Nilles,
Zijn territorium grensde aan dat van een meisje. Dat van haar ging van zijn grens tot aan het huis van de voddenboer. Op een middag stond zij bij de streep. Zij keek naar hem en keek naar haar. Zij bleef aan haar kant. Haras aan die van hem. Hij vroeg: Hoe heet jij?
Fi. fi. Fie. Fientje!
Haras noemde haar: Fifi. Fifi scheen naast haar gestotter, ook nog een lichaamsgebrek te hebben. Zij hield altijd haar linkerarm een stukje omhoog. Zij bewoog hem op een stijve, houterige manier. Haras besteedde aanvankelijk niet veel aandacht aan Fifi. Zijn zusjes bestonden nauwelijks voor hem. Hij had nog maar pas ontdekt dat hij zelf bestond. Dat hij in een wereld hoorde, die heel anders was dan in vergeten baby- en kleuterdromen. Heel anders dan misschien in vervagende herinneringen van voor hij nog niet geboren was. Zijn nachtmerries en angstdromen hadden daar misschien iets mee te maken. Waarom zou hij omgaan met een vreemd meisje, als hij in zijn wereldje in zijn eentje al zoveel kon beleven? Als hij Fientje tegenkwam bij de denkbeeldige streep, dan hield hij het bij een kinderpraatje. Zij vertelde hem over Borghans, die een varken had dat Nilles heette. En zij vroeg hem of hij met haar meeging om er naar te kijken. En kippen waren er ook. Haras wilde haar de beek laten zien. Maar zij durfde nog niet aan zijn kant te komen en hij niet aan die van haar.
Maar op een namiddag klonk er luid geschreeuw. En door de straat ging de roep: Borghans slacht een varken. Opeens werd de streep vergeten een denkbeeldige gracht dempte zichzelf. Fifi rende weg. Naar het geschreeuw toe. Haras ging achter haar aan; over zijn grens heen. Het varken was al gekeeld. Bloed, met water vermengd stroomde de straat op. Over het verwaarloosde erf van zwarte, harde aarde met plukken gras op zijn rug. Er brandde een strovuurtje. Daar was het dier dat nog bewoog, even ingelegd. Haras meende dat het varken nu gebakken werd, maar het werd gewoon een paar keer om gedraaid. Nadat het uit het vuur was gehaald, werd het lillende dier afgekrabd.
Voordat het varken in het vuur was gelegd, had men het eerst van een handvol, lange borstelharen ontdaan. Mijnheer Borghans stopte wat van die haren in een zakje en gaf ze aan Haras: Die moet je aan je opa geven. Die kan hij goed gebruiken om zolen mee te naaien!
Grote mensen en kinderen begonnen te lachen: Wie naait er nou met haren?
Mijn opa! zei Haras. Want dat had hij hem al zien doen. En die had hem laten zien, hoe je met pek, een gespleten varkenshaar en henneptouw pekdraad moet maken.
Ja, dat is waar! zei mijnheer Borghans. De opa van Haras is niet gek! En hij begon te vertellen, hoe dat in elkaar zat: Dat die varkensharen dienden als naald voor pekdraad waarmee door schoenmakers schoenzolen en bovenleer aan elkaar worden genaaid.
Daar worden met een els gaatjes in geprikt en dan- - -!
Maar er luisterde niemand naar hem. Want groot en klein verdrong zich om de slager, terwijl het varken met een scherp mes werd opengesneden, nadat het met touwen was vast gebonden op een korte adder, die daarvoor tegen de stalmuur was gezet. En ook de bijl kwam er aan te pas.
Er werd vooral door kinderen genoten en gegriezeld, toen zijn darmen naar buiten zwalpten en een deel van hun inhoud over de gelaarsde voeten van de slager spoelde. Het klotsende geluid dat de ingewanden maakten, het hakken van de bijl, het glinsteren van de krrrkende messen, en de geur van het slachten, waren voor toegestroomde kinderen zeer opwindend.
Maar een buurjongetje van Borghans stond er bij te huilen. Want dat had samen met een van de zoontjes van Borghans, altijd voor Nilles het varken gezorgd. Er soms zelfs mee gewandeld over de bermen van de grintweg waar het goed aangelijnd, gras kon eten. En hij had het dier een paar kunstjes geleerd! Hij had het varken ook de naam Nilles gegeven. Die had hij overgenomen uit een schoolboekje. Iedereen had het een mooie naam gevonden. Maar nu was Nilles kasseiwijlen: helemaal dood. En er was niemand die hem wilden troosten. Grote mensen lachten hem uit: Want varkens zijn er toch om te worden geslacht! zeiden ze. De kinderen die er bij waren, toonden ook geen gevoel. Nee, zij genoten van het handwerk van de slager en zijn maten. En zij zongen: Sliep uit! Sliep uit! Alle kinderen lachen je uit! Zij lachten mee met de grote mensen. En. Zij zouden ze als ze groot waren, ook best wel slager willen worden! Zelfs kleine meisjes! Maar de overbelangstellende kinderen werden weggestuurd.