olivetti dat nog nergens was opgeslagen, vond ik terug in een oude map.
Het heeft niet geholpen ,
GIFPIJLEN
Gifpijlen schoot jij naar mijn ziel. Er kwamen gaten in. En nu is hij leeggelopen!
Tralies van jouw pijnen omingen mij. Jij eist al mijn aandacht. Vele jaren sterf jij al. Is zelfbeklag jouw enig doel? Hoor! Luister: buiten klinkt een lied. Een lied over vrijheid en zijn wie je wil. Wie je kan zijn! Een Internationale?
Maar jouw zieke hoofd, dat splijt er van. Maar ik wil luisteren naar dat lied. Ik wil het leren zingen. En bloemen wil ik plukken gaan. Bloemen, die jij zegt, te haten. Want ik hoor te weten, hoe jij lijd,t om wat jij al jouw leven lang doorstaat.
Bij het lijden dat jij draagt, zijn bloemen ongehoord. Men lacht niet niet bij een stervende. wier hoofddoel geesteslijden was.
Bij jou voel ik mij op bezoek. Mijn hele wereld werd het huis. Waar jij rondloopt in een pegnoir. Terwijl ik al het werk verricht, en jij er kletst en kwekt. Toch vlucht jij voor jouw vrouw-zijn en voor het moederschap. Een dom geloof is jouw excuus, om mijn Man-zijn te vertrappen. Jij hebt mij ingekapseld en van de wereld afgeschermd. Jij hebt op mijn geluk getrapt. En er komt modder uit jouw mond.
Met jou, schijnheilig heiligje. valt niet te leven. Alles, wat jij nu ontwijkt, dat zal jou ook ontglippen, in een: in voor jouw negatief hiernamaals!
Ach! waren alle vrouwen heilig, hoe verdorven, zou dan de wereld zijn!
Gifpijlen schoot jij in mijn ziel. Nu zijn er gaten in. En hij is leeggelopen. Er staat een pantser om mijn ziel. Jouw pijlen, keren als een boemerang terug naar jou! . Wie kan de gaten dichten Kan dat een andere vrouw, die mij Haar hart laat lezen?
Ik sta met Leo op de houten brug, die over de vervuilde beek is gelegd. Leo is een paar weken op vakantie geweest, thuis bij zij vader. Die is metselaar. Sommigejongens, zoals schipperskinderen endje, die een Duitsgezinde moeder heeft, gaan wel eens een poos naar huis. Dat geluk had ik nooit. Want mijn ouders zijn uit de ouderlijke macht gezet. Daarom zit ik in het gesticht. Mijn moeder wooleeft in zonde en woont nu ongehuwd samen met een andere man. En mijn vader met een andere vrouw. Leo vertelt mij iets dat hij thuis heeft gehoord.
"Op de hoek van een ronde tafel, zit een pasgeboren grijsaard, bij het licht van een uitgedoofde kaars, te lezen in een dichtgeslagen boek, op bladzijde 93, die er uit is gescheurd. Plotseling ziet hij een knal en hoort hij een lichtflits. Hij, stapt op zijn horloge en kijkt op zijn fiets hoe laat het is. Maar hij valt achterover op zijn buik, in een plas met stenen, en komt met zijn benen onder een stilstaande paardentram, die juist benzine staat te tanken. Hij schrikt, neemt zijn benen onde zijn armen, en rent daarna zo hard hij kan met achter zijn eigen doodskist aan.
Wat is dat voor een zin?" "Dat weet ik niet!" "Dat onzin!" "O ja?"
Er is een misweek. Ook in het gesticht. Witte paters uit de Abdij van Berne, in Brabant geloof ik, struinen parochies in de dorpen rond Roermond af, om de gelovigen wat modernere inzichten over de misviering bij te brengen. En het is daarbij ook niet meer alles Latijn, wat de klok slaat. "--- En als er wordt gebeden: Sanctus, sanctus, sanctus, dan moeten jullie je zelf niet fier op de borst gaan kloppen. Wat dan zeggen jullie in feite: Ikke heilig, ikke heilig, ikke heilig! Nee, op je borst kloppen, dat mogen jullie wel heel nederig bij een gebed als het Agnus Dei en Heer, ik ben niet waardig ---!"
Het waren naar de mening van ons de jongens, leuke paters. En de nonnen zagen hen ook wel zitten zo te zien. Als de paters vrij waren of hun dagtaak zat er op, dan waren zij dikwijls te vinden bij de zusters, die voor de jongens zorgden. En dan ging er wel eens een non, die niet bij de jongens hoorde, met een van hun naar boven. Naar de slaapzaal van de jongens of naar de naaikamer ernaast. En misschien ook naar de kale zolder daarboven. Daar kregen sommige zusters om de beurt onderricht van de leukste pater. Daar werd wel eens over getwist. En uit onderlinge jaloezie werd aan sommige nonnen hun beurt niet gegund. En dan werd er moeite gedaan om te vermijden, dat ook zij mochten gaan luisteren, naar wat de Pater hun had te vertellen.
Op een dag werd hem de weg naar boven versperd, door een groep van ongeveer 40 jongens, die op de brede trap naar boven op de treden zaten te luisteren naar wat de zuster van hun groep had te vertellen. De pater zal het wel niet beleefd hebben gevonden, om zich tussen de jongens door, poef paaf, naar boven te wringen. Daar zou hij zuster Evarista op het grote trapportaal ontmoeten. Zij werkte op de naaikamer. Daar werden nieuwe kleren vervaardigd en kapotte kleding gerepareerd.
Zuster Evarista was niet moeders mooiste. Zij leek een vrouw te zijn, die, als zij niet in het klooster zou wonen, door mannen waarschijnlijk als een wegwerpartikel werd beschouwd. Wij, de jongens meenden: "Die is non geworden, omdat zij geen man kon krijgen!" Maar dat dat zeiden wij over meer, vooral over nonnen, waar wij een hekel aan hadden.
De Pater bleef tussen de jongens op de trap staan en maakt grapjes. Hij haalde een boekje te voorschijn. Misschien van vijf bij 3 centimeter. Ik weet niet meer hoe een dergelijk boekje wordt genoemd, maar er stonden afbeeldingen in van Hitler. En Toen hij met zijn duim de bladzijden achter elkaar voorbij liet gaan, zagen wij hoe Hitler grotesk zijn mond en zijn armen bewoog. En daarna vertelde hij:
Toen moeder bij de was was, zag zij twee vliegen vliegen. Er was ook een bij bij. Die vlogen onder de deur deur, over de weg weg en kwamen in Utrecht terecht. Daar gingen zij balen balen.
Hij ons ook het verhaal verteld over Ali Baba en de veertig rovers. Dat besloot hij met de woorden: "En op hun grf werd een bord geplaatst met het opschrift: 40 k.m. Dat betekende: Veertig kwade mannen!
Zuster Evarista stond ondertussen op het bordes, vol ongeduld te wachten tot de pater wwar zij misschien over droomde, naar boven zou komen. Zij boog zich wel ver over de ballustrade heen. En de zuster van onze groep keek kwaad naar boven. En tegen een andere non uit onze groep zei ze: "Die laat wel goed merken dat zij --- !" "Psssssst. Denk toch aan de jongens!" "Zij kan niet wachten. Zij heeft geen geduld!" "Duurt het soms te lang Evarista?"" "Evarista, Ga daar weg. Wilt u uw nek breken?"
Zuster Evarista is gelukkig toch niet naar beneden gevallen. En tot haar vreugde onderging ook zij de wijze lessen van de Pater, die andere nonnen haar eigenlijk niet gunden.
Hieronder staat een willekeurig omgewerkt stukje uit het boek waar ik nu aan werk.
De Domaniale mijn in Kerkrade.
De meeste mijnwerkers gaan het liefst op dagdienst die van zes tot twee duurt. Want voor hun is het sociale leven en met hun kompels en s-avonds een biertje drinken belangrijk. Maar op dagdienst wordt wel het hardst en onder de moeilijkste omstandigheden gewerkt. En dan worden er in de pijlers de meeste kolen gedolven. Andere mijnwerkers zweren bij de nachtdienst. Want dan is het stil en rustig en dan kan er wat worden geslapen als de opzichter zelf, ook ergens ligt te pitten. Zijn taak kan hij dan met een gerust hart overlaten aan de sjuttelbaas. Op nachtdienst wordt de pijler voorbereid voor de dag- en de middagdienst. Alleen op de posten waar steengalerijen en toe- en afvoergalerijen voor materiaal en steenkool worden gedreven, is het in de nacht een hard labeur. Want daar moeten de stenen worden weggeschept die na het boren en schieten door posthouwers van de middagdienst op een grote hoop liggen.
Sommige mijnwerkers zijn het liefst op middagdienst. Dan kunnen ze uitslapen en hebben ze vooral in de winter nog wat plezier aan de dag. Ze komen goed uitgerust naar de mijn en de kroeg interesseert hen niet zo erg. Alleen als ze een vrije dag hebben gaan ze hun kompels opzoeken in het café. Daar praten zij over hun duiven, het voetballen, de televisie, het weer en de mijn. En de vrouwen worden ook niet vergeten!
Op middagdienst is het een stuk gemoedelijker, dan op dagdienst. Dan is er in de pijler meer ruimte om te kunnen werken. De meeste kompels op middagdienst, maken genoeg ruimte achter de stempels die het dak ondersteunen, zodat de steenkool door de druk van de zwaartekracht de dag erna voor de dagdienst gemakkelijker te bewerken is. Sommige kompels die misschien een grief tegen de dagploeg hebben, muren de stutten in. Ze zullen geen 10 centimeter meer steenkool uit hun pand slaan. En bij kompels van de dagdienst, die de volgende dag op zo'n stuk moeten beginnen, gaat de kool niet. Die moeten zich te pletter werken om hun stuk op tijd er uit te krijgen.
De dagdienst heeft er al een lange gang van meer dan een meter breed uitgeslagen en zelfs voorbewerkt. De ploegbaas heeft de mannen opgejaagd. Pijler op en pijler af, terwijl het bruine sap van pruimtabak langs zijn ongeschoren wangen en kin droop, riep hij de hele tijd: "Kolen! Kolen! Kolen! Hij stinkt uit zijn bek. "Jij stinkt uit de mond als een koe uit haar kont," wat men zegt tegen mensen die pruimtabak gebruiken, is in de mijn een gevleugelde opmerking.
Bij kompels die hun stuk er al uit hadden en op het eind van de dienst even uitrustten, rammelde hij "Brrp... brrrrrp... brrrrrrp!" met hun afbouwhamer nog vlug een ton steenkool los uit het te ontkolen gedeelte, het pand, dat voor de middagdienst was bestemd. Ook bij 179, die ze als straf voor zijn vlijt in de schudgoot kon gaan scheppen. Vloekend werkt hij de kolen weg. Een hele poos na andere kompels komt hij pas de pijler uit. Hij mist de trein, loopt naar de schacht en komt te laat om in de mijnlift met de laatste trek naar boven te gaan. Pas veel later komt er nog een natrek.
Haras.
Het kleedlokaal
Als bijna allemaal zijn kompels zich hebben gewassen en aangekleed, en zich klaar maken om naar huis te gaan, komt 179 eindelijk in het kleedlokaal. Hij trekt zijn vuile werkkleren uit, en laat ze op de grond vallen. Een wolk zwart stof krinkelt over de vloer: "Hee, piemel, kijk verdomme uit wat je doet. Stof toch niet zo! Ik heb mijn schone kleren al aan man!" "Och kompel, sterf toch!"
179 voelt in de zakken van zijn goeie kleren en zoekt naar een sigaret. Maar hij vind er geen: "G.v.d. vergeten!" Zijn buurman die volgens hem sterven mag, steekt juist een sigaret op en wil de kleedkamer verlaten. "Heb je ook een sigaret voor mij?" vraagt 179, aan de man die hij zojuist heeft verwenst. "Heb je weer geen sigaretten bij je uilebal? Je bent niet alleen een gelegenheidssjieker, maar ook een echte gelegenheidsroker! Ik heb er nog een in 't pakje zitten. Die kan je hebben. Maar het is wel de laatste keer hoor. Zorg morgen zelf maar dat je..."Hij geeft zijn laatste sigaret en vuur aan 179 en wijst naar een pilaar met het bordje: VERBODEN TE ROKEN A.U.B. "Pas maar op dat de mijnpolitie het niet ziet. Dat kost je een boete!" In zijn blootje helemaal zwart gaat koolhouwer 179 op de houten lattenbank zitten. Die verboden sigaret doet hem goed. De verwarmingsbuis onder de bank straalt tegen zijn achterwerk.Wat voelt dat lekker. Even bijkomen: "Wat is het toch rot koud op die kut tweehonderd meter verdieping!" denkt hij.Zijn linker elleboog rust op zijn dijbeen. En met zijn hand ondersteunt hij zijn hoofd. Al rokend zit hij wat te soezen. Zijn ballen, glippen door de latten heen onder de bank. Kompels tegenover hem die het zien beginnen te smiespelen en te lachen. Maar 179 merkt het niet. De mannen die op de bank tegenover hem zitten, praten over een kompel die door een meenemer van de schraper werd gecastreerd. "Politie...!" wordt er geroepen. Maar de vermoeide 179 is zo in zich zelf verdiept, dat hij het niet hoort. De mijnpolitie die het badlokaal in komt, ziet hem een dikke rookwolk uitblazen. Hij geeft 179 nog een kans, doet of hij het niet ziet en draait op zijn hakken zich om, zodat nummer 179 zijn sigaret kan wegmoffelen in een schoen. 179 reageert niet. Hij blijft peinzend naar de vuile vloer kijken, die bezaaid is met sigarettepeuken en blaast weer een rookwolk uit. De agent komt naar hem toe, tikt hem op een schouder en zegt streng: "Naam en werknummer!" "Man zeur niet, Je weet toch hoe ik heet!" "Als jij die sigaret niet onmiddellijk uitmaakt, 179, dan moet ik jou echt een boete geven hoor!" "Ik maak hem wel uit. Hij is toch al op." "Kijk eens hoe je er bij zit man. Wees een beetje voorzichtig als je opstaat!" zegt de agent en hij wijst naar de ballen van 179 die door de voorste spleet tussen de latten van de bank bungelen. 179 duwt met een hand er onder, staat op en loopt op blote voeten over de koude stenen vloer de trap af om zich in de kelder te gaan douchen. Onder de douche spuugt hij een zwarte rochel uit. Het is altijd lastig om zelf je rug te moeten wassen. Maar er is gelukkig nog iemand in het bad die hem kan poekelen.
Al is hij nu gewassen. Zijn vrouw zal morgenvroeg wel weer mopperen, omdat zijn hoofdkussen en de lakens zo vuil zijn!
Er komt in mijn hoofd zoveel naar boven drijven, dat ik daardoor niet weet, wat ik deze avond wil opschrijven. Of kan opschrijven. Gedichtje, rijmpje, onzin, verhaaltje, of iets uit mijn boek dat in mijn computer eigenlijk ligt te beschimmelen. En dat, ondanks de beveiliging, mischien heel goed een virus kan hebben opgelopen. Maar dat is nou juist niet goed! Achter de tralies van oude floppies zou het andere en overlevende nu wel ineens uit wartaal kunnen bestaan, die ik niet begrijp. Zou die nog te ontraadselen zijn? Te lang heb ik er niet meer naar gekeken en het nooit gevraagd: "Hallo Baarmoedertje van Steen, hoe gaat het met jou alles kits?" Het wordt steeds ouder. Er is een versie waar ik na al die tijd van gruw en waar ik mij zelfs voor schaam. Hij is nog niet af. Daar durf ik niet altijd in te kijken of er aan te werken om het nog wat te verbeteren. Of het misschien wel te verergeren. Ik kijk eigenlijk in een spiegel als ik er soms wat in lees. Maar het spiegelbeeld dat ik zie bevalt mij niks. Dat gevoel gaat wel over als ik eenmaal bezig ben en dan denk ik na een poos: Ja, het is toch wel goed! Ik sta soms wel eens voor de spiegel in de keuken, En dan trek ik gezichten. Dat ziet er zo enorm debiel uit, dat ik gewoon niet naar mij zelf durf te blijven kijken. En bij die bezigheid wil ik mij niet laten betrappen! Als ik daarna mijn kunstgebit heb ingedaan, dan zie ik er heel wat beter uit. Over een dergelijk debiel gekijk, daar zou in een goede act of bij cabaret, op het podium misschien wel hard om worden gelachen. Maar van de andere kant, als ik mij zelf zo te kijk zou zetten, dan gaat men misschien wel geloven, dat ik zo ook in werkelijkheid uitzie. Prima voer voor tekenaars van spotprenten. Vooral als ik bekend zou zijn. Maar dat ben ik gelukkig niet. Dat zou trouwens maar veel ongemak kunnen opleveren.
Als ik in het door mij zelf miskende "stiefwerk" kijk, dan schreeuwt het beeldscherm mij allerlei nare scheldwoorden toe, die ik liever niet opschrijf. Het geschrijf aan mijn boek in de lappenmand, was al een gevecht. Toen ik meende ermee klaar te zijn, was ik zo trots als een kat met jongen op mijn prestatie, en apetrots, heb ik een hele poos gezwolgen in zelfbewondering en mij zelf uitvoerig geprezen. Maar bij dat gezwelg kwam er behalve waar niks van deugt, niets meer en mij zelf uit mijn vingers. Door HET BOEK binnenkort opnieuw op te pakken, voel ik mij als Sint Joris, die de strijd aanbond met een draak! Er werd uit mijn herinneringen een draak geboren, die nu mijn leven wil beheersen. Ik heb hem jarenlang, in de kooi laten liggen waar ik hem had ingestopt. Vastgebonden! Maar ik hoor hem roepen. "LAMEDRUIT!!!" Als ik eenmaal begin met "echt" te schrijven, dan ben ik er autistisch wekenlang zoet mee. Dan vliegen de dagen om. Dan vergeet ik de muziek waar ik zoveel van hou. En dan speel ik niet meer op mijn accordeon en mijn keyboard. Ik denk niet aan eten. Dan staat mijn leven stil. Dan leef ik op een laag pitje. En als ik onder de wol kruip, dan zie ik voor ik in slaap val letters voor mijn ogen, regels, die ik niet kan lezen. En ik denk: Wat staat daar nou? En soms droom ik dat ik mijn mauscripten kwijt zijn. De vorige keer zaten ze in een koffer en op een schoolplein werden ze gestolen door studenten. De wereld om mij heen, en zelfs de kroeg, die bestaan dan niet meer. voor mij. Alleen maar het beeldscherm en het toetsenbord. Dat was vroeger een Olivetti schrijfmachine. Schrijven is als een drug. Als een vorm van gekte. Pure waanzin misschien. Ik denk er dus niet aan dat ik ook nog moet eten. Maar ik rook mij wel te pletter. Het gaat maar achter elkaar door. Gelukkig heb ik er nog niet aan gedacht om als Vincent de schilder, mij zelf een oor af te snijden. Overigens had va Gogh zich maar een stuk van zijn oor afgesneden. En dat kan ook nog heel goed een ongeluk zijn geweest bijhet scheren. Want de gilet bestond in zijn tijd nog niet. In het gekkenhuis waar hij heeft gewoond, daar heeft men een hoop van zijn werk in de vuilnisbak geflikkerd, zelf gehouden of verpatst. Ik heb thuis een bierviltje, waar zijn naam op staat. Als ik schrijf, dan heb ik soms het gevoel, dat ik dat niet echt zelf doe, maar dat ik daarin word gestuurd. Het lijkt soms dat ergens van ongeveer een meter rechts boven mijn hoofd, aan mij wordt ingefluisterd wat ik opschrijf. Als ik het daarna lees om te weten wat ik nou eigenlijk heb opgeschreven, dan verbaas ik mij soms over de woorden die ik gebruik. Woorden die ik toch niet gebruik en mij ook niet te binnen schieten, als ik met iemand praat. Die worden veranderd. Ik ben geen goeie prater. Ik val dikwijls over mijn eigen woorden. En het kan zelfs gebeuren, dat ik gewoon in slaap val, terwijl ik met iemand praat. Maar zou ik als in het verleden met een eigen tekst op het podium gaan staan, dan hoor ik waarschijnlijk soms weer, die misschien wel, kosmische stemmetjes met hun influisteringen. Ik denk dat dat Nornen zijn. Die worden ook wel schikgodinnen genoemd. In een droom waren dat drie forse vrouwen, van elk wel drie meter lang. Niet mooi, maar wel heel aardig. Die lachten mij in onze huiskeuken vriendelijk toe. Die werd helemaal, tot aan het plafond, met hun aanwezigheid geuuld. Ik zie die Nornen als een soort oermoeders, die mij, en mij niet alleen, altijd willen beschermen en waarschijnlijk ook willen inspireren. Zij hebben invloed op de levensloop van de mensen. Ik steek mijn niet er voor in het vuur, dat dit echt waar is.
Vanmiddag ben ik nog even in de kroeg geweest. Daar dronk ik een glas donker bier en een glas chocomel. Ik zit er meestal met een sportman met mijn rug naar de andere mensen, op het podium voor de muzikanten, te praten en naar buiten te kijken en in de krant te lezen. Drie vrouwen en een stuk of tien mannen zaten aan de bar. Een van die mannen vertelde, dat zijn rijbewijs was ingetrokken. Daar was hij erg kwaad om. Maar hij had gelukkig nog een Europees, rijbewijs. Dat kon niemand hem intrekken. Maar omdat hij al een Nederlands rijbewijs had, is dat Europees rijbewijs in Nederland nu ongeldig. Als hij naar Belgie wil, dan zal hij toch eerst een stuk door Nederland moeten rijden. Als de politie hem daarbij snapt. Dan valt hij in de prijzen. Toen ik vandaag kwam was mijn plaatsje bezet. maar vijf minuten later kwam de sportman naar mij toe en zei: "Collega, je kan weer bij mij komen zitten. Er is nu plaats!" Hij is op vacantie geweest in Venezuelea. Daar heeft als enige blanke man met Venezuelanen op het strand Nieuwjaar gevierd. En hij maakte er honderden foto's tamelijk nette en zeer onnett foto's van vrouwen, met wie hij 14 dagen mee optrok. "Deze zal ik maar niet aan mijn moeder laten zien. Maar die andere foto's daar zal ze niet veel over zeggen." Wij spraken over onze diensttijd in het leger, en hij vertelde mij dat hij gisteren ot vijf uur in de morgen had gedanst met een mooie vrouw uit het buitenland die hij had ontmoet. Hij was smoorverliefd op haar geworden en zij had hem een berichtje gestuurd, omdat zij hem nog eens wilde zien. En haar dochtertje, die wilde ook wel kennis met hem maken. Uit haar land, komen dikwijls zakkenrollers en zwendelaars naar onze contreien om hier hun slag te slaan. Ik hem daar voorzichtig voor gewaarschuwd. Maar hij is na een ontmoeting al totaal verblind door de liefde. Maar zijn lief woont gelukkig in Nederland , is er ingeburgerd en spreekt ook Nederlands, naar het schijnt. Ik ken dat gevoel. Ik heb ook menige keer erg vlug toegehapt. En daardoor voor wie ik de liefste was, in de steek gelaten. En mij door een andere vrouw helemaal laten inpakken. En dat ontaardde tot jalouzie, haat, nijd en achterklap. En zelfs vechtpartijen tussen vrouwen die mij kenden. Er zijn vrouwen, waar ik , al is dat een te groot woord, in stilte verliefd op ben. Maar die weten dat niet. Er zullen ook wel vrouwen zij die iets voor mij willen voelen. Maar die zeggen dat niet. En dat is niet eerlijk, zou Calimero zeggen. Zeg het toch!
Even geen tijd gehad om aan mijn blog te werken, maar nu zet ik er wat nieuwe dingen op. en schrap ik misschien wat overbodig is geworden. Mijn kerstverhalen hebben nu nu geen functie meer. Is er iemand die wil dat ik ze nog een tijd laat staan?
Ik heb in verschillende versies manuscripten in mijn computer staan. Die wil ik op Internet zetten. Daar is behalve af en toe een stukje daaruit, deze blog niet geschikt voor. Het zijn honderden pagina's met verhalen over mijn jeugd en de mijn. Ik werkte ooit in een kolenmijn
Over de TIJD van TOEN, mijn jeugd dus, heb ik nog geen geschikte naam bedacht. Maar het deel dat over de mijn gaat, dat krijgt de titel:
EEN BAARMOEDER VAN STEEN.
In principe kan het met een paar klikken op Internet worden gezet. Dat gaat razendsnel. Maar ik wil het toch wel graag goed afwerken. En daar zou ik heel graag wat redactionele en creatieve hulp bij hebben. Ik kan allleen maar wat schrijven en dichten in platte teksten. Van wat daarna komt, daar heb ik geen verstand van. En indelen in hoofdstukken en kopjes maken, dat zijn vakken apart! Op de waarheid, die ik over de mijn verkondig kan best wel nare reacties krijgen. Want want anderen niet durfden niet niet wilden of niet mochten opschrijven, dat valt onder de noemer: nestbevuiling.
Nu ga ik uit een ander vaatje van mijn woordenvloed of woordenbrei tappen: Hoe komt het dat de ene mens akelige ziektes krijgt, voor hij overlijdt en de ander zonder pijn en verdriet, in alle rust kan sterven? Ik denk dat dat te maken heeft met ons innerlijke leven en de manier waarop wij denken. Het meeste lijden wordt dikwijls toebedeeld aan mensen, die mooi in de pas lopen, die erg gelovig zijn. Anderen, die overal met de pet naar gooien die kunnen zich nog goed en optimistisch voelen, als zij ziek zijn en in situaties en omstandheden verkeren, waarin de keurigste mensen het hardste lijden. Mijn geneesheer is een boom in mijn tuin. Ik hoef niet tot God te bidden als ik ergens mee zit. Ik praat tegen mijn boom en raak hem aan Want ik weet dat God er toch voor zorgt. dat alles naar mij toekomt, wat ik echt behoef. Mijn boom, is als alles wat ons omringt een manifestatie van het Goddelijke, in allerlei ook andere vormen. Als wij mensen dat willen, dan kunnen wij het Goddelijke in ons, verbeteren en voltooien.Wij zijn samen met ALLES, God Zelf! Het maakt niet uit of wij ons in onze "gebeden" tot de kat een boom of een kei richten. Het geloven, beter gezegd het WETEN, dat het goddelijke overal en in alles aanwezig is, kan er voor zorgen dat wij lijden niet hoeven te voelen. God houdt van heidenen. Hij is zelf de grootste hheiden. Nog nooit bekeerd. en dus ook (nog niet) heilig. Wie kan God bekeren? Om het een goddelijk verlangen is om Ons te kunnen dienen, hebben wij geen Godsdienst nodig maar wel: MENSDIENST. Daar is het dienstbaar zijn aan onze aarde en al wat leeft en ademt, bij inbegrepen!
Op mijn sterfbed hoef ik geen heilige olie en ook geen gebeden, maar ik wil dan wel een borrel en een sigaret! Daar woont God ook in.
Ja, erger je maar.
De hartelijke groeten van Haras.
Het gedichtje hieronder, heeft meer te maken met weten, dan met geloven.
GELOOF
Wie ieder wil vergeven, die kan zich zelf genezen, wanneer een kwaal hem kwelt. Maar men moet niet vergeten, - dat hoor ook ik te weten: - Vergeef het eerst: JE ZELF! Weet: dat God steeds in ons woont. En niet ver weg, in een hemel troont. Bij ons leent hij Zijn Kracht en Macht, om steeds voor ons te zorgen. Zelfs in de zwartste nacht! En is mijn tijd gekomen, dan kan ik vredig gaan. Dan ben ik aangenomen, om in God te bestaan. Het is een wisselwerking. Vandaag leeft God in mij. En steeds brengt Hij versterking. Maakt mij van 't kwade vrij. Hij ligt in mij te slapen, tot ik Hem wakker maak. Mijn goede God heeft lak er aan, aan wat ik ooit heb fout gedaan. In ons ligt God zijn grens, Van al wat Hij vermag. Ik mag aan God bevelen: "Maak mij de nacht tot dag!" Mijn God, wil heel de schepping dienen. En in die schepping mee bestaan. Hij heeft zich daarin uitgedeeld. Zijn scheppingsspel, met ons gespeeld. Hij maakte zich in ALLES klein. Om overal God te kunnen zijn. Ooit geef ik alles terug aan Hem. Mijn ziel, mijn lijf, mijn stem. Ik leef dan meer, dan ooit tevoren. In God, ga ik dan nooit verloren!
Haras.
Zo, en dan nu iets anders. Dit geschrijf over God, is niet goed vor het innerlijke evenwicht. Daar kan ik gek door worden. Dat gaat zelfs voor een deel op voor het gedichtje, dat nu volgt. Het komt uit een tijd van verliefdheid. Ik hou intens veel van vrouwen.
Jouw naam is als druppels olie, die vielen in het meer van mijn hart. Er gebeurde een wonder, Toen er zonlicht op viel.
Als een wolk van wierook die naar de hemel stijgt is Jouw naam. Een wolk van fijne geur.
Ik ben in die wolk gaan staan. Zodat hij in mij doordrong.
Jouw naam, is als een witte duif die mijn hart binnenvloog. Jij dacht: dat jij was: een kleine mus. En jij voelde je zo verlaten. Maar mussen kunnen vliegen!
Jouw vleugels werden groter. Als die van een adelaar. En toen vloog jij ver, ver weg. Naar de Zon en het Geluk
Ik sloeg mijn armen al om jou heen. En in mijn gedachten, was ik al een met Jou.
"Vlieg toch niet weg uit mijn hart. Mijn lieve witte duif. Mijn liefste - - - - -.
Geliefden geven elkaar allerlei troetelnamen. Voor buitenstaanders, klinken die niet altijd mooi. Maar er zit dikwijls een geheim of gebeurtenis achter, die de geliefden alleen maar kennen. Om er een paar te noemen, waar men in een woordenboek misschien wel honderd bladzijden mee zou kunnen vullen, schrijf ik op: Kraai, momel, slettebak, lekkere snol, snolledrol en mijn scheetje. Het zijn er zoveel! En dan zijn er ook nog de namen mooie en akelige planten, bloemen en vuchten. Heel lang geleden heb ik eens een plaatje gezien, van een vrouw, die naar aanleiding van koosnaampjes, bestond uit groenten en vruchten. En dat heeft mij geinspireerd, om met wat wij eten een loflied voor vrouwen te schrijven. En dat is heel anders, dan wat hierboven staat. Want in de edele en ook in de onedele dichtkunst, ben ik iemand met meer dan een gezicht!
Hup, hup, huppeldepup, daar gaat ie.
GROENTETUIN BALLADE
Ik vertel nu over mijn concubijn. Ooit was zij een maagdelijn. Niet schoon.Wel lelijk. Als de nacht. Doch bij in haar bed vind ik een pracht, die ik bij niemand kan beleven. Er was geen vrouw in heel mijn leven, die zich zo aan mij kan geven!
Mijn Roosje, die is dik en rond. Heeft maar vijf tanden in haar mond. Zij wordt al kaal, is helemaal grijs. Maar dat brengt mij niet van de wijs. Lacht zij naar mij, met valse tanden, word ik als was, in haar rimpelhanden en zal ik op haar glimlach stranden!
Haar borsten, groot als witte kolen. Haar vlees lubbert onverholen. Haar lijf is als een groentetuin. Komkommers, bloemkool en ajuin. Met hier en daar een vleesgerecht. Haar hammen, die zijn heel niet slecht. Haar zeebanket, smaakt meer dan echt!
Mijn Roosje heeft geen kersenmond. Har bieslookhaar, dat was nooit blond. Ik kan haar niet met een bloem vergelijken. Niet als een vruchtoogst met haar prijken. Met cappucijners en salade, maak ik een groentetuin-ballade. Zij is mij liever dan een gade!
Ik knabbel aan haar groene spruitjes. Ik sabbel op haar zilveruitjes. Haar oester, die smelt in mijn mond. Haar jaloerse aard, die vormt geen grond, om een andere vrouw dan Roos, te minnen. Haar groentes razen door mijn zinnen. Slechts Ugly Roos, kon mijn hartje winnen!
Dag vrouwen, die in de spiegel menen te kijken. Heel veel kusjes en als het kan, moet of mag, Krijgt U nog meer van die malle HARAS MORMOLUS.!
(Niet jouw eigen naam er onder zetten hoor! Deze gedichtje zijn eigendom van, en geschreven door HARAS)
Ik had vandaag eigenlijk een gedichtje willen invoeren, over een zwanger meisje, dat toen het Kerstmis was, door haar keurig nette ouders op straat werd gezet. Waarin de zon terugkeert, een legbatterijkip wordt geslacht en er een einde komt aan oorlog en wapenhandel. (Wat een hufters zijn mensen die zich daarmee inlaten en er zelfs stompzinnig hun brood mee verdienen) Ik kan het gedichtje niet vinden. En ik heb geen zin om het opnieuw, nog eens te schrijven. In de plaats daarvan, bouw en brouw ik een lauwerkrans voor de vrouwen. Zij weten het niet, maar vooral zij, zijn de draagsters van het Goddelijke, dat in de mensen verder moet worden ontwikkeld. Zij zijn niet de bedenkers van oorlog en haat. Maar wel de waarachtige uitvinders van de Liefde. Omdat: Maar dat weten zij beter dan ik, die het volgende geschrijf aan hun opdraag:
VROUW-ZIJN
Als vrouw, werd Ik geboren. In Mij heeft God gezworen, Mijn scheppingskracht, schenk Ik aan Jou. Zo groei en leef Ik, door de Vrouw. Hij heeft Zijn kroon op Mij gelegd. En dank zij Mij, vindt hij een weg, naar voortgang, van Zijn wens, vooruit te komen, in de mens.
Helaas, men maakte Mij slavin. Tot handelswaar. zomaar een ding. Tot zondebok, voor mannelijk falen. Ik moest de rekening betalen! Al werd ik tot de dood bestreden, in vrijheid had ik meer geleden. Dus hield ik mij vaak, dom en teer, en lei mij in schijn, bij mijn noodlot neer.
Ik speel slavin, maar weet mij baas. Ik tooi mijn lijf en weef een waas, voor brein en ogen van de man, die strijdt en zwoegt zo hard hij kan, opdat de Vrouw, zijn snelle lusten, met Haar aanhankellijk lijf, zal sussen. Hij spant zich nog het meeste in, voor wat ik in hem het minst bemin.
Brengt van Liefde, niet veel terecht. Een vrije Vrouw, die vindt hij slecht. Bij zijn bezit: de kuise Vrouw, rekent hij op hou en trouw. Bij Anderen, gaat hij zich te buiten, met wat hij niet bij Mij kan uiten. Wat hij daar zoekt, zal ik niet tonen. Want Ik moet steeds zijn trots belonen!
Dag Vrouwen. Groeten van Haras, (die ook niet deugt)