Ik ben gerrit, en gebruik soms ook wel de schuilnaam haras.
Ik ben een en woon in Parkstad () en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 27/03/1933 en ben nu dus 91 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Muziek, keyboard en accordeon, schrijven. de tuin grote vijver in de tuin, bouwen en slopen. naar de kroeg...
Even geen tijd gehad om aan mijn blog te werken, maar nu zet ik er wat nieuwe dingen op. en schrap ik misschien wat overbodig is geworden. Mijn kerstverhalen hebben nu nu geen functie meer. Is er iemand die wil dat ik ze nog een tijd laat staan?
Ik heb in verschillende versies manuscripten in mijn computer staan. Die wil ik op Internet zetten. Daar is behalve af en toe een stukje daaruit, deze blog niet geschikt voor. Het zijn honderden pagina's met verhalen over mijn jeugd en de mijn. Ik werkte ooit in een kolenmijn
Over de TIJD van TOEN, mijn jeugd dus, heb ik nog geen geschikte naam bedacht. Maar het deel dat over de mijn gaat, dat krijgt de titel:
EEN BAARMOEDER VAN STEEN.
In principe kan het met een paar klikken op Internet worden gezet. Dat gaat razendsnel. Maar ik wil het toch wel graag goed afwerken. En daar zou ik heel graag wat redactionele en creatieve hulp bij hebben. Ik kan allleen maar wat schrijven en dichten in platte teksten. Van wat daarna komt, daar heb ik geen verstand van. En indelen in hoofdstukken en kopjes maken, dat zijn vakken apart! Op de waarheid, die ik over de mijn verkondig kan best wel nare reacties krijgen. Want want anderen niet durfden niet niet wilden of niet mochten opschrijven, dat valt onder de noemer: nestbevuiling.
Nu ga ik uit een ander vaatje van mijn woordenvloed of woordenbrei tappen: Hoe komt het dat de ene mens akelige ziektes krijgt, voor hij overlijdt en de ander zonder pijn en verdriet, in alle rust kan sterven? Ik denk dat dat te maken heeft met ons innerlijke leven en de manier waarop wij denken. Het meeste lijden wordt dikwijls toebedeeld aan mensen, die mooi in de pas lopen, die erg gelovig zijn. Anderen, die overal met de pet naar gooien die kunnen zich nog goed en optimistisch voelen, als zij ziek zijn en in situaties en omstandheden verkeren, waarin de keurigste mensen het hardste lijden. Mijn geneesheer is een boom in mijn tuin. Ik hoef niet tot God te bidden als ik ergens mee zit. Ik praat tegen mijn boom en raak hem aan Want ik weet dat God er toch voor zorgt. dat alles naar mij toekomt, wat ik echt behoef. Mijn boom, is als alles wat ons omringt een manifestatie van het Goddelijke, in allerlei ook andere vormen. Als wij mensen dat willen, dan kunnen wij het Goddelijke in ons, verbeteren en voltooien.Wij zijn samen met ALLES, God Zelf! Het maakt niet uit of wij ons in onze "gebeden" tot de kat een boom of een kei richten. Het geloven, beter gezegd het WETEN, dat het goddelijke overal en in alles aanwezig is, kan er voor zorgen dat wij lijden niet hoeven te voelen. God houdt van heidenen. Hij is zelf de grootste hheiden. Nog nooit bekeerd. en dus ook (nog niet) heilig. Wie kan God bekeren? Om het een goddelijk verlangen is om Ons te kunnen dienen, hebben wij geen Godsdienst nodig maar wel: MENSDIENST. Daar is het dienstbaar zijn aan onze aarde en al wat leeft en ademt, bij inbegrepen!
Op mijn sterfbed hoef ik geen heilige olie en ook geen gebeden, maar ik wil dan wel een borrel en een sigaret! Daar woont God ook in.
Ja, erger je maar.
De hartelijke groeten van Haras.
Het gedichtje hieronder, heeft meer te maken met weten, dan met geloven.
GELOOF
Wie ieder wil vergeven, die kan zich zelf genezen, wanneer een kwaal hem kwelt. Maar men moet niet vergeten, - dat hoor ook ik te weten: - Vergeef het eerst: JE ZELF! Weet: dat God steeds in ons woont. En niet ver weg, in een hemel troont. Bij ons leent hij Zijn Kracht en Macht, om steeds voor ons te zorgen. Zelfs in de zwartste nacht! En is mijn tijd gekomen, dan kan ik vredig gaan. Dan ben ik aangenomen, om in God te bestaan. Het is een wisselwerking. Vandaag leeft God in mij. En steeds brengt Hij versterking. Maakt mij van 't kwade vrij. Hij ligt in mij te slapen, tot ik Hem wakker maak. Mijn goede God heeft lak er aan, aan wat ik ooit heb fout gedaan. In ons ligt God zijn grens, Van al wat Hij vermag. Ik mag aan God bevelen: "Maak mij de nacht tot dag!" Mijn God, wil heel de schepping dienen. En in die schepping mee bestaan. Hij heeft zich daarin uitgedeeld. Zijn scheppingsspel, met ons gespeeld. Hij maakte zich in ALLES klein. Om overal God te kunnen zijn. Ooit geef ik alles terug aan Hem. Mijn ziel, mijn lijf, mijn stem. Ik leef dan meer, dan ooit tevoren. In God, ga ik dan nooit verloren!
Haras.
Zo, en dan nu iets anders. Dit geschrijf over God, is niet goed vor het innerlijke evenwicht. Daar kan ik gek door worden. Dat gaat zelfs voor een deel op voor het gedichtje, dat nu volgt. Het komt uit een tijd van verliefdheid. Ik hou intens veel van vrouwen.
Jouw naam is als druppels olie, die vielen in het meer van mijn hart. Er gebeurde een wonder, Toen er zonlicht op viel.
Als een wolk van wierook die naar de hemel stijgt is Jouw naam. Een wolk van fijne geur.
Ik ben in die wolk gaan staan. Zodat hij in mij doordrong.
Jouw naam, is als een witte duif die mijn hart binnenvloog. Jij dacht: dat jij was: een kleine mus. En jij voelde je zo verlaten. Maar mussen kunnen vliegen!
Jouw vleugels werden groter. Als die van een adelaar. En toen vloog jij ver, ver weg. Naar de Zon en het Geluk
Ik sloeg mijn armen al om jou heen. En in mijn gedachten, was ik al een met Jou.
"Vlieg toch niet weg uit mijn hart. Mijn lieve witte duif. Mijn liefste - - - - -.
Geliefden geven elkaar allerlei troetelnamen. Voor buitenstaanders, klinken die niet altijd mooi. Maar er zit dikwijls een geheim of gebeurtenis achter, die de geliefden alleen maar kennen. Om er een paar te noemen, waar men in een woordenboek misschien wel honderd bladzijden mee zou kunnen vullen, schrijf ik op: Kraai, momel, slettebak, lekkere snol, snolledrol en mijn scheetje. Het zijn er zoveel! En dan zijn er ook nog de namen mooie en akelige planten, bloemen en vuchten. Heel lang geleden heb ik eens een plaatje gezien, van een vrouw, die naar aanleiding van koosnaampjes, bestond uit groenten en vruchten. En dat heeft mij geinspireerd, om met wat wij eten een loflied voor vrouwen te schrijven. En dat is heel anders, dan wat hierboven staat. Want in de edele en ook in de onedele dichtkunst, ben ik iemand met meer dan een gezicht!
Hup, hup, huppeldepup, daar gaat ie.
GROENTETUIN BALLADE
Ik vertel nu over mijn concubijn. Ooit was zij een maagdelijn. Niet schoon.Wel lelijk. Als de nacht. Doch bij in haar bed vind ik een pracht, die ik bij niemand kan beleven. Er was geen vrouw in heel mijn leven, die zich zo aan mij kan geven!
Mijn Roosje, die is dik en rond. Heeft maar vijf tanden in haar mond. Zij wordt al kaal, is helemaal grijs. Maar dat brengt mij niet van de wijs. Lacht zij naar mij, met valse tanden, word ik als was, in haar rimpelhanden en zal ik op haar glimlach stranden!
Haar borsten, groot als witte kolen. Haar vlees lubbert onverholen. Haar lijf is als een groentetuin. Komkommers, bloemkool en ajuin. Met hier en daar een vleesgerecht. Haar hammen, die zijn heel niet slecht. Haar zeebanket, smaakt meer dan echt!
Mijn Roosje heeft geen kersenmond. Har bieslookhaar, dat was nooit blond. Ik kan haar niet met een bloem vergelijken. Niet als een vruchtoogst met haar prijken. Met cappucijners en salade, maak ik een groentetuin-ballade. Zij is mij liever dan een gade!
Ik knabbel aan haar groene spruitjes. Ik sabbel op haar zilveruitjes. Haar oester, die smelt in mijn mond. Haar jaloerse aard, die vormt geen grond, om een andere vrouw dan Roos, te minnen. Haar groentes razen door mijn zinnen. Slechts Ugly Roos, kon mijn hartje winnen!
Dag vrouwen, die in de spiegel menen te kijken. Heel veel kusjes en als het kan, moet of mag, Krijgt U nog meer van die malle HARAS MORMOLUS.!
(Niet jouw eigen naam er onder zetten hoor! Deze gedichtje zijn eigendom van, en geschreven door HARAS)
Ik had vandaag eigenlijk een gedichtje willen invoeren, over een zwanger meisje, dat toen het Kerstmis was, door haar keurig nette ouders op straat werd gezet. Waarin de zon terugkeert, een legbatterijkip wordt geslacht en er een einde komt aan oorlog en wapenhandel. (Wat een hufters zijn mensen die zich daarmee inlaten en er zelfs stompzinnig hun brood mee verdienen) Ik kan het gedichtje niet vinden. En ik heb geen zin om het opnieuw, nog eens te schrijven. In de plaats daarvan, bouw en brouw ik een lauwerkrans voor de vrouwen. Zij weten het niet, maar vooral zij, zijn de draagsters van het Goddelijke, dat in de mensen verder moet worden ontwikkeld. Zij zijn niet de bedenkers van oorlog en haat. Maar wel de waarachtige uitvinders van de Liefde. Omdat: Maar dat weten zij beter dan ik, die het volgende geschrijf aan hun opdraag:
VROUW-ZIJN
Als vrouw, werd Ik geboren. In Mij heeft God gezworen, Mijn scheppingskracht, schenk Ik aan Jou. Zo groei en leef Ik, door de Vrouw. Hij heeft Zijn kroon op Mij gelegd. En dank zij Mij, vindt hij een weg, naar voortgang, van Zijn wens, vooruit te komen, in de mens.
Helaas, men maakte Mij slavin. Tot handelswaar. zomaar een ding. Tot zondebok, voor mannelijk falen. Ik moest de rekening betalen! Al werd ik tot de dood bestreden, in vrijheid had ik meer geleden. Dus hield ik mij vaak, dom en teer, en lei mij in schijn, bij mijn noodlot neer.
Ik speel slavin, maar weet mij baas. Ik tooi mijn lijf en weef een waas, voor brein en ogen van de man, die strijdt en zwoegt zo hard hij kan, opdat de Vrouw, zijn snelle lusten, met Haar aanhankellijk lijf, zal sussen. Hij spant zich nog het meeste in, voor wat ik in hem het minst bemin.
Brengt van Liefde, niet veel terecht. Een vrije Vrouw, die vindt hij slecht. Bij zijn bezit: de kuise Vrouw, rekent hij op hou en trouw. Bij Anderen, gaat hij zich te buiten, met wat hij niet bij Mij kan uiten. Wat hij daar zoekt, zal ik niet tonen. Want Ik moet steeds zijn trots belonen!
Dag Vrouwen. Groeten van Haras, (die ook niet deugt)
Bij nader inzien, klinkt slecht geblaat, maar mooie wol, veel positiever. Maar dat staat, vind ik, nogal opschepperig bij wie mijn beeldspraak letterlijk willen nemen. Maar van een andere kant bekeken: hoe je het ook wendt of keert, er is niet veel verschil in.
Het blijft half positief en half negatief. En zo breed als het lang is! Ik kan heel goed blaten, maar eerlijk gezegd, is dat niet altijd mooi. Er zijn heel wat mensen, die anders denken dan ik, en die zich aan mijn geblaat ergeren. Zo is het ook met mijn wol.
Die wol dat zijn stukjes en gedichten. die ik af en toe nog schrijf, of ooit geschreven heb. Soms heel mooi en soms andersom. De ene keer is het met beide zus en een andere keer zo. Vandaag is wordt het misschien wel zowel zus als zo!
Vooraf, wil ik iedereen bedanken die mijn blog gaat bezoeken. Neem gerust over wat van jullie (uw) UUUW) gading is. In eigen kring mogen jullie er gerust (stiekem) mee pronken, zeker als het om de liefde gaat. Maar wie het doorgeeft aan derden, die moet er bij vermelden, dat het van het van mij afkomstig is.
Met liefde heeft deze blog minder te maken, dan ik bij de titel heb vermeld. Maar ik dacht: Er tussen door wat over de liefde schrijven of gewoon maar iets er van weg te schenken, kost niks en dat trekt meer bezoekers dan een autobiografisch dagboek en allerlei verhalen. Liefde verkoopt goed. Aan liefde is in deze oorlogszuchtige wereld een groot tekort.
En Ware Liefde, die ik misschien niet heb te bieden, die is nog zeldzamer. Soms schijnt die er even te zijn. Maar dikwijls vervliegt die Liefde. Wat ik er eventueel over zou verkondigen, dat berust gewoon op ervaring, mensenkennis, zelfkennis, en psychologisch inzicht.
Om mensen op het liefdespad een handje te helpen laat ik uit het blote hoofd, een oud liefdesgedichtje op hen los. Eerlijk gezegd, is dit maar gedeeltelijk van mij zelf. Tussen 1960 en 1970 heb ik dat eens gelezen, Aan de hand van dat gedichtje heb ik een jaar of vijf, zes, zeven, acht, - - ik weet niet meer wanneer - - een liedvorm er van gemaakt in het Limurgse dialect. Hier volgen een paar regels:
Doe woars wie ein peerdsblom, mit hongerd pluuskes op. Die hau ste neet veer nop, Dao woar nog gein van op. Mer de wink dee had gebloaze, ze in de welt zoe wied, Doe bis noe pluuskes kwiet, Want ich keem neet op tied! Nei: ich keem neet op tied!
Al wordt het in dat Limburgse liedje, waar natuurlijk ook een passende melodie bij hoort, niet duidelijk gezegd: Het gaat over liefde, die te laat werkelijkheid werd. Alles ging eigenlijk aan ons voorbij.
Het is grappig, dat iemand met wie ik op het podium heb gestaan om te zingen, muziek te maken en eigen teksten voor te dragen, toen hij het las, ongeveer het zelfde melodietje als ik in zijn hoofd kreeg, nadat ik de tekst ervan had geschreven.
Door mijn geklooi aan dat gedichtje uit de zestiger jaren, (ik weet niet wie het heeft geschreven) weet ik in de originele versie, niet meer wat ik er aan heb zitten te verfriemelen. Daar gaat ie:
Jij bent als een paardebloem, met honderd pluisjes, die ik zo ffffft, weg zou willen blazen De wind, zou ik willen zijn, die al jouw pluisjes opneemt en die zachtjes in en met zich meedraagt. Jouw mooie pluisjes, hoorden in de tuin van mijn hart. Ik heb niet geblazen, toen ik naar jou keek. Want ik wist wat er dan van jou overbleef! Een geraamte van wat waat jij was! Maar toch: Er viel een pluisje van jou in mijn hart. En nu: NU IS HET ER LENTE!
Zo, dit was wel genoeg voor vandaag. Ik wens aan wie dit eerste afschraapsel van mijn soms botte schijverspen leest, een prettige dag, en voor het geval hij straks slapen gaat, een goede nachtrust toe met mooie dromen.