Ik had vandaag eigenlijk een gedichtje willen invoeren, over een zwanger meisje, dat toen het Kerstmis was, door haar keurig nette ouders op straat werd gezet. Waarin de zon terugkeert, een legbatterijkip wordt geslacht en er een einde komt aan oorlog en wapenhandel. (Wat een hufters zijn mensen die zich daarmee inlaten en er zelfs stompzinnig hun brood mee verdienen) Ik kan het gedichtje niet vinden. En ik heb geen zin om het opnieuw, nog eens te schrijven. In de plaats daarvan, bouw en brouw ik een lauwerkrans voor de vrouwen. Zij weten het niet, maar vooral zij, zijn de draagsters van het Goddelijke, dat in de mensen verder moet worden ontwikkeld. Zij zijn niet de bedenkers van oorlog en haat. Maar wel de waarachtige uitvinders van de Liefde. Omdat: Maar dat weten zij beter dan ik, die het volgende geschrijf aan hun opdraag:
VROUW-ZIJN
Als vrouw, werd Ik geboren. In Mij heeft God gezworen, Mijn scheppingskracht, schenk Ik aan Jou. Zo groei en leef Ik, door de Vrouw. Hij heeft Zijn kroon op Mij gelegd. En dank zij Mij, vindt hij een weg, naar voortgang, van Zijn wens, vooruit te komen, in de mens.
Helaas, men maakte Mij slavin. Tot handelswaar. zomaar een ding. Tot zondebok, voor mannelijk falen. Ik moest de rekening betalen! Al werd ik tot de dood bestreden, in vrijheid had ik meer geleden. Dus hield ik mij vaak, dom en teer, en lei mij in schijn, bij mijn noodlot neer.
Ik speel slavin, maar weet mij baas. Ik tooi mijn lijf en weef een waas, voor brein en ogen van de man, die strijdt en zwoegt zo hard hij kan, opdat de Vrouw, zijn snelle lusten, met Haar aanhankellijk lijf, zal sussen. Hij spant zich nog het meeste in, voor wat ik in hem het minst bemin.
Brengt van Liefde, niet veel terecht. Een vrije Vrouw, die vindt hij slecht. Bij zijn bezit: de kuise Vrouw, rekent hij op hou en trouw. Bij Anderen, gaat hij zich te buiten, met wat hij niet bij Mij kan uiten. Wat hij daar zoekt, zal ik niet tonen. Want Ik moet steeds zijn trots belonen!
Dag Vrouwen. Groeten van Haras, (die ook niet deugt)
|