zou ik je wel bij naam willen noemen of schreeuwen over de kade waar ijzeren schoenen van houten karren kletteren in een oceaan van lawaai
ik vaar de haven uit onder een opgeheven brug handen als geklonken aan het draaituig waarvan het hart niet klopt omdat de richting door vuisten wordt gekozen
mijn rug schermt het priemen af terwijl witte doeken op de steigers het water ten afscheid deppen tot beschildering van gemis maar verdampen zodra de rook is opgetrokken
neen, ik roep geen namen meer
|