Ik ben gerrit, en gebruik soms ook wel de schuilnaam haras.
Ik ben een en woon in Parkstad () en mijn beroep is .
Ik ben geboren op 27/03/1933 en ben nu dus 91 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Muziek, keyboard en accordeon, schrijven. de tuin grote vijver in de tuin, bouwen en slopen. naar de kroeg...
Er is een misweek. Ook in het gesticht. Witte paters uit de Abdij van Berne, in Brabant geloof ik, struinen parochies in de dorpen rond Roermond af, om de gelovigen wat modernere inzichten over de misviering bij te brengen. En het is daarbij ook niet meer alles Latijn, wat de klok slaat. "--- En als er wordt gebeden: Sanctus, sanctus, sanctus, dan moeten jullie je zelf niet fier op de borst gaan kloppen. Wat dan zeggen jullie in feite: Ikke heilig, ikke heilig, ikke heilig! Nee, op je borst kloppen, dat mogen jullie wel heel nederig bij een gebed als het Agnus Dei en Heer, ik ben niet waardig ---!"
Het waren naar de mening van ons de jongens, leuke paters. En de nonnen zagen hen ook wel zitten zo te zien. Als de paters vrij waren of hun dagtaak zat er op, dan waren zij dikwijls te vinden bij de zusters, die voor de jongens zorgden. En dan ging er wel eens een non, die niet bij de jongens hoorde, met een van hun naar boven. Naar de slaapzaal van de jongens of naar de naaikamer ernaast. En misschien ook naar de kale zolder daarboven. Daar kregen sommige zusters om de beurt onderricht van de leukste pater. Daar werd wel eens over getwist. En uit onderlinge jaloezie werd aan sommige nonnen hun beurt niet gegund. En dan werd er moeite gedaan om te vermijden, dat ook zij mochten gaan luisteren, naar wat de Pater hun had te vertellen.
Op een dag werd hem de weg naar boven versperd, door een groep van ongeveer 40 jongens, die op de brede trap naar boven op de treden zaten te luisteren naar wat de zuster van hun groep had te vertellen. De pater zal het wel niet beleefd hebben gevonden, om zich tussen de jongens door, poef paaf, naar boven te wringen. Daar zou hij zuster Evarista op het grote trapportaal ontmoeten. Zij werkte op de naaikamer. Daar werden nieuwe kleren vervaardigd en kapotte kleding gerepareerd.
Zuster Evarista was niet moeders mooiste. Zij leek een vrouw te zijn, die, als zij niet in het klooster zou wonen, door mannen waarschijnlijk als een wegwerpartikel werd beschouwd. Wij, de jongens meenden: "Die is non geworden, omdat zij geen man kon krijgen!" Maar dat dat zeiden wij over meer, vooral over nonnen, waar wij een hekel aan hadden.
De Pater bleef tussen de jongens op de trap staan en maakt grapjes. Hij haalde een boekje te voorschijn. Misschien van vijf bij 3 centimeter. Ik weet niet meer hoe een dergelijk boekje wordt genoemd, maar er stonden afbeeldingen in van Hitler. En Toen hij met zijn duim de bladzijden achter elkaar voorbij liet gaan, zagen wij hoe Hitler grotesk zijn mond en zijn armen bewoog. En daarna vertelde hij:
Toen moeder bij de was was, zag zij twee vliegen vliegen. Er was ook een bij bij. Die vlogen onder de deur deur, over de weg weg en kwamen in Utrecht terecht. Daar gingen zij balen balen.
Hij ons ook het verhaal verteld over Ali Baba en de veertig rovers. Dat besloot hij met de woorden: "En op hun grf werd een bord geplaatst met het opschrift: 40 k.m. Dat betekende: Veertig kwade mannen!
Zuster Evarista stond ondertussen op het bordes, vol ongeduld te wachten tot de pater wwar zij misschien over droomde, naar boven zou komen. Zij boog zich wel ver over de ballustrade heen. En de zuster van onze groep keek kwaad naar boven. En tegen een andere non uit onze groep zei ze: "Die laat wel goed merken dat zij --- !" "Psssssst. Denk toch aan de jongens!" "Zij kan niet wachten. Zij heeft geen geduld!" "Duurt het soms te lang Evarista?"" "Evarista, Ga daar weg. Wilt u uw nek breken?"
Zuster Evarista is gelukkig toch niet naar beneden gevallen. En tot haar vreugde onderging ook zij de wijze lessen van de Pater, die andere nonnen haar eigenlijk niet gunden.
Hieronder staat een willekeurig omgewerkt stukje uit het boek waar ik nu aan werk.
De Domaniale mijn in Kerkrade.
De meeste mijnwerkers gaan het liefst op dagdienst die van zes tot twee duurt. Want voor hun is het sociale leven en met hun kompels en s-avonds een biertje drinken belangrijk. Maar op dagdienst wordt wel het hardst en onder de moeilijkste omstandigheden gewerkt. En dan worden er in de pijlers de meeste kolen gedolven. Andere mijnwerkers zweren bij de nachtdienst. Want dan is het stil en rustig en dan kan er wat worden geslapen als de opzichter zelf, ook ergens ligt te pitten. Zijn taak kan hij dan met een gerust hart overlaten aan de sjuttelbaas. Op nachtdienst wordt de pijler voorbereid voor de dag- en de middagdienst. Alleen op de posten waar steengalerijen en toe- en afvoergalerijen voor materiaal en steenkool worden gedreven, is het in de nacht een hard labeur. Want daar moeten de stenen worden weggeschept die na het boren en schieten door posthouwers van de middagdienst op een grote hoop liggen.
Sommige mijnwerkers zijn het liefst op middagdienst. Dan kunnen ze uitslapen en hebben ze vooral in de winter nog wat plezier aan de dag. Ze komen goed uitgerust naar de mijn en de kroeg interesseert hen niet zo erg. Alleen als ze een vrije dag hebben gaan ze hun kompels opzoeken in het café. Daar praten zij over hun duiven, het voetballen, de televisie, het weer en de mijn. En de vrouwen worden ook niet vergeten!
Op middagdienst is het een stuk gemoedelijker, dan op dagdienst. Dan is er in de pijler meer ruimte om te kunnen werken. De meeste kompels op middagdienst, maken genoeg ruimte achter de stempels die het dak ondersteunen, zodat de steenkool door de druk van de zwaartekracht de dag erna voor de dagdienst gemakkelijker te bewerken is. Sommige kompels die misschien een grief tegen de dagploeg hebben, muren de stutten in. Ze zullen geen 10 centimeter meer steenkool uit hun pand slaan. En bij kompels van de dagdienst, die de volgende dag op zo'n stuk moeten beginnen, gaat de kool niet. Die moeten zich te pletter werken om hun stuk op tijd er uit te krijgen.
De dagdienst heeft er al een lange gang van meer dan een meter breed uitgeslagen en zelfs voorbewerkt. De ploegbaas heeft de mannen opgejaagd. Pijler op en pijler af, terwijl het bruine sap van pruimtabak langs zijn ongeschoren wangen en kin droop, riep hij de hele tijd: "Kolen! Kolen! Kolen! Hij stinkt uit zijn bek. "Jij stinkt uit de mond als een koe uit haar kont," wat men zegt tegen mensen die pruimtabak gebruiken, is in de mijn een gevleugelde opmerking.
Bij kompels die hun stuk er al uit hadden en op het eind van de dienst even uitrustten, rammelde hij "Brrp... brrrrrp... brrrrrrp!" met hun afbouwhamer nog vlug een ton steenkool los uit het te ontkolen gedeelte, het pand, dat voor de middagdienst was bestemd. Ook bij 179, die ze als straf voor zijn vlijt in de schudgoot kon gaan scheppen. Vloekend werkt hij de kolen weg. Een hele poos na andere kompels komt hij pas de pijler uit. Hij mist de trein, loopt naar de schacht en komt te laat om in de mijnlift met de laatste trek naar boven te gaan. Pas veel later komt er nog een natrek.
Haras.
Het kleedlokaal
Als bijna allemaal zijn kompels zich hebben gewassen en aangekleed, en zich klaar maken om naar huis te gaan, komt 179 eindelijk in het kleedlokaal. Hij trekt zijn vuile werkkleren uit, en laat ze op de grond vallen. Een wolk zwart stof krinkelt over de vloer: "Hee, piemel, kijk verdomme uit wat je doet. Stof toch niet zo! Ik heb mijn schone kleren al aan man!" "Och kompel, sterf toch!"
179 voelt in de zakken van zijn goeie kleren en zoekt naar een sigaret. Maar hij vind er geen: "G.v.d. vergeten!" Zijn buurman die volgens hem sterven mag, steekt juist een sigaret op en wil de kleedkamer verlaten. "Heb je ook een sigaret voor mij?" vraagt 179, aan de man die hij zojuist heeft verwenst. "Heb je weer geen sigaretten bij je uilebal? Je bent niet alleen een gelegenheidssjieker, maar ook een echte gelegenheidsroker! Ik heb er nog een in 't pakje zitten. Die kan je hebben. Maar het is wel de laatste keer hoor. Zorg morgen zelf maar dat je..."Hij geeft zijn laatste sigaret en vuur aan 179 en wijst naar een pilaar met het bordje: VERBODEN TE ROKEN A.U.B. "Pas maar op dat de mijnpolitie het niet ziet. Dat kost je een boete!" In zijn blootje helemaal zwart gaat koolhouwer 179 op de houten lattenbank zitten. Die verboden sigaret doet hem goed. De verwarmingsbuis onder de bank straalt tegen zijn achterwerk.Wat voelt dat lekker. Even bijkomen: "Wat is het toch rot koud op die kut tweehonderd meter verdieping!" denkt hij.Zijn linker elleboog rust op zijn dijbeen. En met zijn hand ondersteunt hij zijn hoofd. Al rokend zit hij wat te soezen. Zijn ballen, glippen door de latten heen onder de bank. Kompels tegenover hem die het zien beginnen te smiespelen en te lachen. Maar 179 merkt het niet. De mannen die op de bank tegenover hem zitten, praten over een kompel die door een meenemer van de schraper werd gecastreerd. "Politie...!" wordt er geroepen. Maar de vermoeide 179 is zo in zich zelf verdiept, dat hij het niet hoort. De mijnpolitie die het badlokaal in komt, ziet hem een dikke rookwolk uitblazen. Hij geeft 179 nog een kans, doet of hij het niet ziet en draait op zijn hakken zich om, zodat nummer 179 zijn sigaret kan wegmoffelen in een schoen. 179 reageert niet. Hij blijft peinzend naar de vuile vloer kijken, die bezaaid is met sigarettepeuken en blaast weer een rookwolk uit. De agent komt naar hem toe, tikt hem op een schouder en zegt streng: "Naam en werknummer!" "Man zeur niet, Je weet toch hoe ik heet!" "Als jij die sigaret niet onmiddellijk uitmaakt, 179, dan moet ik jou echt een boete geven hoor!" "Ik maak hem wel uit. Hij is toch al op." "Kijk eens hoe je er bij zit man. Wees een beetje voorzichtig als je opstaat!" zegt de agent en hij wijst naar de ballen van 179 die door de voorste spleet tussen de latten van de bank bungelen. 179 duwt met een hand er onder, staat op en loopt op blote voeten over de koude stenen vloer de trap af om zich in de kelder te gaan douchen. Onder de douche spuugt hij een zwarte rochel uit. Het is altijd lastig om zelf je rug te moeten wassen. Maar er is gelukkig nog iemand in het bad die hem kan poekelen.
Al is hij nu gewassen. Zijn vrouw zal morgenvroeg wel weer mopperen, omdat zijn hoofdkussen en de lakens zo vuil zijn!
Er komt in mijn hoofd zoveel naar boven drijven, dat ik daardoor niet weet, wat ik deze avond wil opschrijven. Of kan opschrijven. Gedichtje, rijmpje, onzin, verhaaltje, of iets uit mijn boek dat in mijn computer eigenlijk ligt te beschimmelen. En dat, ondanks de beveiliging, mischien heel goed een virus kan hebben opgelopen. Maar dat is nou juist niet goed! Achter de tralies van oude floppies zou het andere en overlevende nu wel ineens uit wartaal kunnen bestaan, die ik niet begrijp. Zou die nog te ontraadselen zijn? Te lang heb ik er niet meer naar gekeken en het nooit gevraagd: "Hallo Baarmoedertje van Steen, hoe gaat het met jou alles kits?" Het wordt steeds ouder. Er is een versie waar ik na al die tijd van gruw en waar ik mij zelfs voor schaam. Hij is nog niet af. Daar durf ik niet altijd in te kijken of er aan te werken om het nog wat te verbeteren. Of het misschien wel te verergeren. Ik kijk eigenlijk in een spiegel als ik er soms wat in lees. Maar het spiegelbeeld dat ik zie bevalt mij niks. Dat gevoel gaat wel over als ik eenmaal bezig ben en dan denk ik na een poos: Ja, het is toch wel goed! Ik sta soms wel eens voor de spiegel in de keuken, En dan trek ik gezichten. Dat ziet er zo enorm debiel uit, dat ik gewoon niet naar mij zelf durf te blijven kijken. En bij die bezigheid wil ik mij niet laten betrappen! Als ik daarna mijn kunstgebit heb ingedaan, dan zie ik er heel wat beter uit. Over een dergelijk debiel gekijk, daar zou in een goede act of bij cabaret, op het podium misschien wel hard om worden gelachen. Maar van de andere kant, als ik mij zelf zo te kijk zou zetten, dan gaat men misschien wel geloven, dat ik zo ook in werkelijkheid uitzie. Prima voer voor tekenaars van spotprenten. Vooral als ik bekend zou zijn. Maar dat ben ik gelukkig niet. Dat zou trouwens maar veel ongemak kunnen opleveren.
Als ik in het door mij zelf miskende "stiefwerk" kijk, dan schreeuwt het beeldscherm mij allerlei nare scheldwoorden toe, die ik liever niet opschrijf. Het geschrijf aan mijn boek in de lappenmand, was al een gevecht. Toen ik meende ermee klaar te zijn, was ik zo trots als een kat met jongen op mijn prestatie, en apetrots, heb ik een hele poos gezwolgen in zelfbewondering en mij zelf uitvoerig geprezen. Maar bij dat gezwelg kwam er behalve waar niks van deugt, niets meer en mij zelf uit mijn vingers. Door HET BOEK binnenkort opnieuw op te pakken, voel ik mij als Sint Joris, die de strijd aanbond met een draak! Er werd uit mijn herinneringen een draak geboren, die nu mijn leven wil beheersen. Ik heb hem jarenlang, in de kooi laten liggen waar ik hem had ingestopt. Vastgebonden! Maar ik hoor hem roepen. "LAMEDRUIT!!!" Als ik eenmaal begin met "echt" te schrijven, dan ben ik er autistisch wekenlang zoet mee. Dan vliegen de dagen om. Dan vergeet ik de muziek waar ik zoveel van hou. En dan speel ik niet meer op mijn accordeon en mijn keyboard. Ik denk niet aan eten. Dan staat mijn leven stil. Dan leef ik op een laag pitje. En als ik onder de wol kruip, dan zie ik voor ik in slaap val letters voor mijn ogen, regels, die ik niet kan lezen. En ik denk: Wat staat daar nou? En soms droom ik dat ik mijn mauscripten kwijt zijn. De vorige keer zaten ze in een koffer en op een schoolplein werden ze gestolen door studenten. De wereld om mij heen, en zelfs de kroeg, die bestaan dan niet meer. voor mij. Alleen maar het beeldscherm en het toetsenbord. Dat was vroeger een Olivetti schrijfmachine. Schrijven is als een drug. Als een vorm van gekte. Pure waanzin misschien. Ik denk er dus niet aan dat ik ook nog moet eten. Maar ik rook mij wel te pletter. Het gaat maar achter elkaar door. Gelukkig heb ik er nog niet aan gedacht om als Vincent de schilder, mij zelf een oor af te snijden. Overigens had va Gogh zich maar een stuk van zijn oor afgesneden. En dat kan ook nog heel goed een ongeluk zijn geweest bijhet scheren. Want de gilet bestond in zijn tijd nog niet. In het gekkenhuis waar hij heeft gewoond, daar heeft men een hoop van zijn werk in de vuilnisbak geflikkerd, zelf gehouden of verpatst. Ik heb thuis een bierviltje, waar zijn naam op staat. Als ik schrijf, dan heb ik soms het gevoel, dat ik dat niet echt zelf doe, maar dat ik daarin word gestuurd. Het lijkt soms dat ergens van ongeveer een meter rechts boven mijn hoofd, aan mij wordt ingefluisterd wat ik opschrijf. Als ik het daarna lees om te weten wat ik nou eigenlijk heb opgeschreven, dan verbaas ik mij soms over de woorden die ik gebruik. Woorden die ik toch niet gebruik en mij ook niet te binnen schieten, als ik met iemand praat. Die worden veranderd. Ik ben geen goeie prater. Ik val dikwijls over mijn eigen woorden. En het kan zelfs gebeuren, dat ik gewoon in slaap val, terwijl ik met iemand praat. Maar zou ik als in het verleden met een eigen tekst op het podium gaan staan, dan hoor ik waarschijnlijk soms weer, die misschien wel, kosmische stemmetjes met hun influisteringen. Ik denk dat dat Nornen zijn. Die worden ook wel schikgodinnen genoemd. In een droom waren dat drie forse vrouwen, van elk wel drie meter lang. Niet mooi, maar wel heel aardig. Die lachten mij in onze huiskeuken vriendelijk toe. Die werd helemaal, tot aan het plafond, met hun aanwezigheid geuuld. Ik zie die Nornen als een soort oermoeders, die mij, en mij niet alleen, altijd willen beschermen en waarschijnlijk ook willen inspireren. Zij hebben invloed op de levensloop van de mensen. Ik steek mijn niet er voor in het vuur, dat dit echt waar is.
Vanmiddag ben ik nog even in de kroeg geweest. Daar dronk ik een glas donker bier en een glas chocomel. Ik zit er meestal met een sportman met mijn rug naar de andere mensen, op het podium voor de muzikanten, te praten en naar buiten te kijken en in de krant te lezen. Drie vrouwen en een stuk of tien mannen zaten aan de bar. Een van die mannen vertelde, dat zijn rijbewijs was ingetrokken. Daar was hij erg kwaad om. Maar hij had gelukkig nog een Europees, rijbewijs. Dat kon niemand hem intrekken. Maar omdat hij al een Nederlands rijbewijs had, is dat Europees rijbewijs in Nederland nu ongeldig. Als hij naar Belgie wil, dan zal hij toch eerst een stuk door Nederland moeten rijden. Als de politie hem daarbij snapt. Dan valt hij in de prijzen. Toen ik vandaag kwam was mijn plaatsje bezet. maar vijf minuten later kwam de sportman naar mij toe en zei: "Collega, je kan weer bij mij komen zitten. Er is nu plaats!" Hij is op vacantie geweest in Venezuelea. Daar heeft als enige blanke man met Venezuelanen op het strand Nieuwjaar gevierd. En hij maakte er honderden foto's tamelijk nette en zeer onnett foto's van vrouwen, met wie hij 14 dagen mee optrok. "Deze zal ik maar niet aan mijn moeder laten zien. Maar die andere foto's daar zal ze niet veel over zeggen." Wij spraken over onze diensttijd in het leger, en hij vertelde mij dat hij gisteren ot vijf uur in de morgen had gedanst met een mooie vrouw uit het buitenland die hij had ontmoet. Hij was smoorverliefd op haar geworden en zij had hem een berichtje gestuurd, omdat zij hem nog eens wilde zien. En haar dochtertje, die wilde ook wel kennis met hem maken. Uit haar land, komen dikwijls zakkenrollers en zwendelaars naar onze contreien om hier hun slag te slaan. Ik hem daar voorzichtig voor gewaarschuwd. Maar hij is na een ontmoeting al totaal verblind door de liefde. Maar zijn lief woont gelukkig in Nederland , is er ingeburgerd en spreekt ook Nederlands, naar het schijnt. Ik ken dat gevoel. Ik heb ook menige keer erg vlug toegehapt. En daardoor voor wie ik de liefste was, in de steek gelaten. En mij door een andere vrouw helemaal laten inpakken. En dat ontaardde tot jalouzie, haat, nijd en achterklap. En zelfs vechtpartijen tussen vrouwen die mij kenden. Er zijn vrouwen, waar ik , al is dat een te groot woord, in stilte verliefd op ben. Maar die weten dat niet. Er zullen ook wel vrouwen zij die iets voor mij willen voelen. Maar die zeggen dat niet. En dat is niet eerlijk, zou Calimero zeggen. Zeg het toch!
Even geen tijd gehad om aan mijn blog te werken, maar nu zet ik er wat nieuwe dingen op. en schrap ik misschien wat overbodig is geworden. Mijn kerstverhalen hebben nu nu geen functie meer. Is er iemand die wil dat ik ze nog een tijd laat staan?
Ik heb in verschillende versies manuscripten in mijn computer staan. Die wil ik op Internet zetten. Daar is behalve af en toe een stukje daaruit, deze blog niet geschikt voor. Het zijn honderden pagina's met verhalen over mijn jeugd en de mijn. Ik werkte ooit in een kolenmijn
Over de TIJD van TOEN, mijn jeugd dus, heb ik nog geen geschikte naam bedacht. Maar het deel dat over de mijn gaat, dat krijgt de titel:
EEN BAARMOEDER VAN STEEN.
In principe kan het met een paar klikken op Internet worden gezet. Dat gaat razendsnel. Maar ik wil het toch wel graag goed afwerken. En daar zou ik heel graag wat redactionele en creatieve hulp bij hebben. Ik kan allleen maar wat schrijven en dichten in platte teksten. Van wat daarna komt, daar heb ik geen verstand van. En indelen in hoofdstukken en kopjes maken, dat zijn vakken apart! Op de waarheid, die ik over de mijn verkondig kan best wel nare reacties krijgen. Want want anderen niet durfden niet niet wilden of niet mochten opschrijven, dat valt onder de noemer: nestbevuiling.
Nu ga ik uit een ander vaatje van mijn woordenvloed of woordenbrei tappen: Hoe komt het dat de ene mens akelige ziektes krijgt, voor hij overlijdt en de ander zonder pijn en verdriet, in alle rust kan sterven? Ik denk dat dat te maken heeft met ons innerlijke leven en de manier waarop wij denken. Het meeste lijden wordt dikwijls toebedeeld aan mensen, die mooi in de pas lopen, die erg gelovig zijn. Anderen, die overal met de pet naar gooien die kunnen zich nog goed en optimistisch voelen, als zij ziek zijn en in situaties en omstandheden verkeren, waarin de keurigste mensen het hardste lijden. Mijn geneesheer is een boom in mijn tuin. Ik hoef niet tot God te bidden als ik ergens mee zit. Ik praat tegen mijn boom en raak hem aan Want ik weet dat God er toch voor zorgt. dat alles naar mij toekomt, wat ik echt behoef. Mijn boom, is als alles wat ons omringt een manifestatie van het Goddelijke, in allerlei ook andere vormen. Als wij mensen dat willen, dan kunnen wij het Goddelijke in ons, verbeteren en voltooien.Wij zijn samen met ALLES, God Zelf! Het maakt niet uit of wij ons in onze "gebeden" tot de kat een boom of een kei richten. Het geloven, beter gezegd het WETEN, dat het goddelijke overal en in alles aanwezig is, kan er voor zorgen dat wij lijden niet hoeven te voelen. God houdt van heidenen. Hij is zelf de grootste hheiden. Nog nooit bekeerd. en dus ook (nog niet) heilig. Wie kan God bekeren? Om het een goddelijk verlangen is om Ons te kunnen dienen, hebben wij geen Godsdienst nodig maar wel: MENSDIENST. Daar is het dienstbaar zijn aan onze aarde en al wat leeft en ademt, bij inbegrepen!
Op mijn sterfbed hoef ik geen heilige olie en ook geen gebeden, maar ik wil dan wel een borrel en een sigaret! Daar woont God ook in.
Ja, erger je maar.
De hartelijke groeten van Haras.
Het gedichtje hieronder, heeft meer te maken met weten, dan met geloven.
GELOOF
Wie ieder wil vergeven, die kan zich zelf genezen, wanneer een kwaal hem kwelt. Maar men moet niet vergeten, - dat hoor ook ik te weten: - Vergeef het eerst: JE ZELF! Weet: dat God steeds in ons woont. En niet ver weg, in een hemel troont. Bij ons leent hij Zijn Kracht en Macht, om steeds voor ons te zorgen. Zelfs in de zwartste nacht! En is mijn tijd gekomen, dan kan ik vredig gaan. Dan ben ik aangenomen, om in God te bestaan. Het is een wisselwerking. Vandaag leeft God in mij. En steeds brengt Hij versterking. Maakt mij van 't kwade vrij. Hij ligt in mij te slapen, tot ik Hem wakker maak. Mijn goede God heeft lak er aan, aan wat ik ooit heb fout gedaan. In ons ligt God zijn grens, Van al wat Hij vermag. Ik mag aan God bevelen: "Maak mij de nacht tot dag!" Mijn God, wil heel de schepping dienen. En in die schepping mee bestaan. Hij heeft zich daarin uitgedeeld. Zijn scheppingsspel, met ons gespeeld. Hij maakte zich in ALLES klein. Om overal God te kunnen zijn. Ooit geef ik alles terug aan Hem. Mijn ziel, mijn lijf, mijn stem. Ik leef dan meer, dan ooit tevoren. In God, ga ik dan nooit verloren!
Haras.
Zo, en dan nu iets anders. Dit geschrijf over God, is niet goed vor het innerlijke evenwicht. Daar kan ik gek door worden. Dat gaat zelfs voor een deel op voor het gedichtje, dat nu volgt. Het komt uit een tijd van verliefdheid. Ik hou intens veel van vrouwen.
Jouw naam is als druppels olie, die vielen in het meer van mijn hart. Er gebeurde een wonder, Toen er zonlicht op viel.
Als een wolk van wierook die naar de hemel stijgt is Jouw naam. Een wolk van fijne geur.
Ik ben in die wolk gaan staan. Zodat hij in mij doordrong.
Jouw naam, is als een witte duif die mijn hart binnenvloog. Jij dacht: dat jij was: een kleine mus. En jij voelde je zo verlaten. Maar mussen kunnen vliegen!
Jouw vleugels werden groter. Als die van een adelaar. En toen vloog jij ver, ver weg. Naar de Zon en het Geluk
Ik sloeg mijn armen al om jou heen. En in mijn gedachten, was ik al een met Jou.
"Vlieg toch niet weg uit mijn hart. Mijn lieve witte duif. Mijn liefste - - - - -.
Geliefden geven elkaar allerlei troetelnamen. Voor buitenstaanders, klinken die niet altijd mooi. Maar er zit dikwijls een geheim of gebeurtenis achter, die de geliefden alleen maar kennen. Om er een paar te noemen, waar men in een woordenboek misschien wel honderd bladzijden mee zou kunnen vullen, schrijf ik op: Kraai, momel, slettebak, lekkere snol, snolledrol en mijn scheetje. Het zijn er zoveel! En dan zijn er ook nog de namen mooie en akelige planten, bloemen en vuchten. Heel lang geleden heb ik eens een plaatje gezien, van een vrouw, die naar aanleiding van koosnaampjes, bestond uit groenten en vruchten. En dat heeft mij geinspireerd, om met wat wij eten een loflied voor vrouwen te schrijven. En dat is heel anders, dan wat hierboven staat. Want in de edele en ook in de onedele dichtkunst, ben ik iemand met meer dan een gezicht!
Hup, hup, huppeldepup, daar gaat ie.
GROENTETUIN BALLADE
Ik vertel nu over mijn concubijn. Ooit was zij een maagdelijn. Niet schoon.Wel lelijk. Als de nacht. Doch bij in haar bed vind ik een pracht, die ik bij niemand kan beleven. Er was geen vrouw in heel mijn leven, die zich zo aan mij kan geven!
Mijn Roosje, die is dik en rond. Heeft maar vijf tanden in haar mond. Zij wordt al kaal, is helemaal grijs. Maar dat brengt mij niet van de wijs. Lacht zij naar mij, met valse tanden, word ik als was, in haar rimpelhanden en zal ik op haar glimlach stranden!
Haar borsten, groot als witte kolen. Haar vlees lubbert onverholen. Haar lijf is als een groentetuin. Komkommers, bloemkool en ajuin. Met hier en daar een vleesgerecht. Haar hammen, die zijn heel niet slecht. Haar zeebanket, smaakt meer dan echt!
Mijn Roosje heeft geen kersenmond. Har bieslookhaar, dat was nooit blond. Ik kan haar niet met een bloem vergelijken. Niet als een vruchtoogst met haar prijken. Met cappucijners en salade, maak ik een groentetuin-ballade. Zij is mij liever dan een gade!
Ik knabbel aan haar groene spruitjes. Ik sabbel op haar zilveruitjes. Haar oester, die smelt in mijn mond. Haar jaloerse aard, die vormt geen grond, om een andere vrouw dan Roos, te minnen. Haar groentes razen door mijn zinnen. Slechts Ugly Roos, kon mijn hartje winnen!
Dag vrouwen, die in de spiegel menen te kijken. Heel veel kusjes en als het kan, moet of mag, Krijgt U nog meer van die malle HARAS MORMOLUS.!
(Niet jouw eigen naam er onder zetten hoor! Deze gedichtje zijn eigendom van, en geschreven door HARAS)
Ik had vandaag eigenlijk een gedichtje willen invoeren, over een zwanger meisje, dat toen het Kerstmis was, door haar keurig nette ouders op straat werd gezet. Waarin de zon terugkeert, een legbatterijkip wordt geslacht en er een einde komt aan oorlog en wapenhandel. (Wat een hufters zijn mensen die zich daarmee inlaten en er zelfs stompzinnig hun brood mee verdienen) Ik kan het gedichtje niet vinden. En ik heb geen zin om het opnieuw, nog eens te schrijven. In de plaats daarvan, bouw en brouw ik een lauwerkrans voor de vrouwen. Zij weten het niet, maar vooral zij, zijn de draagsters van het Goddelijke, dat in de mensen verder moet worden ontwikkeld. Zij zijn niet de bedenkers van oorlog en haat. Maar wel de waarachtige uitvinders van de Liefde. Omdat: Maar dat weten zij beter dan ik, die het volgende geschrijf aan hun opdraag:
VROUW-ZIJN
Als vrouw, werd Ik geboren. In Mij heeft God gezworen, Mijn scheppingskracht, schenk Ik aan Jou. Zo groei en leef Ik, door de Vrouw. Hij heeft Zijn kroon op Mij gelegd. En dank zij Mij, vindt hij een weg, naar voortgang, van Zijn wens, vooruit te komen, in de mens.
Helaas, men maakte Mij slavin. Tot handelswaar. zomaar een ding. Tot zondebok, voor mannelijk falen. Ik moest de rekening betalen! Al werd ik tot de dood bestreden, in vrijheid had ik meer geleden. Dus hield ik mij vaak, dom en teer, en lei mij in schijn, bij mijn noodlot neer.
Ik speel slavin, maar weet mij baas. Ik tooi mijn lijf en weef een waas, voor brein en ogen van de man, die strijdt en zwoegt zo hard hij kan, opdat de Vrouw, zijn snelle lusten, met Haar aanhankellijk lijf, zal sussen. Hij spant zich nog het meeste in, voor wat ik in hem het minst bemin.
Brengt van Liefde, niet veel terecht. Een vrije Vrouw, die vindt hij slecht. Bij zijn bezit: de kuise Vrouw, rekent hij op hou en trouw. Bij Anderen, gaat hij zich te buiten, met wat hij niet bij Mij kan uiten. Wat hij daar zoekt, zal ik niet tonen. Want Ik moet steeds zijn trots belonen!
Dag Vrouwen. Groeten van Haras, (die ook niet deugt)
Bij nader inzien, klinkt slecht geblaat, maar mooie wol, veel positiever. Maar dat staat, vind ik, nogal opschepperig bij wie mijn beeldspraak letterlijk willen nemen. Maar van een andere kant bekeken: hoe je het ook wendt of keert, er is niet veel verschil in.
Het blijft half positief en half negatief. En zo breed als het lang is! Ik kan heel goed blaten, maar eerlijk gezegd, is dat niet altijd mooi. Er zijn heel wat mensen, die anders denken dan ik, en die zich aan mijn geblaat ergeren. Zo is het ook met mijn wol.
Die wol dat zijn stukjes en gedichten. die ik af en toe nog schrijf, of ooit geschreven heb. Soms heel mooi en soms andersom. De ene keer is het met beide zus en een andere keer zo. Vandaag is wordt het misschien wel zowel zus als zo!
Vooraf, wil ik iedereen bedanken die mijn blog gaat bezoeken. Neem gerust over wat van jullie (uw) UUUW) gading is. In eigen kring mogen jullie er gerust (stiekem) mee pronken, zeker als het om de liefde gaat. Maar wie het doorgeeft aan derden, die moet er bij vermelden, dat het van het van mij afkomstig is.
Met liefde heeft deze blog minder te maken, dan ik bij de titel heb vermeld. Maar ik dacht: Er tussen door wat over de liefde schrijven of gewoon maar iets er van weg te schenken, kost niks en dat trekt meer bezoekers dan een autobiografisch dagboek en allerlei verhalen. Liefde verkoopt goed. Aan liefde is in deze oorlogszuchtige wereld een groot tekort.
En Ware Liefde, die ik misschien niet heb te bieden, die is nog zeldzamer. Soms schijnt die er even te zijn. Maar dikwijls vervliegt die Liefde. Wat ik er eventueel over zou verkondigen, dat berust gewoon op ervaring, mensenkennis, zelfkennis, en psychologisch inzicht.
Om mensen op het liefdespad een handje te helpen laat ik uit het blote hoofd, een oud liefdesgedichtje op hen los. Eerlijk gezegd, is dit maar gedeeltelijk van mij zelf. Tussen 1960 en 1970 heb ik dat eens gelezen, Aan de hand van dat gedichtje heb ik een jaar of vijf, zes, zeven, acht, - - ik weet niet meer wanneer - - een liedvorm er van gemaakt in het Limurgse dialect. Hier volgen een paar regels:
Doe woars wie ein peerdsblom, mit hongerd pluuskes op. Die hau ste neet veer nop, Dao woar nog gein van op. Mer de wink dee had gebloaze, ze in de welt zoe wied, Doe bis noe pluuskes kwiet, Want ich keem neet op tied! Nei: ich keem neet op tied!
Al wordt het in dat Limburgse liedje, waar natuurlijk ook een passende melodie bij hoort, niet duidelijk gezegd: Het gaat over liefde, die te laat werkelijkheid werd. Alles ging eigenlijk aan ons voorbij.
Het is grappig, dat iemand met wie ik op het podium heb gestaan om te zingen, muziek te maken en eigen teksten voor te dragen, toen hij het las, ongeveer het zelfde melodietje als ik in zijn hoofd kreeg, nadat ik de tekst ervan had geschreven.
Door mijn geklooi aan dat gedichtje uit de zestiger jaren, (ik weet niet wie het heeft geschreven) weet ik in de originele versie, niet meer wat ik er aan heb zitten te verfriemelen. Daar gaat ie:
Jij bent als een paardebloem, met honderd pluisjes, die ik zo ffffft, weg zou willen blazen De wind, zou ik willen zijn, die al jouw pluisjes opneemt en die zachtjes in en met zich meedraagt. Jouw mooie pluisjes, hoorden in de tuin van mijn hart. Ik heb niet geblazen, toen ik naar jou keek. Want ik wist wat er dan van jou overbleef! Een geraamte van wat waat jij was! Maar toch: Er viel een pluisje van jou in mijn hart. En nu: NU IS HET ER LENTE!
Zo, dit was wel genoeg voor vandaag. Ik wens aan wie dit eerste afschraapsel van mijn soms botte schijverspen leest, een prettige dag, en voor het geval hij straks slapen gaat, een goede nachtrust toe met mooie dromen.