Klein Nicoleke die had van jongs-af-aan kurekes.
Haar ma werd daarvan soms turelurekes.
Als ze weer eens hare kakstoel afbrak.
Veel speelgoed was er niet,
En om al dat verdriet
Dat zich uitte in krokodille-tranen
En de pareitten wat te milderen
Ging ma op zoek naar wat interessant
Ze vondt een oud parelsnoer.
Ne coljéé van echte parlafinnekes.
Van klein naar groot hingen ze geregen
In een krans, zo voor rond den hals.
Dat hadden nie alle kinnekes,
En stoer
Bood ze het de schreeuwmuil aan.
Spontaan ,
Hield het bleiten op.
En die tien vingerkes
Gingen aan het frullen.
Fijn! Kon ma wat kuisen
En de spullen aan de kant zetten.
Moest ze dan niet even opletten?!
Achteraf bekeken wel want
Dat koordeke begaf het in Nicoles vaardig spel.
En ze stak van klein naar groot,
Die witte bollekes in haar neus.
Heus!
Ze werdt blauw en keek al scheel.
Gauw.
Heel even werd er gevloekt en getierd.
Om nen dok-toor.
Maar ja hoor!
In paniek waar loop je dan heen?
Terwijl dat kind al blauw werd.
Maar in nood kent men
hulp.
Want de buurvrouw kwam over het mureke geklefferd.
In haar vliegend vaan
Kondigde ze zich aan,
Afkomend op het gekerrm.
En pakte ferm uit haar haardotteke
Boven op haar koppeke.
Een haarspeldeke.
Zo ééntje met twee beentjes en plooide het open.
t Was te hopen ( want dat kind wier al mauve).
Dat ze die marrebollen uit die hollen kon peuteren.
Het kind dat nu alle kleuren had,
Werd wat onderschat.
Want die spartelde als een vis op het droge en
Wou gaan lopen.
En nog scheler werden die ogen.
Maar madam van naast de deur
Was van geen kleintje vervaard
En speelde het klaar elk bolleke te vangen.
Den doktoor zei nog dat ze sjans had gehad.
En t is niet gelogen!
Ben direkt in mijn bed gevlogen!!!!!