Ik ben gerrit, en gebruik soms ook wel de schuilnaam haras.
Ik ben een en woon in Parkstad () en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 27/03/1933 en ben nu dus 91 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Muziek, keyboard en accordeon, schrijven. de tuin grote vijver in de tuin, bouwen en slopen. naar de kroeg...
Dit lange stuk, hoort eigenlijk niet thuis op deze blog. Het staat er maar voorlopig op en gaat binnenkort naar een andere blog. Ik ben mij er van bewust, dat wat hieronder staat, niet helemaal klopt. Maar wat klopt er nou allemaal echt op de planeet waar wij wonen. Worden wij niet ontstellend bedrogen, door mensen over ons regeren, die ons wijs maken dat zij dat in Onze Naam doen, Die ons beliegen, bedriegen en bestelen. En hoe bedriegt de handel ons niet. Het is vooral namens hun, dat er wordt geregeerd. en Regeerders, zich samen met kooplui, koningen en leiders van Godsdiensten als parasieten kunnen gedragen. Als ooit (vermeeende) Goden, die hun woonplaats hebben vernield, zijn deze mensen, samen met kooplui, die de mensen zo verleiden, er schuld aan, dat JULLIE aarde wordt uitgekleed, verminkt en verwoest. Als Goden van ooit, die moesten vluchten, maar die elders als Hitlerzonen en erger, hun schadelijke werkvoortzetten, zo hebben zij al voorberbereidingen getroffen om voor Zich Zelf een plaats te kunnen bereiden, waar zij naar toe kunnen vluchten. En ONS, JULLIE, MIJ, JE KINDEREN, en onze medebewoners, die laten zij achter op een stervende planeet. Kan het worden verijdeld, dat het tuig dat ons in zijn macht heeft, kan vluchten.
Groeten van Haras.
Ik ben nu aan een boek aan het werken. En heb eigenlijk even weinig tijd voor mijn blog. Maar ik zal er tussendoor af en toe aan doen wat ik kan.
WIEWILGRAAG DEMAANINBEZITNEMEN?
Ooit wilde ik de maan aan mijn geliefde geven. Maar zij wilde Luna niet hebben.
Zij zei: Dit is niet nieuwDe maan schonk jij al meer dan eens, aan wijven, die jij voor mij kende. Hij is nu nog ouder.dan tweedehands. Daar hou ik niet van. En trouwens, je kan hem nooit twee keer, en zeker geen tien keer weggeven. Hou jij jouw maan maar!
Als jij de maan niet wilt hebben, kies dan een ster uit.
Wat ben jij toch vrijgevig! Jij strooit royaal met zon, maan en sterren. Ik durf te wedden, dat jij het hele heelal al hebt vergeven aan sletten waar jij mee bent omgegaan. Toe maar. Geef maar weg. Het is niet eens van jou!
Mag jouw spiegeltje even lenen schat?
Die truc met de maan in de spiegel, daar trap ik niet in.Die stond in 1948 al als grap, in een stripboekje over Donald Duck. Een kind, dat zeurde: ik wil de maan hebben, kreeg van zijn broertje een handspiegel, waar hij de maan in kon zien!.
Het in bezit nemen van de maan, was voor ons mensen heel lang nog niet mogelijk. Niet eens een verlangen en zelfs geen droom. Maar naarmate de techniek vorderde, en de auteur Jules Verne zijn fantasie botvierde op een reis naar de maan in een grote kanonskogel, waar zijn kosmonauten in die kogel wegens ontoereikende techniek nog niet op konden landden, en waar zij alleen maar alleen wat rondje omheen konden draaien, werd er wel al over gepraat. En er werd bij gezegd: Maar dat zal God nooit toestaan. Want dat is hovaardij!
Maar de droom en de wens om over de maan te kunnen wandelen, was ontstaan.
Dat er dank zij Amerika, al mensen op de maan hebben rondgelopen, dat hoeven wij niet te geloven. In dat opzicht worden wij grotelijks belazerd! Maar de dag is nu toch niet meer ver, dat er apparatuur, machines,robots en daarna kunstmensen naar de maan worden gestuurd, om die voor menselijke kolonisatie met wat mensen behoeven, voor te bereiden in te richten, zijn bodemschatten te ontsluiten en de maan in de loop der tijden te ontginnen en helemaal te slopen.
Een nieuwe maan kan in de toekomst voor het reilen en zeilen en het kosmisch evenwicht van onze planeet, ergens anders in ons zonnestelsel worden weggesleept, om die naar een geschikte locaties naast de aarde te transporteren. Men heeft misschien nu al een reserve maan op het oog. Zelfs een maan voor Venus, voor als die bewoonbaar zou kunnen worden gemaakt. Misschien woonden degenen die de aarde hebben ingericht ooit op Venus en zijn ze met Venus zijn maan naar de aarde gereisd, nadat zij door een overmaat aan kennis, Venus hadden verpest en onbewoonbaar gemaakt
Huidige plannen aangaande het toekomstige bezit en de verdeling van de maan. zijn vooral in het belang van (onbetrouwbare) machthebbers, en grote kooplui.
Het planten van de Amerikaanse vlag tijdens de in scène gezette eerste en andere bedrieglijke nep maanreizen, staat er eigenlijk symbool voor, dat men de maan wil opeisen, als bezit van Amerika. De Maan moet deel gaan uitmaken van de Verenigde Staten, die graag de baas willen zijn in een Nieuw Wereldrijk, waar al aan gesleuteld wordt.
Maanverdragen die al zijn gesloten, zijn morgen niet meer dan dode letter.
Sluwe zakenlieden, die bedreven zij in windhandel, en oplichters, hebben vooruitlopend op de toekomst, de maan denkbeeldig al in bezit genomen. Louche handelaren zijn al druk bezig om grond op onze buur Luna, aan geïnteresseerden, te verpatsen. Die krijgen tegen betaling, mooie gekleurde, doch waardeloze certificaten en aandelen in hun maag gesplitst.
Als het eenmaal zover is, dat de maan onder belanghebbenden kan worden verdeeld, geëxploiteerd, en ook net als de aarde uitgekleed, dan is de tijd niet meer ver, dat er om het gebruiksrecht van de maan, oorlogen worden gevoerd. Want wie op Macht en voordeel uit zijn, die zullen daarvoor, heel graag voor hun groep, de maan in bezit willen nemen.
Het wordt een herhaling, van gebeurtenissen uit een ver verleden. Goden die destijds de aarde hebben ingericht, die voerden in de hemel al strijd tegen elkaar. Voor zover hun sporen in die strijd om de heerschappij niet zijn uitgewist, kunnen die misschien nog ooit worden terug gevonden op de maan, en andere planeten, als het zover is, dat mensen er in werkelijkheid kunnen landen, er rondlopenen zich daar vestigen.
Voordat de aarde de maan als wachter en buurman had, was een heel ander en warmer klimaat, dan tegenwoordig op aarde. De aarde was toen - ook bijde toenmalige polen een grote broeikas vol met leven van grote dieren en planten. Zonder Maan kon de aarde met gemak meermalen kantelen en misschien zelfs om twee assen draaien. Seizoenen als tegenwoordig, konden toen nog niet bestaan.
In die tijd kon (behalve misschien in poolstreken) het zonlicht de aarde boven de evenaar, en de keerkringen niet altijd direct bereiken. Want de aarde was omringd met ringen van water, ijs en kosmisch puin. De evenaar liep toen over de huidige breedtegraden heen, tussen wat tegenwoordig het noord en het zuiden is. De maan verstoorde de toestand, zoals die heel lang was geweest. Toen Luna dicht bij de aarde, langs of door de ringen trok waarmee de aarde was omhuld, sleepte hij in een lange staart kosmisch puin van boven de aarde, achter zich aan, voordat het met groot geweld op de aarde stortte en voor een deel ook op de maan .
Die gebeurtenis, is in andere woorden een gecodeerd bijbels symbool voor de strijd tussen zon en maan en de val van de engelen
De aarde was woest en ledig, (geledigd) en duisternis lag op de vloed
Nog niet het gehele stelsel aan ringen was op aarde neergestort. Daardoor was mee door stof boven de aarde het licht op aarde als voorheen nog gedeeltelijk schemerachtig, als op een regenachtige dag. Maar in die schemering kon het plantenrijk zich herstellen en zich opnieuw opnieuw op de aarde vestigen.
De komst van de maan veroorzaakte een langdurige zondvloed op de aarde. die was toen in mindere mate dan tegenwoordig met water bedekt Het neerstorten van het puin ging met zoveel geweld gepaard, dat rond de toenmalige evenaar de aardkort uit elkaar week.
Er ontstonden continenten. Het neerstortende water vulde de voordien nog ondiepe zeeën en water nam bezit van het verscheurde land. Het was niet onmogelijk dat zich in waterringen boven de aarde,al (eencellig) leven had gevormd, dat zich op aarde kon ontwikkelen tot hogere levensvormen als planten en dieren.
Door invloed van de maan, die toen veel dichter bij de aarde stond dan tegenwoordig, kreeg de aardas die voordien als een dronkeman heen en weer schommelde een andere stand en verschoven de polen. Al dat geweld ging gepaard met stof, vulkanisme en langdurige duisternis, waardoor het meeste uitstierf, dat er aan planten en dieren. op aarde al leefde, Het verhaal over de ark van Noach, staat misschien op de verkeerde plaats in de bijbel. In en andere vorm, dan wij dat verhaal kennen, moet het verder naar voren staan in het boek Genesis.
In de veel te kleine Ark van Noach pasten nooit alle toen bekende soorten, dieren planten en zaden, die nodig waren om de wereld (opnieuw) te kunnen inrichten. Wel hun DNA
De Geest Gods, die over de wateren zweefde, waren bezoekers uit de kosmos. Zij waren op zoek gegaan naar een planeet, die zij konden inrichten, om zich daar te kunnen vestigen.en nageslacht te creëren, dat op een andere en betere manier dan Zij zouden omgaan met kennis en wat hen omringde.
Het voertuig van Godwas wellicht de maan, waarop en waarin hij en degenen die bij hem hoorden, zich verplaatsten. Voor of tijdens hun reis naar de aarde, hadden zij, op zoek naar hun oorsprong, zich afgevraagd, of er ook iets hogers bestond dan zij. Iets, dat zij konen vereren. Maar dat was nergens in de kosmos te vinden. Daarom besloten om uit wat zij kenden, en konden maken HET zelf maar te creëren. En uit hun midden werd iemand als allerhoogste aangewezen.
Daar was niet iedereen het mee eens. Want tot dusver was iedereen en alles aan elkaar gelijk geweest. En er ontstond (weer)oorlog in de hemel.
Wij aten al te veel van de boom der kennis. Daardoor hebben wij in de kosmos verwoestingen aangericht en zijn wij verdreven uit onze woonplaats. Moeten wij nu ook nog een afGod gaan vereren. Is het niet beter dat wij Demiurgen ons in dienst stellen van onze nakomelingen en hen waarschuwen, voor wat ons is overkomen nu onze tijd bijna voorbij is?
Luna en andere hemellichamen in ons zonnestelsel, kunnen in hun schoot geheimen bewaren, over het onbekende verleden van de aarde en Degenen die hem bewoonbaar hebben gemaakt, ingericht en bevolkt. De planeten kunnen geheimen over de historie van verdwenen hemelse bezoekers, openbaren en prijsgeven.
Maar degenen, die Luna, Mars en mogelijk Venus en ander planeten in bezit willen nemen. Zullen die geheimen het liefste willen uitwissen en verdonkermanen. Op Marsfotos, schijnt daar nu al sprake van te zijn!
Mogelijk hebben Goden in hun tijd getracht zich te verschuilen aan de rand van hun sterrenstelsel en door verwoestingen sporen van hun eerdere aanwezigheid hier, zelf uit te wissen.
Met hulp van de moderne wapentechniek, kunnen overgebleven sporen op bijvoorbeeld de maan, worden uitgewist. Sporen die zelfs uit oude hemelse en aardse geschriften, kunnen bestaan.
Onder het mom van proefexplosies op de maan, -- waar ooit al sprake van was - -kan de waarheid over ons verleden, worden omgevormd tot leugen.
Wie oeroude, verloren kennis is bezit krijgt, en die niet prijs geeft, krijgt of houdt de macht over ons denken en doen. Zoals Godheden ooit de mensheid hebben belazerd met hulp van hun knechtjes, zo doen Machthebbers met hun slechtheid, dezelfde als van Goden, dat vandaag de dag nog altijd.
Als oude geheimen - - waarvan er heel wat in codes zijn terug te vinden in zogenaamde Heilige Boeken, dan kan het denken van de mensen gaan veranderen en op allerlei gebieden de macht gaan wankelen. Wereldgodsdiensten en sekten die er uit zijn voortgekomen kunnen dan totaal instorten. En allemaal overbodig worden.
Was ik een profeet, dan zou ik zeggen: dan rijdt de Paus op een mestkar door voormalige gelovigen bespot, op een mestkar, die door ezels wordt getrokken door zijn Heilige Stad: Rome.
Vroeger besefte niemand, wat het belang en de gevolgen zouden kunnen zijn, wanneer men zoals nu al in feite mogelijk wordt, de maan in bezit kan nemen. Als ik hem echt aan mijn geliefde zou kunnen wegschenken, dan zou dat aan de mensen en aan onze aarde ten goede komen. Maar aan mijnheer Bush en co, zal ik de maan nooit gunnen.
Hier onder staat onzin, die ik ooit op het toneel heb verkondigd. Ik vond het terug in een oude map. Getypt met een olivetti. Ruim 20 jaar geleden. Ik typte het over in mijn computer, om het verleden even tot leven te kunnen wekken. Er is een beetje aan veranderd.
.
Geacht publiek,
Omdat er, behalve buutredenaars, tonsprekers dus, die dialect spreken, zo weinig goede sprekers bij ons in Limburg zijn, die ook in het Nederlands, iets kunnen verdutsen, hebben de organisators van deze Nederlandstalige, doch wel Limburgse litteraire bijeenkomst aan mij gevraagd, of ik bereid was om U te komen toespreken.
Ik heb ja gezegd. Anders stond ik hier nu niet. Of wel soms?
Doch, geacht publiek, ik wil in een korte inleiding, mij eerst even aan U voorstellen.
Mijn naam is. eh- - - Verroest, hoe heet ik ook alweer. Ik heb altijd veel moeite met het onthouden van namen. Mag ik even nadenken als het u belieft?
O ja, het schiet mij weer te binnen. Mijn naam is Mormolus. Haras Mormolus.
Ik zelf vind het een rotnaam. Er is niemand in heel Limburg, die als ik, ook Mormolus heet. Maar, al heb ik een slechte naam, ik ben, al ben ik daarin een natuurtalent, gelukkig een goeie sprekert. !
Ik heb ja gezegd, niet alleen omdat ik nou zo graag spreek, hetgeen ik overigens pas kan sedert ik een jaar of zeven was, ik ben een laatbloeier; maar ik sta hier ook nog om mijn kunstgebit te testen.
De S wil niet zo goed. Die is eigenlijk nooit zo best geweest. Ook niet, toen ik mijn eigen, echte tanden nog had. Nadat ik op mijn zevende levensjaar begon te praten, heb ik nog heel lang gelispeld.
Tot voor kort had ik brede voortanden.Daartussen in, zat een flinke spleet.
Ik hield wel van mijn spleet. Ik mis hem heel erg.
Zijn hier in de zaal ook mensen met een spleet? Spleetdrager en spleetdraagsters.
Hoe denken jullie over je spleet?
Hoe vinden jullie hem? Wees er maar trots op dat je hem hebt!
Toen ik nog spleetdrager was, viel het mij op, dat medespleetdragenden en draagsters, maar zeer zelden, leidende functies hadden in het bedrijfsleven.
Dat gold vooral voor vrouwen, die men tegenwoordig nog altijd wil uitbuiten, misbruiken en verkopen. Mensen met een spleet, staan vaak onderaan op de maatschappelijke en sociale ladder, Dat is een reden, waarom ik mijn tanden liet trekken, en een gebruikte, doch nog zeer goede mondprothese, kocht.
Na afloop van mijn rede, wil ik die wel aan belangstellende luisteraars, tonen.
Nee, ik laathem nunog niet zien.
Hij kan trouwens niet kijken. Ik doe wel eventjes zo, met mijn mond.
Mijn kunstgebit, was eens het eigendom van de bekende, self made predikant Maasbach.
Met deze tanden heeft hij een kapitaalkrachtig Godsdienstimperium bij elkaar geluld, nadat hij dank zij die tanden, eerst een tijd met succes, stofzuigers en abonnementen had verkocht.
Ik zou ze nu eigenlijk graag uit willen doen. Maar dan ga ik misschien stotteren.
Ik ben er nog altijd niet goed aan gewend. En daarom heb ik angst, dat ik over mijn woorden struikel.
Maasbach op zijn beurt, erfde deze tanden via een Duitser weer van een man, die van korporaal opklom tot wereldveroveraar. Mee, omdat die Duitser, een generaal die over de baas zijn tanden hogerop wilde, diens kunst gebit had omgeruild en binnengepikt is die arme man in 1945 met een mummelmond overleden.
En het Rijk dat hij voor ogen had, dat ging toen ten onder. Dat was vooral voor zijn volgelingen nogal zielig. Maar ik heb daar geen moeite mee hoor!
Tegenwoordig vraagt men overal naar diplomas
De eerlijkheid gebiedt mij om U het volgende te vertellen: Ik heb geen spreekdiploma.
Neemt U mij dat alstublieft niet kwalijk. Wil mij dat niet ten euvel duiden.
In principe ben ik mee dank zij bluf, gewoon maar een zwartspreker. Vandaag praat ik ook zwart.
Nooit heb ik als leerling in orale vaardigheid die men ook wel retoriek noemt, een spreekschool, oftewel een orarorium bezocht. Oraroria, zijn trouwens schaars in Limburg.
Ik bezocht het orarorium zelfs niet als ik er toevallig eens langs kwam. Doch dank zij mijn valse tanden, beschik ik naast de kunst van het spreken, over meer dan een enkele orale vaardigheid! Als sprekert versta ik, als was ik een politicus de kunst, om in een vloed van woorden, niets, of maar heel weinig te zeggen. Luisteraars, het schiet mij te binnen, dat aan mij slechts tien minuten spreektijd werd toebedeeld, om aan jullie iets te vertellen over onze nieuwe Paus Benedictus en over onzeKat-
Waar is de kat? WAAR IS DE KAT. Poes, poes, poes, poes!
Neemt u mij niet kwalijk. Ik was even afgeleid. Ik dacht dat ik de kat ook bij mij had. Ik moest zeggen:Waar is de kat- - - eh - - -Kat.- - - -Katholiciteit.
Hebt u ook een poes? Wie van u heeft er een poes?
Helaas heb ik in het vuur van mijn inleiding over het hoofd gezien, dat de poes vandaag niet bij mij is.
Gelooft U mij, ik zal nog wel vaker voor u staan.Dan vertel ik daar iets over..
Mijn rede is nu in het water gevallen.
Het heeft daarom weinig zin, dat u naar mij blijft luisteren als ik nu door zou gaan. Want U hoort toch alleen maar woorden, En al is het voor mij gemakkelijk, dat u hier in deze zaal zit en naar mij opziet, alsof ik, dank zij de spraakkunsteen wereldwonder ben; u mag gerust weggaan, zonodig blijf ik gewoon door kletsen. als de mensen die deze bijeenkomst hebben georganiseerd dat willen, omdat er bijvoorbeeld een uitgenodigde artiest of schrijver, niet is komen opdagenWant ik doe dit niet voor nop!
Tot besluit geachte toehoorders, wil ik U even laten weten, dat ik vandaag geen behoefte heb aan fruit, groente, eieren, en andere zaken, die U mij vol enthousiasme en uit dank voor mijn spreektalent, gaarne zou willen toewerpen.
En U hoeft mij ook niet op Uw handen te dragen om mij in een feeststemming naar buiten te brengen.
Het gedicht dat hier onder staat, heb ik meer dan dertig jaar geleden geschreven voor iemand, die vroeger bij mij op school zat. Hij werd thuis helemaal ingekapseld en was daar niet gelukkig mee. Een paar jaar geleden is hij overleden. Dit gedicht, ooit getypt met een Olivetti dat nog nergens was opgeslagen, vond ik terug in een oude map.
Het heeft niet geholpen ,
GIFPIJLEN
Gifpijlen schoot jij naar mijn ziel. Er kwamen gaten in. En nu is hij leeggelopen!
Tralies van jouw pijnen omingen mij. Jij eist al mijn aandacht. Vele jaren sterf jij al. Is zelfbeklag jouw enig doel? Hoor! Luister: buiten klinkt een lied. Een lied over vrijheid en zijn wie je wil. Wie je kan zijn! Een Internationale?
Maar jouw zieke hoofd, dat splijt er van. Maar ik wil luisteren naar dat lied. Ik wil het leren zingen. En bloemen wil ik plukken gaan. Bloemen, die jij zegt, te haten. Want ik hoor te weten, hoe jij lijd,t om wat jij al jouw leven lang doorstaat.
Bij het lijden dat jij draagt, zijn bloemen ongehoord. Men lacht niet niet bij een stervende. wier hoofddoel geesteslijden was.
Bij jou voel ik mij op bezoek. Mijn hele wereld werd het huis. Waar jij rondloopt in een pegnoir. Terwijl ik al het werk verricht, en jij er kletst en kwekt. Toch vlucht jij voor jouw vrouw-zijn en voor het moederschap. Een dom geloof is jouw excuus, om mijn Man-zijn te vertrappen. Jij hebt mij ingekapseld en van de wereld afgeschermd. Jij hebt op mijn geluk getrapt. En er komt modder uit jouw mond.
Met jou, schijnheilig heiligje. valt niet te leven. Alles, wat jij nu ontwijkt, dat zal jou ook ontglippen, in een: in voor jouw negatief hiernamaals!
Ach! waren alle vrouwen heilig, hoe verdorven, zou dan de wereld zijn!
Gifpijlen schoot jij in mijn ziel. Nu zijn er gaten in. En hij is leeggelopen. Er staat een pantser om mijn ziel. Jouw pijlen, keren als een boemerang terug naar jou! . Wie kan de gaten dichten Kan dat een andere vrouw, die mij Haar hart laat lezen?
Ik sta met Leo op de houten brug, die over de vervuilde beek is gelegd. Leo is een paar weken op vakantie geweest, thuis bij zij vader. Die is metselaar. Sommigejongens, zoals schipperskinderen endje, die een Duitsgezinde moeder heeft, gaan wel eens een poos naar huis. Dat geluk had ik nooit. Want mijn ouders zijn uit de ouderlijke macht gezet. Daarom zit ik in het gesticht. Mijn moeder wooleeft in zonde en woont nu ongehuwd samen met een andere man. En mijn vader met een andere vrouw. Leo vertelt mij iets dat hij thuis heeft gehoord.
"Op de hoek van een ronde tafel, zit een pasgeboren grijsaard, bij het licht van een uitgedoofde kaars, te lezen in een dichtgeslagen boek, op bladzijde 93, die er uit is gescheurd. Plotseling ziet hij een knal en hoort hij een lichtflits. Hij, stapt op zijn horloge en kijkt op zijn fiets hoe laat het is. Maar hij valt achterover op zijn buik, in een plas met stenen, en komt met zijn benen onder een stilstaande paardentram, die juist benzine staat te tanken. Hij schrikt, neemt zijn benen onde zijn armen, en rent daarna zo hard hij kan met achter zijn eigen doodskist aan.
Wat is dat voor een zin?" "Dat weet ik niet!" "Dat onzin!" "O ja?"
Er is een misweek. Ook in het gesticht. Witte paters uit de Abdij van Berne, in Brabant geloof ik, struinen parochies in de dorpen rond Roermond af, om de gelovigen wat modernere inzichten over de misviering bij te brengen. En het is daarbij ook niet meer alles Latijn, wat de klok slaat. "--- En als er wordt gebeden: Sanctus, sanctus, sanctus, dan moeten jullie je zelf niet fier op de borst gaan kloppen. Wat dan zeggen jullie in feite: Ikke heilig, ikke heilig, ikke heilig! Nee, op je borst kloppen, dat mogen jullie wel heel nederig bij een gebed als het Agnus Dei en Heer, ik ben niet waardig ---!"
Het waren naar de mening van ons de jongens, leuke paters. En de nonnen zagen hen ook wel zitten zo te zien. Als de paters vrij waren of hun dagtaak zat er op, dan waren zij dikwijls te vinden bij de zusters, die voor de jongens zorgden. En dan ging er wel eens een non, die niet bij de jongens hoorde, met een van hun naar boven. Naar de slaapzaal van de jongens of naar de naaikamer ernaast. En misschien ook naar de kale zolder daarboven. Daar kregen sommige zusters om de beurt onderricht van de leukste pater. Daar werd wel eens over getwist. En uit onderlinge jaloezie werd aan sommige nonnen hun beurt niet gegund. En dan werd er moeite gedaan om te vermijden, dat ook zij mochten gaan luisteren, naar wat de Pater hun had te vertellen.
Op een dag werd hem de weg naar boven versperd, door een groep van ongeveer 40 jongens, die op de brede trap naar boven op de treden zaten te luisteren naar wat de zuster van hun groep had te vertellen. De pater zal het wel niet beleefd hebben gevonden, om zich tussen de jongens door, poef paaf, naar boven te wringen. Daar zou hij zuster Evarista op het grote trapportaal ontmoeten. Zij werkte op de naaikamer. Daar werden nieuwe kleren vervaardigd en kapotte kleding gerepareerd.
Zuster Evarista was niet moeders mooiste. Zij leek een vrouw te zijn, die, als zij niet in het klooster zou wonen, door mannen waarschijnlijk als een wegwerpartikel werd beschouwd. Wij, de jongens meenden: "Die is non geworden, omdat zij geen man kon krijgen!" Maar dat dat zeiden wij over meer, vooral over nonnen, waar wij een hekel aan hadden.
De Pater bleef tussen de jongens op de trap staan en maakt grapjes. Hij haalde een boekje te voorschijn. Misschien van vijf bij 3 centimeter. Ik weet niet meer hoe een dergelijk boekje wordt genoemd, maar er stonden afbeeldingen in van Hitler. En Toen hij met zijn duim de bladzijden achter elkaar voorbij liet gaan, zagen wij hoe Hitler grotesk zijn mond en zijn armen bewoog. En daarna vertelde hij:
Toen moeder bij de was was, zag zij twee vliegen vliegen. Er was ook een bij bij. Die vlogen onder de deur deur, over de weg weg en kwamen in Utrecht terecht. Daar gingen zij balen balen.
Hij ons ook het verhaal verteld over Ali Baba en de veertig rovers. Dat besloot hij met de woorden: "En op hun grf werd een bord geplaatst met het opschrift: 40 k.m. Dat betekende: Veertig kwade mannen!
Zuster Evarista stond ondertussen op het bordes, vol ongeduld te wachten tot de pater wwar zij misschien over droomde, naar boven zou komen. Zij boog zich wel ver over de ballustrade heen. En de zuster van onze groep keek kwaad naar boven. En tegen een andere non uit onze groep zei ze: "Die laat wel goed merken dat zij --- !" "Psssssst. Denk toch aan de jongens!" "Zij kan niet wachten. Zij heeft geen geduld!" "Duurt het soms te lang Evarista?"" "Evarista, Ga daar weg. Wilt u uw nek breken?"
Zuster Evarista is gelukkig toch niet naar beneden gevallen. En tot haar vreugde onderging ook zij de wijze lessen van de Pater, die andere nonnen haar eigenlijk niet gunden.
Hieronder staat een willekeurig omgewerkt stukje uit het boek waar ik nu aan werk.
De Domaniale mijn in Kerkrade.
De meeste mijnwerkers gaan het liefst op dagdienst die van zes tot twee duurt. Want voor hun is het sociale leven en met hun kompels en s-avonds een biertje drinken belangrijk. Maar op dagdienst wordt wel het hardst en onder de moeilijkste omstandigheden gewerkt. En dan worden er in de pijlers de meeste kolen gedolven. Andere mijnwerkers zweren bij de nachtdienst. Want dan is het stil en rustig en dan kan er wat worden geslapen als de opzichter zelf, ook ergens ligt te pitten. Zijn taak kan hij dan met een gerust hart overlaten aan de sjuttelbaas. Op nachtdienst wordt de pijler voorbereid voor de dag- en de middagdienst. Alleen op de posten waar steengalerijen en toe- en afvoergalerijen voor materiaal en steenkool worden gedreven, is het in de nacht een hard labeur. Want daar moeten de stenen worden weggeschept die na het boren en schieten door posthouwers van de middagdienst op een grote hoop liggen.
Sommige mijnwerkers zijn het liefst op middagdienst. Dan kunnen ze uitslapen en hebben ze vooral in de winter nog wat plezier aan de dag. Ze komen goed uitgerust naar de mijn en de kroeg interesseert hen niet zo erg. Alleen als ze een vrije dag hebben gaan ze hun kompels opzoeken in het café. Daar praten zij over hun duiven, het voetballen, de televisie, het weer en de mijn. En de vrouwen worden ook niet vergeten!
Op middagdienst is het een stuk gemoedelijker, dan op dagdienst. Dan is er in de pijler meer ruimte om te kunnen werken. De meeste kompels op middagdienst, maken genoeg ruimte achter de stempels die het dak ondersteunen, zodat de steenkool door de druk van de zwaartekracht de dag erna voor de dagdienst gemakkelijker te bewerken is. Sommige kompels die misschien een grief tegen de dagploeg hebben, muren de stutten in. Ze zullen geen 10 centimeter meer steenkool uit hun pand slaan. En bij kompels van de dagdienst, die de volgende dag op zo'n stuk moeten beginnen, gaat de kool niet. Die moeten zich te pletter werken om hun stuk op tijd er uit te krijgen.
De dagdienst heeft er al een lange gang van meer dan een meter breed uitgeslagen en zelfs voorbewerkt. De ploegbaas heeft de mannen opgejaagd. Pijler op en pijler af, terwijl het bruine sap van pruimtabak langs zijn ongeschoren wangen en kin droop, riep hij de hele tijd: "Kolen! Kolen! Kolen! Hij stinkt uit zijn bek. "Jij stinkt uit de mond als een koe uit haar kont," wat men zegt tegen mensen die pruimtabak gebruiken, is in de mijn een gevleugelde opmerking.
Bij kompels die hun stuk er al uit hadden en op het eind van de dienst even uitrustten, rammelde hij "Brrp... brrrrrp... brrrrrrp!" met hun afbouwhamer nog vlug een ton steenkool los uit het te ontkolen gedeelte, het pand, dat voor de middagdienst was bestemd. Ook bij 179, die ze als straf voor zijn vlijt in de schudgoot kon gaan scheppen. Vloekend werkt hij de kolen weg. Een hele poos na andere kompels komt hij pas de pijler uit. Hij mist de trein, loopt naar de schacht en komt te laat om in de mijnlift met de laatste trek naar boven te gaan. Pas veel later komt er nog een natrek.
Haras.
Het kleedlokaal
Als bijna allemaal zijn kompels zich hebben gewassen en aangekleed, en zich klaar maken om naar huis te gaan, komt 179 eindelijk in het kleedlokaal. Hij trekt zijn vuile werkkleren uit, en laat ze op de grond vallen. Een wolk zwart stof krinkelt over de vloer: "Hee, piemel, kijk verdomme uit wat je doet. Stof toch niet zo! Ik heb mijn schone kleren al aan man!" "Och kompel, sterf toch!"
179 voelt in de zakken van zijn goeie kleren en zoekt naar een sigaret. Maar hij vind er geen: "G.v.d. vergeten!" Zijn buurman die volgens hem sterven mag, steekt juist een sigaret op en wil de kleedkamer verlaten. "Heb je ook een sigaret voor mij?" vraagt 179, aan de man die hij zojuist heeft verwenst. "Heb je weer geen sigaretten bij je uilebal? Je bent niet alleen een gelegenheidssjieker, maar ook een echte gelegenheidsroker! Ik heb er nog een in 't pakje zitten. Die kan je hebben. Maar het is wel de laatste keer hoor. Zorg morgen zelf maar dat je..."Hij geeft zijn laatste sigaret en vuur aan 179 en wijst naar een pilaar met het bordje: VERBODEN TE ROKEN A.U.B. "Pas maar op dat de mijnpolitie het niet ziet. Dat kost je een boete!" In zijn blootje helemaal zwart gaat koolhouwer 179 op de houten lattenbank zitten. Die verboden sigaret doet hem goed. De verwarmingsbuis onder de bank straalt tegen zijn achterwerk.Wat voelt dat lekker. Even bijkomen: "Wat is het toch rot koud op die kut tweehonderd meter verdieping!" denkt hij.Zijn linker elleboog rust op zijn dijbeen. En met zijn hand ondersteunt hij zijn hoofd. Al rokend zit hij wat te soezen. Zijn ballen, glippen door de latten heen onder de bank. Kompels tegenover hem die het zien beginnen te smiespelen en te lachen. Maar 179 merkt het niet. De mannen die op de bank tegenover hem zitten, praten over een kompel die door een meenemer van de schraper werd gecastreerd. "Politie...!" wordt er geroepen. Maar de vermoeide 179 is zo in zich zelf verdiept, dat hij het niet hoort. De mijnpolitie die het badlokaal in komt, ziet hem een dikke rookwolk uitblazen. Hij geeft 179 nog een kans, doet of hij het niet ziet en draait op zijn hakken zich om, zodat nummer 179 zijn sigaret kan wegmoffelen in een schoen. 179 reageert niet. Hij blijft peinzend naar de vuile vloer kijken, die bezaaid is met sigarettepeuken en blaast weer een rookwolk uit. De agent komt naar hem toe, tikt hem op een schouder en zegt streng: "Naam en werknummer!" "Man zeur niet, Je weet toch hoe ik heet!" "Als jij die sigaret niet onmiddellijk uitmaakt, 179, dan moet ik jou echt een boete geven hoor!" "Ik maak hem wel uit. Hij is toch al op." "Kijk eens hoe je er bij zit man. Wees een beetje voorzichtig als je opstaat!" zegt de agent en hij wijst naar de ballen van 179 die door de voorste spleet tussen de latten van de bank bungelen. 179 duwt met een hand er onder, staat op en loopt op blote voeten over de koude stenen vloer de trap af om zich in de kelder te gaan douchen. Onder de douche spuugt hij een zwarte rochel uit. Het is altijd lastig om zelf je rug te moeten wassen. Maar er is gelukkig nog iemand in het bad die hem kan poekelen.
Al is hij nu gewassen. Zijn vrouw zal morgenvroeg wel weer mopperen, omdat zijn hoofdkussen en de lakens zo vuil zijn!
Er komt in mijn hoofd zoveel naar boven drijven, dat ik daardoor niet weet, wat ik deze avond wil opschrijven. Of kan opschrijven. Gedichtje, rijmpje, onzin, verhaaltje, of iets uit mijn boek dat in mijn computer eigenlijk ligt te beschimmelen. En dat, ondanks de beveiliging, mischien heel goed een virus kan hebben opgelopen. Maar dat is nou juist niet goed! Achter de tralies van oude floppies zou het andere en overlevende nu wel ineens uit wartaal kunnen bestaan, die ik niet begrijp. Zou die nog te ontraadselen zijn? Te lang heb ik er niet meer naar gekeken en het nooit gevraagd: "Hallo Baarmoedertje van Steen, hoe gaat het met jou alles kits?" Het wordt steeds ouder. Er is een versie waar ik na al die tijd van gruw en waar ik mij zelfs voor schaam. Hij is nog niet af. Daar durf ik niet altijd in te kijken of er aan te werken om het nog wat te verbeteren. Of het misschien wel te verergeren. Ik kijk eigenlijk in een spiegel als ik er soms wat in lees. Maar het spiegelbeeld dat ik zie bevalt mij niks. Dat gevoel gaat wel over als ik eenmaal bezig ben en dan denk ik na een poos: Ja, het is toch wel goed! Ik sta soms wel eens voor de spiegel in de keuken, En dan trek ik gezichten. Dat ziet er zo enorm debiel uit, dat ik gewoon niet naar mij zelf durf te blijven kijken. En bij die bezigheid wil ik mij niet laten betrappen! Als ik daarna mijn kunstgebit heb ingedaan, dan zie ik er heel wat beter uit. Over een dergelijk debiel gekijk, daar zou in een goede act of bij cabaret, op het podium misschien wel hard om worden gelachen. Maar van de andere kant, als ik mij zelf zo te kijk zou zetten, dan gaat men misschien wel geloven, dat ik zo ook in werkelijkheid uitzie. Prima voer voor tekenaars van spotprenten. Vooral als ik bekend zou zijn. Maar dat ben ik gelukkig niet. Dat zou trouwens maar veel ongemak kunnen opleveren.
Als ik in het door mij zelf miskende "stiefwerk" kijk, dan schreeuwt het beeldscherm mij allerlei nare scheldwoorden toe, die ik liever niet opschrijf. Het geschrijf aan mijn boek in de lappenmand, was al een gevecht. Toen ik meende ermee klaar te zijn, was ik zo trots als een kat met jongen op mijn prestatie, en apetrots, heb ik een hele poos gezwolgen in zelfbewondering en mij zelf uitvoerig geprezen. Maar bij dat gezwelg kwam er behalve waar niks van deugt, niets meer en mij zelf uit mijn vingers. Door HET BOEK binnenkort opnieuw op te pakken, voel ik mij als Sint Joris, die de strijd aanbond met een draak! Er werd uit mijn herinneringen een draak geboren, die nu mijn leven wil beheersen. Ik heb hem jarenlang, in de kooi laten liggen waar ik hem had ingestopt. Vastgebonden! Maar ik hoor hem roepen. "LAMEDRUIT!!!" Als ik eenmaal begin met "echt" te schrijven, dan ben ik er autistisch wekenlang zoet mee. Dan vliegen de dagen om. Dan vergeet ik de muziek waar ik zoveel van hou. En dan speel ik niet meer op mijn accordeon en mijn keyboard. Ik denk niet aan eten. Dan staat mijn leven stil. Dan leef ik op een laag pitje. En als ik onder de wol kruip, dan zie ik voor ik in slaap val letters voor mijn ogen, regels, die ik niet kan lezen. En ik denk: Wat staat daar nou? En soms droom ik dat ik mijn mauscripten kwijt zijn. De vorige keer zaten ze in een koffer en op een schoolplein werden ze gestolen door studenten. De wereld om mij heen, en zelfs de kroeg, die bestaan dan niet meer. voor mij. Alleen maar het beeldscherm en het toetsenbord. Dat was vroeger een Olivetti schrijfmachine. Schrijven is als een drug. Als een vorm van gekte. Pure waanzin misschien. Ik denk er dus niet aan dat ik ook nog moet eten. Maar ik rook mij wel te pletter. Het gaat maar achter elkaar door. Gelukkig heb ik er nog niet aan gedacht om als Vincent de schilder, mij zelf een oor af te snijden. Overigens had va Gogh zich maar een stuk van zijn oor afgesneden. En dat kan ook nog heel goed een ongeluk zijn geweest bijhet scheren. Want de gilet bestond in zijn tijd nog niet. In het gekkenhuis waar hij heeft gewoond, daar heeft men een hoop van zijn werk in de vuilnisbak geflikkerd, zelf gehouden of verpatst. Ik heb thuis een bierviltje, waar zijn naam op staat. Als ik schrijf, dan heb ik soms het gevoel, dat ik dat niet echt zelf doe, maar dat ik daarin word gestuurd. Het lijkt soms dat ergens van ongeveer een meter rechts boven mijn hoofd, aan mij wordt ingefluisterd wat ik opschrijf. Als ik het daarna lees om te weten wat ik nou eigenlijk heb opgeschreven, dan verbaas ik mij soms over de woorden die ik gebruik. Woorden die ik toch niet gebruik en mij ook niet te binnen schieten, als ik met iemand praat. Die worden veranderd. Ik ben geen goeie prater. Ik val dikwijls over mijn eigen woorden. En het kan zelfs gebeuren, dat ik gewoon in slaap val, terwijl ik met iemand praat. Maar zou ik als in het verleden met een eigen tekst op het podium gaan staan, dan hoor ik waarschijnlijk soms weer, die misschien wel, kosmische stemmetjes met hun influisteringen. Ik denk dat dat Nornen zijn. Die worden ook wel schikgodinnen genoemd. In een droom waren dat drie forse vrouwen, van elk wel drie meter lang. Niet mooi, maar wel heel aardig. Die lachten mij in onze huiskeuken vriendelijk toe. Die werd helemaal, tot aan het plafond, met hun aanwezigheid geuuld. Ik zie die Nornen als een soort oermoeders, die mij, en mij niet alleen, altijd willen beschermen en waarschijnlijk ook willen inspireren. Zij hebben invloed op de levensloop van de mensen. Ik steek mijn niet er voor in het vuur, dat dit echt waar is.
Vanmiddag ben ik nog even in de kroeg geweest. Daar dronk ik een glas donker bier en een glas chocomel. Ik zit er meestal met een sportman met mijn rug naar de andere mensen, op het podium voor de muzikanten, te praten en naar buiten te kijken en in de krant te lezen. Drie vrouwen en een stuk of tien mannen zaten aan de bar. Een van die mannen vertelde, dat zijn rijbewijs was ingetrokken. Daar was hij erg kwaad om. Maar hij had gelukkig nog een Europees, rijbewijs. Dat kon niemand hem intrekken. Maar omdat hij al een Nederlands rijbewijs had, is dat Europees rijbewijs in Nederland nu ongeldig. Als hij naar Belgie wil, dan zal hij toch eerst een stuk door Nederland moeten rijden. Als de politie hem daarbij snapt. Dan valt hij in de prijzen. Toen ik vandaag kwam was mijn plaatsje bezet. maar vijf minuten later kwam de sportman naar mij toe en zei: "Collega, je kan weer bij mij komen zitten. Er is nu plaats!" Hij is op vacantie geweest in Venezuelea. Daar heeft als enige blanke man met Venezuelanen op het strand Nieuwjaar gevierd. En hij maakte er honderden foto's tamelijk nette en zeer onnett foto's van vrouwen, met wie hij 14 dagen mee optrok. "Deze zal ik maar niet aan mijn moeder laten zien. Maar die andere foto's daar zal ze niet veel over zeggen." Wij spraken over onze diensttijd in het leger, en hij vertelde mij dat hij gisteren ot vijf uur in de morgen had gedanst met een mooie vrouw uit het buitenland die hij had ontmoet. Hij was smoorverliefd op haar geworden en zij had hem een berichtje gestuurd, omdat zij hem nog eens wilde zien. En haar dochtertje, die wilde ook wel kennis met hem maken. Uit haar land, komen dikwijls zakkenrollers en zwendelaars naar onze contreien om hier hun slag te slaan. Ik hem daar voorzichtig voor gewaarschuwd. Maar hij is na een ontmoeting al totaal verblind door de liefde. Maar zijn lief woont gelukkig in Nederland , is er ingeburgerd en spreekt ook Nederlands, naar het schijnt. Ik ken dat gevoel. Ik heb ook menige keer erg vlug toegehapt. En daardoor voor wie ik de liefste was, in de steek gelaten. En mij door een andere vrouw helemaal laten inpakken. En dat ontaardde tot jalouzie, haat, nijd en achterklap. En zelfs vechtpartijen tussen vrouwen die mij kenden. Er zijn vrouwen, waar ik , al is dat een te groot woord, in stilte verliefd op ben. Maar die weten dat niet. Er zullen ook wel vrouwen zij die iets voor mij willen voelen. Maar die zeggen dat niet. En dat is niet eerlijk, zou Calimero zeggen. Zeg het toch!
Even geen tijd gehad om aan mijn blog te werken, maar nu zet ik er wat nieuwe dingen op. en schrap ik misschien wat overbodig is geworden. Mijn kerstverhalen hebben nu nu geen functie meer. Is er iemand die wil dat ik ze nog een tijd laat staan?
Ik heb in verschillende versies manuscripten in mijn computer staan. Die wil ik op Internet zetten. Daar is behalve af en toe een stukje daaruit, deze blog niet geschikt voor. Het zijn honderden pagina's met verhalen over mijn jeugd en de mijn. Ik werkte ooit in een kolenmijn
Over de TIJD van TOEN, mijn jeugd dus, heb ik nog geen geschikte naam bedacht. Maar het deel dat over de mijn gaat, dat krijgt de titel:
EEN BAARMOEDER VAN STEEN.
In principe kan het met een paar klikken op Internet worden gezet. Dat gaat razendsnel. Maar ik wil het toch wel graag goed afwerken. En daar zou ik heel graag wat redactionele en creatieve hulp bij hebben. Ik kan allleen maar wat schrijven en dichten in platte teksten. Van wat daarna komt, daar heb ik geen verstand van. En indelen in hoofdstukken en kopjes maken, dat zijn vakken apart! Op de waarheid, die ik over de mijn verkondig kan best wel nare reacties krijgen. Want want anderen niet durfden niet niet wilden of niet mochten opschrijven, dat valt onder de noemer: nestbevuiling.
Nu ga ik uit een ander vaatje van mijn woordenvloed of woordenbrei tappen: Hoe komt het dat de ene mens akelige ziektes krijgt, voor hij overlijdt en de ander zonder pijn en verdriet, in alle rust kan sterven? Ik denk dat dat te maken heeft met ons innerlijke leven en de manier waarop wij denken. Het meeste lijden wordt dikwijls toebedeeld aan mensen, die mooi in de pas lopen, die erg gelovig zijn. Anderen, die overal met de pet naar gooien die kunnen zich nog goed en optimistisch voelen, als zij ziek zijn en in situaties en omstandheden verkeren, waarin de keurigste mensen het hardste lijden. Mijn geneesheer is een boom in mijn tuin. Ik hoef niet tot God te bidden als ik ergens mee zit. Ik praat tegen mijn boom en raak hem aan Want ik weet dat God er toch voor zorgt. dat alles naar mij toekomt, wat ik echt behoef. Mijn boom, is als alles wat ons omringt een manifestatie van het Goddelijke, in allerlei ook andere vormen. Als wij mensen dat willen, dan kunnen wij het Goddelijke in ons, verbeteren en voltooien.Wij zijn samen met ALLES, God Zelf! Het maakt niet uit of wij ons in onze "gebeden" tot de kat een boom of een kei richten. Het geloven, beter gezegd het WETEN, dat het goddelijke overal en in alles aanwezig is, kan er voor zorgen dat wij lijden niet hoeven te voelen. God houdt van heidenen. Hij is zelf de grootste hheiden. Nog nooit bekeerd. en dus ook (nog niet) heilig. Wie kan God bekeren? Om het een goddelijk verlangen is om Ons te kunnen dienen, hebben wij geen Godsdienst nodig maar wel: MENSDIENST. Daar is het dienstbaar zijn aan onze aarde en al wat leeft en ademt, bij inbegrepen!
Op mijn sterfbed hoef ik geen heilige olie en ook geen gebeden, maar ik wil dan wel een borrel en een sigaret! Daar woont God ook in.
Ja, erger je maar.
De hartelijke groeten van Haras.
Het gedichtje hieronder, heeft meer te maken met weten, dan met geloven.
GELOOF
Wie ieder wil vergeven, die kan zich zelf genezen, wanneer een kwaal hem kwelt. Maar men moet niet vergeten, - dat hoor ook ik te weten: - Vergeef het eerst: JE ZELF! Weet: dat God steeds in ons woont. En niet ver weg, in een hemel troont. Bij ons leent hij Zijn Kracht en Macht, om steeds voor ons te zorgen. Zelfs in de zwartste nacht! En is mijn tijd gekomen, dan kan ik vredig gaan. Dan ben ik aangenomen, om in God te bestaan. Het is een wisselwerking. Vandaag leeft God in mij. En steeds brengt Hij versterking. Maakt mij van 't kwade vrij. Hij ligt in mij te slapen, tot ik Hem wakker maak. Mijn goede God heeft lak er aan, aan wat ik ooit heb fout gedaan. In ons ligt God zijn grens, Van al wat Hij vermag. Ik mag aan God bevelen: "Maak mij de nacht tot dag!" Mijn God, wil heel de schepping dienen. En in die schepping mee bestaan. Hij heeft zich daarin uitgedeeld. Zijn scheppingsspel, met ons gespeeld. Hij maakte zich in ALLES klein. Om overal God te kunnen zijn. Ooit geef ik alles terug aan Hem. Mijn ziel, mijn lijf, mijn stem. Ik leef dan meer, dan ooit tevoren. In God, ga ik dan nooit verloren!
Haras.
Zo, en dan nu iets anders. Dit geschrijf over God, is niet goed vor het innerlijke evenwicht. Daar kan ik gek door worden. Dat gaat zelfs voor een deel op voor het gedichtje, dat nu volgt. Het komt uit een tijd van verliefdheid. Ik hou intens veel van vrouwen.
Jouw naam is als druppels olie, die vielen in het meer van mijn hart. Er gebeurde een wonder, Toen er zonlicht op viel.
Als een wolk van wierook die naar de hemel stijgt is Jouw naam. Een wolk van fijne geur.
Ik ben in die wolk gaan staan. Zodat hij in mij doordrong.
Jouw naam, is als een witte duif die mijn hart binnenvloog. Jij dacht: dat jij was: een kleine mus. En jij voelde je zo verlaten. Maar mussen kunnen vliegen!
Jouw vleugels werden groter. Als die van een adelaar. En toen vloog jij ver, ver weg. Naar de Zon en het Geluk
Ik sloeg mijn armen al om jou heen. En in mijn gedachten, was ik al een met Jou.
"Vlieg toch niet weg uit mijn hart. Mijn lieve witte duif. Mijn liefste - - - - -.
Geliefden geven elkaar allerlei troetelnamen. Voor buitenstaanders, klinken die niet altijd mooi. Maar er zit dikwijls een geheim of gebeurtenis achter, die de geliefden alleen maar kennen. Om er een paar te noemen, waar men in een woordenboek misschien wel honderd bladzijden mee zou kunnen vullen, schrijf ik op: Kraai, momel, slettebak, lekkere snol, snolledrol en mijn scheetje. Het zijn er zoveel! En dan zijn er ook nog de namen mooie en akelige planten, bloemen en vuchten. Heel lang geleden heb ik eens een plaatje gezien, van een vrouw, die naar aanleiding van koosnaampjes, bestond uit groenten en vruchten. En dat heeft mij geinspireerd, om met wat wij eten een loflied voor vrouwen te schrijven. En dat is heel anders, dan wat hierboven staat. Want in de edele en ook in de onedele dichtkunst, ben ik iemand met meer dan een gezicht!
Hup, hup, huppeldepup, daar gaat ie.
GROENTETUIN BALLADE
Ik vertel nu over mijn concubijn. Ooit was zij een maagdelijn. Niet schoon.Wel lelijk. Als de nacht. Doch bij in haar bed vind ik een pracht, die ik bij niemand kan beleven. Er was geen vrouw in heel mijn leven, die zich zo aan mij kan geven!
Mijn Roosje, die is dik en rond. Heeft maar vijf tanden in haar mond. Zij wordt al kaal, is helemaal grijs. Maar dat brengt mij niet van de wijs. Lacht zij naar mij, met valse tanden, word ik als was, in haar rimpelhanden en zal ik op haar glimlach stranden!
Haar borsten, groot als witte kolen. Haar vlees lubbert onverholen. Haar lijf is als een groentetuin. Komkommers, bloemkool en ajuin. Met hier en daar een vleesgerecht. Haar hammen, die zijn heel niet slecht. Haar zeebanket, smaakt meer dan echt!
Mijn Roosje heeft geen kersenmond. Har bieslookhaar, dat was nooit blond. Ik kan haar niet met een bloem vergelijken. Niet als een vruchtoogst met haar prijken. Met cappucijners en salade, maak ik een groentetuin-ballade. Zij is mij liever dan een gade!
Ik knabbel aan haar groene spruitjes. Ik sabbel op haar zilveruitjes. Haar oester, die smelt in mijn mond. Haar jaloerse aard, die vormt geen grond, om een andere vrouw dan Roos, te minnen. Haar groentes razen door mijn zinnen. Slechts Ugly Roos, kon mijn hartje winnen!
Dag vrouwen, die in de spiegel menen te kijken. Heel veel kusjes en als het kan, moet of mag, Krijgt U nog meer van die malle HARAS MORMOLUS.!
(Niet jouw eigen naam er onder zetten hoor! Deze gedichtje zijn eigendom van, en geschreven door HARAS)
Ik had vandaag eigenlijk een gedichtje willen invoeren, over een zwanger meisje, dat toen het Kerstmis was, door haar keurig nette ouders op straat werd gezet. Waarin de zon terugkeert, een legbatterijkip wordt geslacht en er een einde komt aan oorlog en wapenhandel. (Wat een hufters zijn mensen die zich daarmee inlaten en er zelfs stompzinnig hun brood mee verdienen) Ik kan het gedichtje niet vinden. En ik heb geen zin om het opnieuw, nog eens te schrijven. In de plaats daarvan, bouw en brouw ik een lauwerkrans voor de vrouwen. Zij weten het niet, maar vooral zij, zijn de draagsters van het Goddelijke, dat in de mensen verder moet worden ontwikkeld. Zij zijn niet de bedenkers van oorlog en haat. Maar wel de waarachtige uitvinders van de Liefde. Omdat: Maar dat weten zij beter dan ik, die het volgende geschrijf aan hun opdraag:
VROUW-ZIJN
Als vrouw, werd Ik geboren. In Mij heeft God gezworen, Mijn scheppingskracht, schenk Ik aan Jou. Zo groei en leef Ik, door de Vrouw. Hij heeft Zijn kroon op Mij gelegd. En dank zij Mij, vindt hij een weg, naar voortgang, van Zijn wens, vooruit te komen, in de mens.
Helaas, men maakte Mij slavin. Tot handelswaar. zomaar een ding. Tot zondebok, voor mannelijk falen. Ik moest de rekening betalen! Al werd ik tot de dood bestreden, in vrijheid had ik meer geleden. Dus hield ik mij vaak, dom en teer, en lei mij in schijn, bij mijn noodlot neer.
Ik speel slavin, maar weet mij baas. Ik tooi mijn lijf en weef een waas, voor brein en ogen van de man, die strijdt en zwoegt zo hard hij kan, opdat de Vrouw, zijn snelle lusten, met Haar aanhankellijk lijf, zal sussen. Hij spant zich nog het meeste in, voor wat ik in hem het minst bemin.
Brengt van Liefde, niet veel terecht. Een vrije Vrouw, die vindt hij slecht. Bij zijn bezit: de kuise Vrouw, rekent hij op hou en trouw. Bij Anderen, gaat hij zich te buiten, met wat hij niet bij Mij kan uiten. Wat hij daar zoekt, zal ik niet tonen. Want Ik moet steeds zijn trots belonen!
Dag Vrouwen. Groeten van Haras, (die ook niet deugt)
Bij nader inzien, klinkt slecht geblaat, maar mooie wol, veel positiever. Maar dat staat, vind ik, nogal opschepperig bij wie mijn beeldspraak letterlijk willen nemen. Maar van een andere kant bekeken: hoe je het ook wendt of keert, er is niet veel verschil in.
Het blijft half positief en half negatief. En zo breed als het lang is! Ik kan heel goed blaten, maar eerlijk gezegd, is dat niet altijd mooi. Er zijn heel wat mensen, die anders denken dan ik, en die zich aan mijn geblaat ergeren. Zo is het ook met mijn wol.
Die wol dat zijn stukjes en gedichten. die ik af en toe nog schrijf, of ooit geschreven heb. Soms heel mooi en soms andersom. De ene keer is het met beide zus en een andere keer zo. Vandaag is wordt het misschien wel zowel zus als zo!
Vooraf, wil ik iedereen bedanken die mijn blog gaat bezoeken. Neem gerust over wat van jullie (uw) UUUW) gading is. In eigen kring mogen jullie er gerust (stiekem) mee pronken, zeker als het om de liefde gaat. Maar wie het doorgeeft aan derden, die moet er bij vermelden, dat het van het van mij afkomstig is.
Met liefde heeft deze blog minder te maken, dan ik bij de titel heb vermeld. Maar ik dacht: Er tussen door wat over de liefde schrijven of gewoon maar iets er van weg te schenken, kost niks en dat trekt meer bezoekers dan een autobiografisch dagboek en allerlei verhalen. Liefde verkoopt goed. Aan liefde is in deze oorlogszuchtige wereld een groot tekort.
En Ware Liefde, die ik misschien niet heb te bieden, die is nog zeldzamer. Soms schijnt die er even te zijn. Maar dikwijls vervliegt die Liefde. Wat ik er eventueel over zou verkondigen, dat berust gewoon op ervaring, mensenkennis, zelfkennis, en psychologisch inzicht.
Om mensen op het liefdespad een handje te helpen laat ik uit het blote hoofd, een oud liefdesgedichtje op hen los. Eerlijk gezegd, is dit maar gedeeltelijk van mij zelf. Tussen 1960 en 1970 heb ik dat eens gelezen, Aan de hand van dat gedichtje heb ik een jaar of vijf, zes, zeven, acht, - - ik weet niet meer wanneer - - een liedvorm er van gemaakt in het Limurgse dialect. Hier volgen een paar regels:
Doe woars wie ein peerdsblom, mit hongerd pluuskes op. Die hau ste neet veer nop, Dao woar nog gein van op. Mer de wink dee had gebloaze, ze in de welt zoe wied, Doe bis noe pluuskes kwiet, Want ich keem neet op tied! Nei: ich keem neet op tied!
Al wordt het in dat Limburgse liedje, waar natuurlijk ook een passende melodie bij hoort, niet duidelijk gezegd: Het gaat over liefde, die te laat werkelijkheid werd. Alles ging eigenlijk aan ons voorbij.
Het is grappig, dat iemand met wie ik op het podium heb gestaan om te zingen, muziek te maken en eigen teksten voor te dragen, toen hij het las, ongeveer het zelfde melodietje als ik in zijn hoofd kreeg, nadat ik de tekst ervan had geschreven.
Door mijn geklooi aan dat gedichtje uit de zestiger jaren, (ik weet niet wie het heeft geschreven) weet ik in de originele versie, niet meer wat ik er aan heb zitten te verfriemelen. Daar gaat ie:
Jij bent als een paardebloem, met honderd pluisjes, die ik zo ffffft, weg zou willen blazen De wind, zou ik willen zijn, die al jouw pluisjes opneemt en die zachtjes in en met zich meedraagt. Jouw mooie pluisjes, hoorden in de tuin van mijn hart. Ik heb niet geblazen, toen ik naar jou keek. Want ik wist wat er dan van jou overbleef! Een geraamte van wat waat jij was! Maar toch: Er viel een pluisje van jou in mijn hart. En nu: NU IS HET ER LENTE!
Zo, dit was wel genoeg voor vandaag. Ik wens aan wie dit eerste afschraapsel van mijn soms botte schijverspen leest, een prettige dag, en voor het geval hij straks slapen gaat, een goede nachtrust toe met mooie dromen.