De eerste auto in de straat
Vol ingehouden spanning zat ik, samen met Jantje en Henkie op de rand van de stoep te wachten op iets wat heel bijzonder moest zijn. Henkie had zijn mond voorbij gepraat en verteld dat de baas van zijn vader een nieuwe auto had gekocht, en vandaag op bezoek kwam. Henkie had zwaar gepocht over die auto, waardoor wij daar nog nieuwsgieriger van geworden waren. Een echte Amerikaan zou het zijn.
Deze auto moest dan wel alles overtreffen wat ooit aan auto's de straat was binnengereden. De eerste auto die ik me kon herinneren was een Franse auto van logee's die voor een paar dagen op bezoek kwamen bij de Man zonder Naam. Het gezin kwam aanrijden in een Reanult 4 van een onduidelijke kleur. We waren het er niet overeens of het nu een groen-grijze, of een grijs-groene auto was.
Rond de auto hadden we al vol bewondering gesnuffeld wat daar aan nieuwigheden te zien was. Het Franse vernuft werd alom geprezen. Wat zouden die Fransen nu weer uitgevonden hebben? Electrische richtingaanwijzers die uitklapten met een lampje erin, chromen bumpers, mooie skailederen bekleding en een gelakt houten dashboard? Het was toch niet zo indrukwekkend als we hadden gehoopt. Dat die auto ruim 100 km per uur kon rijden, dat vonden we wel knap werk.
Dit was tenminste nog een echte auto in vergelijking tot een andere auto die ooit bij buurman Marijs voor de deur stond. Dat leek meer op een doe-het-zelf auto. De Citroën 2CV riep bij ons zoveel verbazing op en tegelijk meewarigheid, dat we desondanks de auto toch aan een zware inspectie blootstelden. We vonden het een lelijk ding, en toen we hoorden dat het ook nog de bijnaam "Lelijke Eend" had gekregen, waren we van ons gelijk overtuigd.
Hoe kun je een auto bedenken in een camouflage kleur? Zuiver militair grijs! Wie komt daarop? Niet eens een mooie carrosserie! Een moterkap van geribbeld plaatstaal, dat met rubberen klemmen in toom gehouden moet worden, anders sprong dat ding vanzelf in de lucht. Een vlakke voorruit met twee nietige ruitenwissertjes. Kleine zijraampjes, die je zelf omhoog moet klappen, als je frisse lucht wilt proeven. Twee simpele koplampen op het spatbord. Deuren zo dun als boardkarton met een zielig klein deurknopje, dat losjes neerbengelt. Een claxon dat een armetierig geluid voorbrengt, waarvoor mensen uit medelijden opzij gaan. Een auto...., werkelijk met de Franse slag gemaakt.
Toch vonden we het een heel aparte auto. Het meest vreemde vonden we het dak. Maar eigenlijk kon je niet echt spreken van een dak. Het was een linnen zeildoek dat tot achter aan de bumper reikte. Het kon helemaal opgerold worden, dan had je ineens een openlucht auto. En een lawaai wat dat ding maakte, en stinken dat het deed van de blauwe walm uit de knalpot! Dan was die Renault 4 toch wel een beschaafdere auto.
Nu waren we in afwachting van een echte auto. Zonder dat we daar erg in hadden stond hij plotseling voor onze neus. We hadden hem niet eens horen aankomen, zo stil was de motor. Onze monden vielen open van verbazing, we durfden ons bijna niet te verroeren, laat staan de auto aan te raken.
Daar stond de mooiste Amerikaanse auto die ooit gemaakt is. Een Chevrolet Impala Hardtop Sport Coupé Bel Air in het helderste hemelsblauw, een wit dak en rood-beige glanzende bekleding. Veel chroom op de flanken, een enorme brede grill, ook van chroom natuurlijk. Ingebouwde koplampen met een kapje, waar een brede lichtbundel de weg tot ver vooruit moet beschijnen, stelden we deskundig en overtuigend vast. Het meest waren we onder de indruk van de achterkant. Twee geweldige horizontale vleugels die de klep van de enorme kofferbak vormden. En twee heel brede slanke knalrode achterlichten. We vonden de achterkant net zo mooi als de voorkant.
Zelfs aan de wielen was aandacht besteed, de witte zijkanten van de banden waren maagdelijk blank. In de wieldoppen kon je jezelf nota bene spiegelen. En dan al dat glas! Het was nog nooit vertoond, zoveel glas rondom aan een auto. De voorruit en zelfs de achterruit in gebogen glas en dat bijna zonder spijlen. Henkie wist ook het vertellen dat de zijruiten electrisch open en dicht konden. "Echt waar!!??" We konden het bijna niet geloven. Wat zijn die Amerikanen toch knap om zo'n mooie auto te bouwen.
Voorzichtig, op gepaste afstand inspecteerden we het interieur. We mochten niet aan de auto komen had Henkie nog zo gezegd. "Dat vindt de meneer vast niet goed." Jantje en ik waren dat absoluut niet van plan, en het er helemaal mee eens. Stel je voor als je iets beschadigd, dat zou veel geld kosten. Onze spaarpot kon die schade nooit dekken. Trouwens onze handen zouden ook vieze vlekken maken. Niettemin konden we goed zien dat het dashboard voorzien was van een hele reeks klokjes en metertjes, er zat warempel ook een radio in. Hoe kon het toch mogelijk zijn, dat je in de auto een radio kunt beluisteren? We stonden er helemaal paf van. Die Fransen konden hier nog lang niet aan tippen. Op de kilometerteller stond 180. "Is dat veel?" vroeg ik in mijn onnozelheid aan Henkie. "Hij rijdt veel harder dan wat daar staat. Het zijn Amerikaanse miles," verklaarde Henkie belerend. "Deze auto rijdt vast veel harder dan 220 kliometer per uur." "Zo, zo," zeiden Jantje en ik in koor, "Dat is wel heel erg hard."
Het automobiel, want je kunt hier niet meer gewoon van een auto spreken, laat staan dit een wagen te nemen, daarvoor straalde deze schepping op wielen zoveel klasse uit, dat het gerucht vliegensvlug de ronde deed wat voor geweldige auto bij ons in de straat geparkeerd stond. En jawel hoor, daar kwam het gespuis uit de Karelsgang, de brutale jochies waar wij nooit mee wilden spelen, en die ons ook niet zagen zitten. Er was een duidelijke scheiding ontstaan; zij waren de brutalen, en wij waren de nette jeugd. De Karelsgang was een rommelige straat, de tuintjes lagen er onverzorgd bij, afgedankte troep stapelde zich daar op wat op een soort handeltje ging lijken. Daar woonden mensen die niet wilde werken. Dus bemoeiden wij ons ook niet met hun kinderen.
Enkele van onze zusjes probeerden soms aan te pappen met een gast uit die buurt. Meisjes overzien de gevaren van verkeerde vriendjes niet, vonden wij. Daarom grepen we in en keerde ons zusje weer terug naar onze groep. Het heeft sommige van ons weleens een bloedneus gekost. Om al die redenen waren wij beducht wanneer zo'n rotjoch in de straat verscheen
De Karelsbende, zoals wij dit tuig noemde had ook vernomen welke Amerikaanse auto voor het huis van Henkie stond. In een groepje verdrongen ze zich bij de auto, en brutaal zoals ze nu eenmaal waren, leunden ze tegen de auto. Met de hand voor ogen tuurden ze door het glas. Dat konden Henkie, Jantje en ik niet toestaan. Op een gebiedende toon keurden we dit gedrag af. De mededeling dat de meneer van de auto zo dadelijk naar buiten kon komen en ook dat de auto wel duizenden dollars heeft gekost, deed de jongens dan toch respect opbrengen voor andermans spullen.
Het bezoek bij de vader van Henkie was afgelopen. De man van de auto kwam naar buiten. Hij bleek de eigenaar van modezaak Old England te zijn, die bij Henkie's vader kostuums had gebracht voor verstelwerk. Want Henkíe's vader was kleermaker. Aan huis had hij zijn atelier en werkte exclusief voor Old England. De man van de zaak moet wel stinkend rijk zijn, bedachten wij. Anders kun je nooit een dergelijke auto aanschaffen. Dat in zijn winkel geen prijskaartjes in de etalage lagen bij de kleding, gaf nu te bedenken dat hij kon vragen wat hij wilden. Vandaar dat hij zo'n grote luxe auto kan rijden.
De jongens deden een stap opzij, de man nam plaats in zijn auto, startte de motor en vertrok. Een zacht zoemend geluid steeg op vanonder de motorkap. Elegant zoefde de auto de straat uit. Met een diepe verzuchting keken we onze ultieme droom achterna.
Uit de verhalenbundel 't clijn Paradijs © 2011 Albert Prins
|