We kwamen een helling af de banden maakten nauwelijks gerucht Een vos liep voor ons op het pad meer bruin dan rood, wat ons verbaasde tot hij of zij geluidloos verstrakte bij het zien van jou en mij in het struikgewas verdween
Jij omslachtig ongevraagd de levenscyclus van de vossenlintwurm uit de blanke doeken deed in de vrolijke paarse kleuren van rijpe bramen aan doornige struiken In een flits elke braam naar binnen gewerkt terug in het geheugen sprong
Het kind naast jou, de hand aan de rand van je canvas rok. Jullie keken hoe de schemering zich het eerst onder de appelboom verzamelde, je hand als vanzelf daalde op haar fontanel.
Jij een liedje voor haar zong over een meisje, dat moest gaan slapen om vroeg in de morgen samen met jou de zonnegroet te doen.
Als het kind wilde mocht ze op jouw rug terwijl iemand weer zou komen kijken.