De OVS was een bedrijfsschool. Het doel van deze school was om jongens op te leiden voor het mijnbedrijf. Vanaf veertienjarige leeftijd kon men toegelaten worden. De opleiding duurde drie jaar. Aantrekkelijke opleiding; geen huiswerk en een kleine vergoeding van 12 gulden per week. Dat was al een aardig zakcentje. Om die reden was de keuze dan ook snel gemaakt.
EERSTE JAAR (1955) Op 6 januari 1955 begon ik aan de opleiding; deze was gebaseerd op het principe van de scouting. Veel aandacht voor normen en waarden, discipline, sport en natuur. Bij het hijsen van de vlag werd steeds de OVS-wet opgedreund.
OVS-WET Op mijn eer kan men vertrouwen. Ik wil trouw blijven aan ouders, leiders en land. Ik wil ridderlijk zijn. Wat ik doe, doe ik goed. Ik wil spaarzaam zijn. Ik blijf opgewekt onder alle omstandigheden. Ik wil een beschermer zijn van de natuur. Ik wil gehoorzaam zijn zonder tegen te spreken.
VAKANTIE Mijn vakantie in 1955 bij opa en oma van der Linden in Maassluis op de Zuiddijk 68. Een grote familie met 14 kinderen. Aanvankelijk woonden zij in de Sandelijnstraat; een smalle straat met kleine woningen. Via een steegje kwam men uit aan de Zuidvliet. Enkele jaren na de oorlog kochten zij een huis op de Zuiddijk. Via de voorzijde had men een ruime blik over de lager gelegen woningen. De tuin aan de achterzijde lag eveneens op een lager niveau. In de kamer was een soort muurkast en via een steile trap kwam men in de werkkeuken en de daarachter gelegen tuin. In de tuin stonden een aantal konijnenhokken; regelmatig reed opa op zijn bakfiets om groenvoer te plukken of hout te sprokkelen. Vaak stond er konijnenbout op tafel. Ook niet te vergeten de bergen aardappelen die geschild moesten worden om al die hongerige monden te voeden.
Wie van neven of nichtjes herkent het niet: "Rijstepap met zelfgemaakte bessensap. Maar ook het lekkere witbrood besmeerd met echte boter en rietsuikerstroop." Heerlijk, jammie jammie.Tijdens deze vakantiemaand kwam neef Karel uit Den Haag, in de weekeinden op bezoek. Samen aan het havenhoofd keken we naar de zeeschepen die voorbijkwamen. Mijmerden over de verre zeereizen van onze opa.
Wij speelden tikkertje met kinderen uit de Sandelijnstraat. Een van de meisjes trok mijn bijzondere aandacht. Het was een knappe verschijning en ik probeerde regelmatig haar aandacht te trekken door haar aan te tikken. Zij was een nichtje van mijn moeder. In latere jaren was Feija Moerman enige tijd werkzaam als serveerster in een kroeg aan het havenhoofd van Maassluis.
TWEEDE JAAR (1956) Het tweede jaar gingen we eerst één dag per week werken in diverse bovengrondse afdelingen. Dit werd opgevoerd tot drie maal per week. In colonne marcheerden de jongens van de school ´Beerenbos´ naar het Mijnbedrijf aan de ´Nieuwstraat´. Deze tocht van ongeveer 2½ km ging via een landweg dwars door de weilanden en akkers van de abdij.
STEMPELS LOSSEN Bij het lossen van houten stempels uit spoorwagons hielden we onderling wedstrijd wie de meeste stempels kon dragen. Door ex-ondergrondse mijnwerkers werden de stempels op maat gezaagd, in kolenwagens geladen en ondergrond afgevoerd. Ex-ondergrondse mijnwerkers hadden reeds stoflongen opgelopen; werden bovengronds geplaatst en deden lichte werkzaamheden. Zij hadden dit dan ook dubbel en dwars verdiend. Bij gelegenheid liep ik wel eens naar de afdeling waar vader inmiddels werkte, om hem te begroeten.
GRENSLIJN Aan de Nieuwstraat stonden tientallen woningen waarin mijnwerkers woonden. Het was een grauwe staat; in het midden van de straat bevond zich een hoge afrastering. Zo werd Nederlands van het Duits grondgebied gescheiden. Regelmatig waren er patrouilles van Nederlandse Douaniers of Duitse Tolbeambten om het smokkelen te voorkomen. Uiteraard was de grenslijn niet van toepassing voor het ondergronds mijnbedrijf. Het concessiegebied liep tot ver in Duitsland.
DAKPANNEN Door het bouwbedrijf van de mijn werden van de woningen de dakpannen vervangen. Door de school werden enkelen van ons uitbesteed om dakpannen van een vrachtwagen te lossen om ze hierna aan de dakdekkers aan te reiken. Met drie man stonden we verdeeld op de ladder; de pannen werden onderling doorgegeven. Ik stond bovenaan en elke keer als ik de dakdekker een aantal pannen aanreikte zei deze: "Dank je wel..., dank je wel..., dank je wel"!
STEENAFVAL Nabij de school was een onmetelijke steenberg. Jaar na jaar was het steenafval aangevoerd dat uit de kolen was geschift. Door de vele mijnverzakkingen werd dit gesteente nu teruggewonnen. Door een grijper werd het gesteente op een transportband gestort; naar een breekinstallatie getransporteerd en vervolgens ondergronds afgevoerd. De pijlers die inmiddels afgebouwd waren, werden nu door middel van een enorme hoogdrukmachine en pijpenstelsel, met water en gruis dicht gespoten.
KOFFIE Laurens (D), zat achter de kraanmachinist in een soort vliegtuigstoel. Elke keer als de machinist de grijper had gevuld en deze boven het transportband had gedraaid, moest Laurens aan een koord trekken waardoor de grijper zich opende. Het leek ons erg leuk en we benijdde hem.
Daar men reeds geruime tijd met de afgraving bezig was, had zich een tiental meters hoger een soort steen gletsjer gevormd. Plotseling begon de steenmassa te schuiven. De kraanmachinist zag dit, sprong uit de kraan en riep: "De berg komt omlaag". Laurens schrok, maar kon niet meer op tijd uit de kraan komen.
De machinist rende terug naar de kraan en greep naar de koffiekan die naast de voorstoel stond. Laurens aan zijn lot overlatend rende hij wederom weg. Even later werd de kraan door de steenmassa grotendeels bedolven. Nu was er niemand meer die Laurens benijdde. Met man en macht werd gewerkt om hem te bevrijden; hetgeen na een tiental minuten lukte. Nadat Laurens van de schrik was bekomen werd hartelijk gelachen om de machinist, die zijn koffiekan boven alles stelde. Vaker werd deze dan ook geplaagd met: "Koffie.....koffie.....!"
DERDE JAAR (1956) Het derde jaar gingen we eerst één dag per week ondergronds. Dit werd opgevoerd tot drie maal per week. Vooraf hadden wij een excursie waarbij oudere mijnwerkers ons in de maling namen. Om stoer te doen naar de jongere opleidingsgroepen hadden we ons goed zwart gemaakt. In een opbouwende frequentie was men vertrouwd geraakt met ondergrondse en bovengrondse werkzaamheden. Vervolgens ging men op de leeftijd van minimaal 17½ jaar in vast dienstverband ondergronds in de functie van sleper. Afhankelijk van prestatie werd je bevorderd tot hulphouwer. Uiteindelijk werd je via verdere opleiding bevorderd tot houwer. Uiteraard scheelde dat een behoorlijke duit in het loonzakje.
|