Volgers - Followers; Netherlands --76--82 Belgium --25--26 France -- 1--3 Italia -- 1--2 U.S.A. --1--4 Swiss -- 1--2 U.K. -- 1--2 Germany -- 1--4 Spain -- 1--2 Portugal -- 1--2 Russia -- 1--2
Date; 01/07-09-2011
't clijn Paradijs
Internet-Magazine over familie- en jeugdverhalen, columns, kunst, en cultuur.
11-08-2011
De Zondagse Drollenvanger
De Zondagse Drollenvanger (1955)
Vroeger heb ik de zondag altijd als de meest nare dag van de week gevonden. Niet zozeer dat we die dag niet buiten mochten spelen, of dat we ons "netjes" moesten gedragen. Die dag had ook het voordeel dat we konden uitslapen, wat voor mij een zegen betekende, omdat het bed voor mij de meest rustgevende plek in huis is, tot op de dag van vandaag. Nergens kun je zo heerlijk dwalen in je gedachten als hier. Met de dekens over je kop het vervolg van je droom beleven. Wat mij best wel lukt. Zelfs in kleur. De periode van zwart-wit dromen ben ik als volleerde dromer allang ontstegen.
Waar denkt Kuifje aan? Bobby weet het!
Het drama op die zondagen zat 'm in de kleding en voornamelijk in de zogenaamde "nette" kleding, waarvan de plusfour mij de meeste ellende bezorgde. De bekende driekwart broek die ergens onder de knie als een lange pofbroek ophoudt te bestaan. Hoog modern in de jaren '50, en overgewaaid uit Engeland doordat de Engelse koning Edward VII er furore meemaakte tijdens een diplomatieke missie naar Amerika, eind 19de eeuw. Eigenlijk een broek voor de golfsport bedoeld, maar voor jongens in de overgangsfase van korte broek naar pantalon, het ideale kledingstuk om er als jonge jongen er pront bij te lopen.
King Edward VII in Plusfour
Uit noodzakelijke zuinigheid had mijn moeder een lap stof gekocht op de markt, waarvan ze naar een patroon uit de Marion in al haar ijver een plusfourbroek had gemaakt. Dat ik eerst keer op keer moest passen of de maat en snit wel in orde waren. Ze was trots op het resultaat. Het lag niet aan het model, het lag ook niet de kleermakerskunst van mijn moeder. Het was de stofkeuze dat het euvel was van alle ellende. Geen zuivere scheerwol, maar een goedkoop lapje namaakwol bleek de oorzaak. Deze nepstof kriebelde en prikte aan mijn benen tot aan het kruis. Ik kon er geen moment van stilzitten. Nog erger was, dat ik wist dat mijn vriendjes mij nu zouden uitschelden voor mijn "drollenvanger." Die hoefden er 's zondags niet zo bij te lopen. Helaas, geen kind groeit op zonder trauma.
Luisteren naar de radio deed je vroeger zo.
Dit gaf mij ook alle reden om de gang naar de kerk zolang mogelijk uit te stellen. Het vooruitzicht dat ik urenlang in de harde kerkbank ook onrustig zou zitten schuifelen, en waarschijnlijk de rest van de dag met schrale plekken op de dijbenen moest rondlopen, deed me allerlei uitvluchten bedenken. Acuut kreeg ik buikpijn rond de tijd dat we ons moesten opmaken voor de kerk. Ik kon de aandoening zo natuurgetrouw oproepen, dat ik daardoor thuis mocht blijven. Mijn moeder, die maagpatiënt was, had alle compassie voor mijn kwaal, ze voelde met me mee in het lijden. Toen ik de truc goed onder de knie had, heb ik daar meermalen succes mee geoogst.
Een andere reden van triviale aard was, dat rond dit tijdstip de avonturenhoorspelen van de KRO op de radio begonnen. Juist rond twee uur wanneer ik in de kerk zou zitten. Waarom kon die katholieke radio geen rekening houden met protestantse luisteraartjes? Want die hoorspelen wilde ik als het even kon niet missen, ook omdat telkens een vervolg kwam op de voorafgaande aflevering. En slim als kinderen kunnen zijn, ik bedacht een list.
Waar de Plusfour echt thuis hoort
"Gaat het al een beetje,....Appie?" vroeg mijn moeder bezorgd, die meteen klaar stond met een beker warme anijsmelk. "Nou....?....Nog niet helemaal," antwoordde ik met een benepen stemmetje, waarop ik plotseling weer "krampen" voelde opkomen en met veel gekreun demonstratief het toilet opzocht. "t Is toch wat met die jongen," zei mijn moeder verontrust tegen mijn vader. "Die jongen mankeert niks, die bedenkt smoezen. De volgende keer gaat hij gewoon mee naar de kerk!" Mijn vader doorzag mijn acteertalent, dat ik toch niet tot in de perfectie beheerste.
Geboren in Middelburg, een stad met een rijke historie, en nog wel in een huis met de lieflijke naam 't clijn Paradijs, heb ik een fantasievolle jeugd beleefd waarover ik graag in korte verhalen amusante maar ook ontroerende gebeurtenissen wil vertellen.
De geschiedenis van mijn grootouders gaat tot ver terug in het verleden. De familie Klercq is sedert 1680 afkomstig uit Westelijk Noord-Brabant, in tegenstelling wat men graag wil geloven van Franse herkomst te zijn. Helaas het is niet anders. Het verleden van mijn opoe's familie ligt omstreeks 1586 in het Land van Saeftinghe, waar ene Adriaen Joos als oudste voorvader bekend is geworden. Mijn vaders familie heeft een grote verspreiding in het Drentse land, maar zijn voorvader is van Duitse oorsprong. De naam Prins is zelfs bedacht door één van zijn zonen, want oer-opa "Prins" heette namelijk Albert Geert Wessels en hij kwam uit Haren in het Emsland, even over de grens bij Emmen. Hoe dat zo gekomen is staat verderop in deze weblog te lezen.
Stambomen van de familie Klercq treft u aan op een andere weblog, namelijk Le Cercle Klercq. Hiervoor is een link aangelegd rechts bij de Favorieten. Op die site staan ook veel verhalen met foto's over het ontstaan en gebeurtenissen die de familie hebben beroerd. Die stamboom is in delen gepubliceerd, omdat een compleet overzicht zo groot is dat het niet meer is te overzien.
De Vlasmarkt in Middelburg
Als betrokken oud-Middelburger, want ik ben nu woonachtig in het gemoedelijke Zuid-Limburg, zal ik zo nu en dan een column schrijven over ontwikkelingen in mijn geboortestad. Verder zal ik u onderhouden met anecdotes, verhalen over stadsfiguren, tijdsbeelden uit de jeugd van mijn ouders, mijn jeugdherinneringen, historische gebeurtenissen. Af en toe amuseer ik u met fotoalbums over indrukwekkende luchten, landschappen, prachtige streekdrachten of historische steden en dorpen in Zeeland. Over het beroep van mijn opa Theeuwes Klercq, die mandenmaker was in Middelburg, valt ook heel wat te vertellen. Maar er kan ook zomaar een ander verhaaltje tussendoor glippen.
Mijn portret in Frankrijk op werkbezoek
Om mijn weblog nog attractiever te maken voeg ik een Servicepoint toe. Dit zijn directe links naar een andere site dat betrekking heeft op het onderwerp. U kunt daarmee overal in de wereld aansluiting vinden met wat aardig is om te zien.
U bent welkom op mijn weblog, ik wens u veel lees- en kijkplezier.
Sehen Sie fúr weitere informationen, die site "Ons Boerengoed" (In Deutsch)
Foto's zijn afkomstig van de website : Ons Boeregoed Bekijk deze site van een enthousiaste en actieve Zeeuwse streekcostuumgroep http://www.ons-boeregoed.nl
For more information see, site; "Ons Boerengoed" (In English)
Voir pour information additionèl, site "Ons Boerengoed" (text a Francais)
Kinder streekdracht van Walcheren, Zuid- en Noord Beveland
Foto's zijn afkomstig van de website : Ons Boeregoed Bekijk deze site van een enthousiaste en actieve Zeeuwse streekcostuumgroep http://www.ons-boeregoed.nl
Ouderwetse snoepjes of gebak zijn soms uit toevalligheid geboren, de eigenaardige naam kan daarom weleens op de lachspieren werken. Want wat te denken van een "gevulde Heer?" Als je zo'n koek in Middelburg bestelt zal daar niemand van opkijken, maar diezelfde bestelling zal in Amsterdam of Den Haag wel de wenkbrauwen doen fronsen. De ietwat bollende koek met een dunne lichte spijslaag, bestreken met een glanzend laagje, doet toch zeker niet denken aan een heer, tenzij de halve amandel een navelpuntje moet voorstellen. Een normaal mens krijgt daar vast geen erotische opwinding van. Dus..., wel een beetje raar, die naam.
Nee..., dan die boerin in Middelburg die bij een piepjonge winkeljuffrouw cadetjes bestelde. Het meisje begreep in haar jeugdige onschuld werkelijk niet waar de mevrouw het over had. De fors uitgevallen boerin kreeg het licht bij het winkelmeisje niet branden, tot ze op haar kont sloeg en zei; 'k Moe vuuf cadette 'ebben, geliek an mien konte." Waarop het meisje gevat, maar ook wel een beetje brutaal, antwoordde; "Mevrouw zo groot bakken we ze niet."
De Lange Jan van Middelburg, of zoals de Engelsen zeggen; Tall John.
Bakker Hagdorn uit Arnhem bedacht in 1829 een nieuw koekje. Zijn ovale hardgebakken koekjes van bladerdeeg bestrooide hij rijkelijk met suiker. Waar hij op dat moment aan dacht weten we niet, misschien keek hij uit het raam en zag een lieftallig Arnhems meisje voorbij gaan, waarmee hij in een flits de naam voor zijn baksel had gevonden. Voortaan heette zijn koekjes; Arnhemse meisjes.
Deze "Arnhemse meisjes" zijn tegenwoordig zeer gewild, ze reizen de hele wereld over. En toen Roald Dahl op bezoek kwam in Arnhem viel hij als een blok voor de charme van deze meisjes. Hij raakte er zo van onder de indruk, dat hij ze een plekje gaf in zijn "Roald Dahl's Revolting Recipe Cookbook."
De Arnhemse meisjes staan zelfs op de menukaart van Hilton restaurants in Engeland, waar ze bekend zijn als "Arnhem biscuits" maar wel gebruikt worden bij een rabarberdessert. Hoe krijg je het voor elkaar, hoe kom je op het idee, om Arhemse meisjes in de rabarber te doen. Dat kan je alleen in Engeland overkomen. Zo heb ik met verbazing ooit een Engelse collega bij de lunch na een pittig Indisch kipgerecht, een moccagebakje zien verorberen. De combinatie van die smaaksensatie ontging mij volledig. Het zijn toch rare kwiebussen, die Engelsen.
De originele winkel van J.B. Diesch op de Markt in Middelburg
Het Haagsche Hopje kent ook zo'n aparte geschiedenis. Ook die zoetigheid is per toeval ontdekt. Het snoepje is genoemd naar baron Hendrik Hop (1723-1808), oud-gezant der Staten van Holland. Toen de Fransen in 1792 Brussel innamen, werd Hop naar Den Haag teruggeroepen, waar hij tot 1801 boven het confiseurhuis van de firma Van Haaren & Nieuwerkerk, op de Lange Voorhout woonde.
De baron was verslaafd aan koffie. Op een avond liet hij zijn kop met koffie, suiker en room op de kachel staan. De volgende morgen bleek dat het koffiekaramel was geworden. Hendrik Hop vond die brokken erg lekker. Toen hij korte tijd later van zijn dokter te horen kreeg, dat hij geen koffie meer mocht drinken, vroeg hij aan zijn onderbuurman, bakker Theodorus van Haaren, voor hem van die "brokken koffie' te maken. Ze werden al gauw "De brokken van Hop" genoemd. In 1880 kregen ze de nu beter bekende naam; Haagsche Hopjes.
Het confiseurhuis werd hiermee beroemd tot ver in het buitenland. De export ging zelfs naar vorstenhuizen in Europa en naar de tsaren in Sint Petersburg. En chique waren ze ook; de Hopjes van Van Haaren. Het waren de eerste snoepjes in een papieren wikkeltje. Al meer dan 200 jaar oud.
Heerlijk ouderwetse nostalgie
Suikerbakkers zijn uit het straatbeeld verdwenen. Misschien vindt je in een toeristische stad nog wel een nostalgische bakker die het sprookje "In den Soete Inval" doet herleven en zowaar de naam Suykerbuyck draagt. De realiteit is anders. Tegenwoordig komen alle zoetwaren uit een blikken gebouw, waar luidruchtige machines per minuut duizenden, jawel zelfs, honderdduizenden snoepjes uitspugen.
Maar er is nog één snoepje dat alle razernij van de moderne tijd heeft overleeft. De Zeeuwse Boterbabbelaar. In 1892 vestigde de Zwitserse suikerbakker J.B. Diesch een winkel aan de Lange Burg in Middelburg. Hij specialiseerde zich in boterbabbelaars. Niet enorm origineel, want in Duistland en Frankrijk bestond al soortgelijk snoepgoed. In 1925 volgde zijn zoon hem op. Dat huwelijk bleef helaas kinderloos, waardoor de receptuur verloren dreigde te gaan. Maar niet voor lang, nadien zette de familie Christiaansen het werk van Diesch voort. Op de Markt in Middelburg tref je de originele winkel aan. Hopelijk raakt die niet verloren.
Mevrouw Traas bakt botterbabbelaars voor leerlingen van de Octopusschool
Waar komt de naam "boterbabbelaars" nu eigenlijk vandaan? Vroeger heette ze in de volksmond "spekjes." Ze werden bij het tweede kopje koffie of thee geserveerd. En omdat men er lang over deed tot het harde snoepje ging smelten, bleef het gezelschap lang napraten bij de koffie. Ze waren nog lang niet uitgebabbeld.
Ja, ja zo doe je dat
Net zo simpel als het ontstaan van de naam is het snoepje ook zelf te maken. Mijn grootmoeder maakte het bijna elke zaterdag. Het vraagt wel even tijd, maar binnen een uur heb je het best voor elkaar.
Verleidelijk aanprijzen, stimuleert de verkoop.
Er circuleren heel wat recepten op het internet, hoe je boterbabbelaars kunt maken. Maar Mevrouw Traas uit Nieuwdorp heeft het originele recept;
Hoe moet je het maken?
1/2 kopje azijn (wijn- of appelazijn) 1/2 kopje water 500 gr. kristalsuiker 1 klein bouillonblokje 20 gr. roomboter
a.- Water en azijn in een pan met dikke bodem doen (bijv. braadpan) b.- Suiker, bouillonblokje en roomboter erbij c.- Mengsel voorzichtig aan de kook brengen d.- 10 min laten koken (niet roeren)
e.- Het mengsel uitgieten over een beboterd granieten (hardstenen) gepolijste plaat f.- Afkoelen tot het handwarm is g.- Met beboterde handen tot strengen trekken. onderling twisten en opnieuw tot strengen trekken h.- De lange strengen in blokjes snijden en verder laten uitharden
Toegift; .- Je kunt de smaak versterken door koffielikeur, cognac, vermouth, etc aan het mengsel toe te voegen. Experimenteer er maar op los.
Belgische Babelutte
Natuurlijk zijn er anderen die op hetzelfde idee zijn gekomen. Het botersnoepje was al langer bekend aan de Belgische kust, doordat vissersvrouwen het als een bijverdienste maakten. Totdat een mevrouw uit Heist het handiger aanpakte en er een commercieel handeltje van maakte. Ze raakte bekend als Moeder Babelutte (1841-1912). Haar babbelaars verkocht ze aan de elitaire Franstalige badgasten in de mondaine badplaatsen langs de kust, die de naam verfranste tot "Babelutte."
De winkel van Moeder Babelutte in Blankenberge
"La Mère Babelutte" is inmiddels uitgegroeid tot een winkelketen met vestigingen in De Panne, Oostende, Blankeberge, Wenduine, Heist en Knokke, maar ook zijn er winkels te vinden in Brugge, Brussel en Sluis in het Zeeuws Vlaanderen. Naast de Babbelutte worden er ook praline's en nougat verkocht.
Traditionele wijze van stokvis drogen in Noorwegen.
Drogen is een van de oudste conserveringsmethoden van voedingsmiddelen. Al vanaf het tijdperk van de Vikingen maakte gedroogde vis - de zogenaamde stokvis - deel uit van de dagelijkse voeding. Daardoor konden de Vikingen lange perioden op zee verblijven, waardoor ze zelfs tot in Groenland en Noord-Amerika konden geraken. Maar ook veroveringstochten in Zeeland ondernamen.
De Italiaan Querini, die strandde op de kust van het eiland Røst schreef al in 1431; "Ze drogen de stokvis in de wind en de zon. Ze gebruiken geen zout. Omdat de vis weinig vet bevat, wordt ze zo droog en hard als hout. Om de vis te eten wordt het eerst met een bijl geslagen, waardoor draderige spieren ontstaan. Met boter en kruiden wordt het dan bereid tot een lekker gerecht." Tot op heden is dat niet anders.
Gedroogde stokvis met ingrediënten.
Gedroogde stokvis kan op verschillende wijzen worden bereid. Het is in verschillende landen bekend. In Spanje heet het Baccalà, in Portugal Bacalhau en in Griekenland Bakaliaros. De naam kabeljauw is hieraan verwant. Belangrijk is de vis, wat altijd kabeljauw is, vooraf te weken.
Het recept van Eric Rotte; De Traditionele Zeeuwse stokvismaaltijd;
Ingrediënten voor 4 personen; 1 Stokvis van ca. 500 gr 500 gr Aardappelen 300 gr Witte rijst 1 kg Uien 1 bosje Gehalte peterselie 200 gr Boter Mosterd Kerriepoeder Kippenbouillom om de rijst in te koken Bakolie of margarine Maizena of aardappelzetmeel Peper en zout.
Bereiding;
1.- Week de stokvis ten minste 24 uur in ruime water. Trek het vel eraf en verwijder de graten. Breng de stokvis in goed gezouten zouten water aan de kook en laat hem tot ca. 15-20 min. garen. 2.- Fruit de gesnipperde ui in een steelpan met wat (rijst)olie, voeg de rijst toe en roer alles goed. 3.- Voeg de kippenbouillon toe in verhouding die vermeld staat op de verpakking en gaar de rijst in ca. 15 min tot ze mooi droog en gaar is. Kook de aardappelen gaar in water met wat zout. 4.- Snijd de uien in grove ringen en bak ze in een wok of koekenpan. Breng ze op smaak met peper en zout. 5.- Smelt de boter, voeg 2 dl. water toe en breng het licht aan de kook. Bind de boterjus af met wat maizena en breng hem op smaak met peper en zout. 6.- Stamp de aardappelen, Serveer een gelijke hoeveelheid aardappelen en rijst en neem een passende hoeveelheid gebakken uien. 7.- Maak een kuiltje in het midden, doe hierin de boterjus en maak dit aan met, naar voorkeur kerriepoeder of mosterd. 8.- Strooi nog wat gehakte peterselie eroverheen en vergeet vooral niet een lekker stuk dampende stokvis te nemen. 9.- Een portie gekookte worteltjes smaakt er even zo goed bij. En het ziet nog fleurig uit bovendien.
Het Belgische variant op stokvis
Recept van Lize Lorent; Een Belgische Stokvis aardappelschotel;
Ingredienten; voor 4 personen 500 gr Stokvis 1 kg Aardappelen 500 gr Uien in ringen 8 Middelgrote tomaten, gepeld in kwartjes 2 Takjes rozemanrijn Olijf- of rijstolie Peper, uit de molen en zout.
Bereidingswijze;
1.- Laat de stokvis 12 uur ontzouten in ruim koud water. Ververs het water een paar keer. 2.- Verwijder het vel en de graten van de vis, snij hem in blokjes 3.- Schil de aardappelen, snij ze in fijne plakjes en bak ze goudgeel in olijf- of rijstolie. 4.- Laat ze uitlekken op keukenpapier. 5.- Schik de aardappelen, vis, uien en tomaten in laagjes in een ovenschaal 6.- Begin en eindig de schikking met aardappelen 7.- Strooi geriste rozemarijnblaadjes tussen de laagjes en kruidt het met peper en zout 8.- Giet een kopje water erbij. Dek het af met alum. folie en zet de schotel ca. 30 min in een voorverwarmde oven tot ca. 180º Verwijder de folie 5 min. voor het opdienen.
Elke woensdagmiddag ga ik biljarten met mijn goede vriend Adrie. Hij is een beetje van het type, nors en knorrig, maar verder een bovenste beste vent, die het leven wel erg serieus neemt. Humor moet je hem vooraf uitleggen, anders moet hij te lang nadenken over wat je werkelijk bedoelt. Een hartelijke lach komt bij hem dan ook met vertraging op gang. Maar....verder een prima vent. Alleen kan hij zich mateloos opwinden over sommige reklame, vooral als dat margarine-meisje op de televisie verschijnt. En wat wil nu het geval? Onder het biljarten staat de televisie aan in het café, en jawel hoor, daar is ze; het lieftallig Zeeuws meisje.
"Ons bin zuûnig, hé, Heên cent te veê, hé?" Promp schiet Adrie zijn bal voorbij, bij het horen van de reklame-slogan. "Verdomme, daar heb je die opgewarmde trut weer." Adrie kan het niet nalaten, dit aardige meisje laatdunkend te kwalificeren. "Ze doet toch ook haar werk, zo onaardig is ze nu ook weer niet," probeer ik Adrie's beeld van dit reklame-meisje bij te stellen. Het helpt niet. Adrie ergert zich groen en geel aan die reklame. "Had ze dat werk maar niet moeten kiezen, dan wind ik me er ook niet over op:" commenteert Adrie.
"Weet je," vervolgde Adrie, "Ik kan er niet zo goed tegen, elke keer die baarlijke onzin te horen. Wanneer ik buiten de provincie kom, hoor ik telkens, als ze weten dat ik een Zeeuw ben; "Ons bin zuunig, hë!?" Die stomme Hollanders, als ze ergens zuinig zijn, dan is het daar wel. Ze vallen dood op een dubbeltje, als je zaken met ze wil doen. En ze vinden het nog normaal ook." De historische rivaliteit tussen Zeeuwen en Hollanders kwam weer eens over tafel. De invloeden van buiten de provincie worden nog steeds gewantrouwd. Adrie kreeg dorst van zijn ergenis.
Protestantse Zuid-Bevelandse vrouw in streekdracht
"Ik erger me er ook aan, moet ik bekennen," vertelde ik met gespeelde ergenis. "En dan te bedenken dat Zeeuwen niet echt zuinig zijn, maar zelfs gul als het erop aankomt. Neem nou een bruiloft, het ontbreekt er aan niets. Volop te eten van de beste bakker en aan drank is ook nooit gebrek. Ja.... we zijn zuinig op wat we hebben, als je dat bedoelt."
De margarine-reklame was in 1894 bedacht en kreeg in de jaren '20 opnieuw groot succes voor Van de Bergh en Jurgens. Nu is die slagzin weer uit de kast gehaald door een "Hollands" reklamebureau. Elke dag zie je een Zeeuws meisje in een televisiespotje guitig vertellen; "Geen cent teveel, hé!?" Het hele Zeeuwse volk wordt daarmee geassocieerd. Adrie begon zich opnieuw danig op te winden. "We worden gestigmatiseerd, we moeten op de barricaden, we moeten smartegeld eisen van Unilever. Die doet ons dit aan! We pikken dit niet langer." Bij Adrie kwam driftig bloed voor de ogen, zijn oprechte Zeeuwse aard speelde hem op.
Katholieke Zuid-Bevelandse vrouw in streekdracht
Maar Adrie had zijn hart nog niet helemaal gelucht. "Wat Zeeuws meisje!? Het is een Zuid-Bevelandse, dat zie je toch meteen, en ze is nog katholiek ook!" "Dat zijn toch ook Zeeuwen," wierp ik Adrie tegen, "En hoezo katholiek, wat heb je daar op tegen?" "Dat zie je toch meteen aan die strikken van haar," zei Adrie, die niet alles wilde horen, wat hem niet beviel. "Nee, nee," corrigeerde ik Adrie, "Katholieke vrouwen hebben een hoekige muts en de strikken staan omhoog gericht. Die spiegelen zich aan de hemel. Protestantse vrouwen hebben trouwens een schelpmuts met krullen. Bovendien kijken katholieken vrolijker, dan protestanten."
"Zeeuws meisje" van het Zeeuws Museum
Hiermee kreeg ik Adrie natuurlijk flink op de kast, waar niet veel voor nodig is. "Zie je wel, die katholieken hebben het weer beter voor elkaar. Trouwens Hollanders zien het verschil toch niet, die kun je van alles wijs maken. Heb je laatst die poster van het Zeeuws Museum gezien? Wat een afgang! Met zo'n albasten lijk wil je toch niet gezien worden? Het lijkt wel reklame voor een mortuarium!" Adrie zat ondertussen mokkend naast het biljart. Hij was zijn concentrattie volledig kwijtgeraakt om nog een fatsoenlijk balletje te stoten. Ik hoorde hem nog mopperen; "En, 'k 'eb toch geliek." toen ik ging afrekenen bij de kastelein. Er was geen land meer met Adrie te bezeilen.
Vol ingehouden spanning zat ik, samen met Jantje en Henkie op de rand van de stoep te wachten op iets wat heel bijzonder moest zijn. Henkie had zijn mond voorbij gepraat en verteld dat de baas van zijn vader een nieuwe auto had gekocht, en vandaag op bezoek kwam. Henkie had zwaar gepocht over die auto, waardoor wij daar nog nieuwsgieriger van geworden waren. Een echte Amerikaan zou het zijn.
Deze auto moest dan wel alles overtreffen wat ooit aan auto's de straat was binnengereden. De eerste auto die ik me kon herinneren was een Franse auto van logee's die voor een paar dagen op bezoek kwamen bij de Man zonder Naam. Het gezin kwam aanrijden in een Reanult 4 van een onduidelijke kleur. We waren het er niet overeens of het nu een groen-grijze, of een grijs-groene auto was.
Rond de auto hadden we al vol bewondering gesnuffeld wat daar aan nieuwigheden te zien was. Het Franse vernuft werd alom geprezen. Wat zouden die Fransen nu weer uitgevonden hebben? Electrische richtingaanwijzers die uitklapten met een lampje erin, chromen bumpers, mooie skailederen bekleding en een gelakt houten dashboard? Het was toch niet zo indrukwekkend als we hadden gehoopt. Dat die auto ruim 100 km per uur kon rijden, dat vonden we wel knap werk.
Dit was tenminste nog een echte auto in vergelijking tot een andere auto die ooit bij buurman Marijs voor de deur stond. Dat leek meer op een doe-het-zelf auto. De Citroën 2CV riep bij ons zoveel verbazing op en tegelijk meewarigheid, dat we desondanks de auto toch aan een zware inspectie blootstelden. We vonden het een lelijk ding, en toen we hoorden dat het ook nog de bijnaam "Lelijke Eend" had gekregen, waren we van ons gelijk overtuigd.
Hoe kun je een auto bedenken in een camouflage kleur? Zuiver militair grijs! Wie komt daarop? Niet eens een mooie carrosserie! Een moterkap van geribbeld plaatstaal, dat met rubberen klemmen in toom gehouden moet worden, anders sprong dat ding vanzelf in de lucht. Een vlakke voorruit met twee nietige ruitenwissertjes. Kleine zijraampjes, die je zelf omhoog moet klappen, als je frisse lucht wilt proeven. Twee simpele koplampen op het spatbord. Deuren zo dun als boardkarton met een zielig klein deurknopje, dat losjes neerbengelt. Een claxon dat een armetierig geluid voorbrengt, waarvoor mensen uit medelijden opzij gaan. Een auto...., werkelijk met de Franse slag gemaakt.
Toch vonden we het een heel aparte auto. Het meest vreemde vonden we het dak. Maar eigenlijk kon je niet echt spreken van een dak. Het was een linnen zeildoek dat tot achter aan de bumper reikte. Het kon helemaal opgerold worden, dan had je ineens een openlucht auto. En een lawaai wat dat ding maakte, en stinken dat het deed van de blauwe walm uit de knalpot! Dan was die Renault 4 toch wel een beschaafdere auto.
Nu waren we in afwachting van een echte auto. Zonder dat we daar erg in hadden stond hij plotseling voor onze neus. We hadden hem niet eens horen aankomen, zo stil was de motor. Onze monden vielen open van verbazing, we durfden ons bijna niet te verroeren, laat staan de auto aan te raken.
Daar stond de mooiste Amerikaanse auto die ooit gemaakt is. Een Chevrolet Impala Hardtop Sport Coupé Bel Air in het helderste hemelsblauw, een wit dak en rood-beige glanzende bekleding. Veel chroom op de flanken, een enorme brede grill, ook van chroom natuurlijk. Ingebouwde koplampen met een kapje, waar een brede lichtbundel de weg tot ver vooruit moet beschijnen, stelden we deskundig en overtuigend vast. Het meest waren we onder de indruk van de achterkant. Twee geweldige horizontale vleugels die de klep van de enorme kofferbak vormden. En twee heel brede slanke knalrode achterlichten. We vonden de achterkant net zo mooi als de voorkant.
Zelfs aan de wielen was aandacht besteed, de witte zijkanten van de banden waren maagdelijk blank. In de wieldoppen kon je jezelf nota bene spiegelen. En dan al dat glas! Het was nog nooit vertoond, zoveel glas rondom aan een auto. De voorruit en zelfs de achterruit in gebogen glas en dat bijna zonder spijlen. Henkie wist ook het vertellen dat de zijruiten electrisch open en dicht konden. "Echt waar!!??" We konden het bijna niet geloven. Wat zijn die Amerikanen toch knap om zo'n mooie auto te bouwen.
Voorzichtig, op gepaste afstand inspecteerden we het interieur. We mochten niet aan de auto komen had Henkie nog zo gezegd. "Dat vindt de meneer vast niet goed." Jantje en ik waren dat absoluut niet van plan, en het er helemaal mee eens. Stel je voor als je iets beschadigd, dat zou veel geld kosten. Onze spaarpot kon die schade nooit dekken. Trouwens onze handen zouden ook vieze vlekken maken. Niettemin konden we goed zien dat het dashboard voorzien was van een hele reeks klokjes en metertjes, er zat warempel ook een radio in. Hoe kon het toch mogelijk zijn, dat je in de auto een radio kunt beluisteren? We stonden er helemaal paf van. Die Fransen konden hier nog lang niet aan tippen. Op de kilometerteller stond 180. "Is dat veel?" vroeg ik in mijn onnozelheid aan Henkie. "Hij rijdt veel harder dan wat daar staat. Het zijn Amerikaanse miles," verklaarde Henkie belerend. "Deze auto rijdt vast veel harder dan 220 kliometer per uur." "Zo, zo," zeiden Jantje en ik in koor, "Dat is wel heel erg hard."
Het automobiel, want je kunt hier niet meer gewoon van een auto spreken, laat staan dit een wagen te nemen, daarvoor straalde deze schepping op wielen zoveel klasse uit, dat het gerucht vliegensvlug de ronde deed wat voor geweldige auto bij ons in de straat geparkeerd stond. En jawel hoor, daar kwam het gespuis uit de Karelsgang, de brutale jochies waar wij nooit mee wilden spelen, en die ons ook niet zagen zitten. Er was een duidelijke scheiding ontstaan; zij waren de brutalen, en wij waren de nette jeugd. De Karelsgang was een rommelige straat, de tuintjes lagen er onverzorgd bij, afgedankte troep stapelde zich daar op wat op een soort handeltje ging lijken. Daar woonden mensen die niet wilde werken. Dus bemoeiden wij ons ook niet met hun kinderen.
Enkele van onze zusjes probeerden soms aan te pappen met een gast uit die buurt. Meisjes overzien de gevaren van verkeerde vriendjes niet, vonden wij. Daarom grepen we in en keerde ons zusje weer terug naar onze groep. Het heeft sommige van ons weleens een bloedneus gekost. Om al die redenen waren wij beducht wanneer zo'n rotjoch in de straat verscheen
De Karelsbende, zoals wij dit tuig noemde had ook vernomen welke Amerikaanse auto voor het huis van Henkie stond. In een groepje verdrongen ze zich bij de auto, en brutaal zoals ze nu eenmaal waren, leunden ze tegen de auto. Met de hand voor ogen tuurden ze door het glas. Dat konden Henkie, Jantje en ik niet toestaan. Op een gebiedende toon keurden we dit gedrag af. De mededeling dat de meneer van de auto zo dadelijk naar buiten kon komen en ook dat de auto wel duizenden dollars heeft gekost, deed de jongens dan toch respect opbrengen voor andermans spullen.
Het bezoek bij de vader van Henkie was afgelopen. De man van de auto kwam naar buiten. Hij bleek de eigenaar van modezaak Old England te zijn, die bij Henkie's vader kostuums had gebracht voor verstelwerk. Want Henkíe's vader was kleermaker. Aan huis had hij zijn atelier en werkte exclusief voor Old England. De man van de zaak moet wel stinkend rijk zijn, bedachten wij. Anders kun je nooit een dergelijke auto aanschaffen. Dat in zijn winkel geen prijskaartjes in de etalage lagen bij de kleding, gaf nu te bedenken dat hij kon vragen wat hij wilden. Vandaar dat hij zo'n grote luxe auto kan rijden.
De jongens deden een stap opzij, de man nam plaats in zijn auto, startte de motor en vertrok. Een zacht zoemend geluid steeg op vanonder de motorkap. Elegant zoefde de auto de straat uit. Met een diepe verzuchting keken we onze ultieme droom achterna.
Carnaval in Maastricht Tradities vormen een bindend element binnen samenlevingen, waar mensen zich in herkennen en identiteit aan ontlenen. Voor buitenstaanders zijn ze soms onbegrijpelijk, zinloos of gaan daar respectloos mee om.
Het "Mooswief van Meestreech"
Het "Mooswief" de verpersoonlijking van het Maastricht Carnaval. Een meer dan levensgrote pop, dat op de eerste dag van "Vastelaovond op ut Vriethoof" wordt gehesen. En de laatste dag om precies 24.00 uur weer wordt neergelaten, onder enorm muzikaal kabaal, schor gejoel en tranen van geluk en verdriet, elkaar uit spontane emoties om de hals vallende carnavalisten, omdat het weer een jaar duurt eer het grote feest terugkeert. Deze intense weemoed begrijpt alleen de Oprechte Meestrichteneer, voor wie het "Mooswief" een heilig symbool is.
De Boonte Sturrum jong geleerd
Het zijn drie volle dolle dagen waarin het leven op de hak wordt genomen. De Hansworst ontdoet zwaarwichtige autoriteiten tijdelijk van hun "waardigheid." Pardoes kun je een uitbundig kleurrijk verkleedde dame tegenkomen die haar badeendje aan een koordje uitlaat met een kroost baby-eendjes in gevolg er achteraan. Ontroerd verteld ze over het kleine eendenleed. Omstaanders raken tot tranen toe geroerd, ze troosten haar opvallend overdreven. Moedereend wordt verzorgd met een glaasje pils, de kleine eendjes krijgen een glaasje priklimonade met een rietje. Schaterlachend trekt de bonte dame verder, om even later het ritueel te herhalen.
"Under Koffer"
Een serieuze speurder "under koffer" mengt zich "onopvallend" onder het publiek. Drie geïmporteerde imitatie Belgische gedarmes "regelen" het verkeer, zonder merkbaar gezag. Een stel frivole meiden knuffelen de dienders, tot hun wangen rood staan van de lippenstift. Gelaten ondergaan mannen van "gezag" de verleiding met groot plezier
"Goed bescheten"
Even verderop loop je een man tegen het lijf die zich "goed bescheten" voelt. Bij navraag blijkt hij onder de toren te wonen waar ook een kolonie duiven is gehuisvest. "De politiek doet er niets aan," verklaart hij teleurgesteld. Driemaal elf Zaate Herremeniekes toeteren amateuristisch door elkaar in een aanstekelijke muzikale kakofonie, kris-kras door de stad komen ze elkaar tegen. Allemaal verdienen ze vanzelfsprekend de eerste prijs. De betrekkelijkheid is één groot theater.
"Zaat Herremenieke Zoepe en Blôze bestaat 2 x 11 jaar, maar niet heus"
Een paar opgeschoten knullen uit "Holland" hebben met één van de Vastelaovonds in Meestreech aan den lijve kunnen ondervinden, dat je respect dient te hebben voor volkse emoties. Het was wellicht als een ballorige kwajongensgrap bedoeld, dat die gasten het "Mooswief" in de fik wilde steken. Ofwel omdat ze niets van carnavalvieren hadden begrepen, danwel niet aan hun "trekken" waren gekomen. Ze hebben het geweten....!!! Wie dit ook allemaal zag gebeuren, iedereen stoof op dit gaaies af. Nu moeten Maastrichtenaren toch al niet veel hebben van "Hollandse" invloeden en nog minder van Hollanders die aan hun symbolen komen. De knapen zijn vanaf het Vrijthof tot aan het station de stad uitgejaagd. Voortgeduwd, geschopt, net niet bont en blauw geslagen, tot ze met zekerheid met de trein zijn vertrokken. Misschien een middeleeuwse afranseling, toch ook duidelijk een voorbeeld de eigen cultuur te beschermen tegen lomperiken.
De Man zonder Naam Veilig was onze straat beslist, aan het einde en in het midden van de straat woonde een politieagent. Als je brood tekort kwam kon je bij Jeras nog gauw een brood halen, omdat hij als broodventer bij de Broederband werkte, zodat Jeras altijd nog wel een "melkwitje" achter de hand had. Dat hij bij een "rooie" coöperatie werkte deerde niet, brood is brood, ook als je het tekort komt, en aan de smaak viel niets aan te merken.
Van Kerkhove kwam in zijn eigen straat de lantaarnpalen controleren en liep door de week met de vuilniswagen mee. De man kon van alles gebruiken en wist overal raad mee.
Ook met mijn konijn dat ziek in zijn hok lag weg te kwijnen. "Myxomatose, Appie. Jouw konijn gaat dood," had pa mij verteld. Hoe kan dat toch? Het beest zat de hele dag alleen in zijn konijnenhok. De enkele keer dat het dier een uitstapje mocht maken in de tuin, kon het zelf verse melkwiet uitzoeken. Nu lag mijn konijn met een etterende kop plat. Van Kerkhove werd erbij gehaald. Hij vond dat het best wel meeviel. "Het beest is nog goed te eten, die ziekte zit alleen in zijn kop," wist de man voor zichzelf positief te melden. Met een rake klap was mijn konijntje meteen een levenloos velletje geworden. Met spijt heb ik geen afscheid van Brammetje genomen, want het beest had me een keer flink in m'n kont gebeten, toen ik met mijn rug naar tegen het hok gekeerd stond. Brammetje wilde zeker vrij uitzicht hebben.
Tussen het huis van Van Kerkhove en de Man zonder Naam lag het omlooppaadje met een poortje. De man met zijn Engelse vrouw en twee zoontjes leefden volkomen anoniem. We kenden zijn naam niet eens, bij de deur was ook geen naambordje geplakt. Niemand uit de buurt is ooit uitgenodigd geweest voor een kopje thee. De vitrage van alle ramen bleven altijd gesloten, terwijl je bij alle andere buren royaal naar binnen kon gluren.
De jongens speelden ook niet met andere kinderen uit de straat, dat werd hen om één of andere reden niet toegestaan. Ze bleven in huis, of speelden in hun tuin. De vrouw was zo schuw, dat ze zich zelden buiten liet zien. Bij de was binnenhalen schoot ze schielijk het huis weer binnen. Je kon haar groeten, maar er kwam nooit een groet van haar terug. Ze maakte ook geen onnozel praatje met een buurvrouw. Welke taal ze sprak wisten we niet, waarschijnlijk alleen maar Engels. Wat voor werk de man deed bleef ook geheim. Het was een heel mysterieus gezin. Tot de man de hele straat op stelte wist te zetten.
Op het binnenplaatsje bij zijn huis had de man maandenlang aan iets gewerkt waar wielen onder zaten. Gaanderweg kwam daar meer en meer vorm in. De buurt liet hem begaan, ook al maakte hij flink lawaai met zijn machines. 's Avonds na acht uur stopte hij met werken en 's zondag hield hij zich ook rustig. Het was hem geraden, want niemand haalde het in zijn hoofd op zondag te werken. Het was de algemene rustdag voor iedereen. Gelovig of niet. Het resultaat van zijn hobby bleek een caravan te zijn. Hoe dom kon de man toch zijn! Het hele ding was zo breed en zo hoog, dat het nooit door het poortje kon. Wat had hij daar toch aan? Hij bezat niet eens eens een auto! Ook daar heeft hij de hele buurt mee misleid. Hij bezat weldegelijk een auto. Een jagersgroene Morris Minor 1000 Estate met houten lijstwerk aan de carrosserie, die bij een boer in de schuur gestald stond. Zijn vrouw had een hoes voor de auto gemaakt, zo bevreesd waren ze dat een krasje op zou komen.
Op een dag, de hele straat liep ervoor uit, kwam een enorme kraanwagen de straat inrijden. Het gevaarte hield halt bij de Man zonder Naam. Achter het raam stonden de buren jaloers te gluren, de kinderen moest in toom worden gehouden door de politieagent. De overbuurman kreeg er even een extra taak bij in zijn vrije tijd. De caravan werd in de touwen gehesen en voorzichtig over het poortje getakeld. Het hele gedoe duurde zeker een uur.
Zijn vrouw en zoontjes stonden, niet zonder trots, zwijgend het gebeuren gade te slaan. De man gaf aan de kraanmachinist nog wat professionele aanwijzingen, waarna de caravan op straat belandde. Verbluft stonden de buurmannen met afgunst te kijken hoe de man zijn tweede huis op wielen aan zijn auto koppelde en bedaard wegreed. De takelwagen vertrok ook. Het werd weer stil op straat. Daarna was het gezin nog minder te zien.
Nicht Hennie wist het zeker; Albert Geert Wessels, van beroep kleermaker, uit Haren in het Duitse Emsland, even over de grens bij Emmen, moet omstreeks 1735 zijn geboren. Hij is daarmee de vroegst bekende stamvader. Een handgeschreven overlijdensdocument bevestigd dat hij op 22 november 1792 is overleden, dus zal hij ongeveer 57 jaar oud zijn geworden.
St. Martinus kerk te Haren Emsland Duitsland
Van zijn vrouw vond Hennie ook een overlijdensbewijs. Daarin staat vermeld; Geertien Alberts, waar ze is geboren bleef onbekend. Geertien is overleden in Ontswedde op 18 januari 1783, waarbij een curieuze vermelding wordt gemaakt wat op de collecteschaal bij de rouwdienst was aangetroffen; 5 stuiver en 6 duiten. Het moet armoetroef zijn geweest in de familie. Na hun huwelijk op 5 april 1761 is het echtpaar in Ontswedde gaan wonen. Kennelijk kwam Geertien daar vandaan.
Kleermaker naar een prent van Jan van Lummel
Albert is na zijn dood teruggedragen naar zijn geboorteplaats Haren waar hij is begraven. Het moet geen frisse tocht zijn geweest voor de lijkdienaren. In die tijd was nauwelijks sprake van lijkkoeling, dus de onwelriekende geur van ontbinding zal uit de lijkkist zijn opgestegen. Geertien kreeg een graf in Ontswedde. 25 jaar na hun dood zijn pas de aktes opgemaakt, door pastor Brouwer en de schout. Dat was blijkbaar nodig omdat één van hun kinderen in het huwelijk trad.
Lijkkoets
Uit het huwelijk van Albert en Geertien zijn vier kinderen geboren; twee meisjes en twee jongens. Jantjen en Grietlijn zijn vroeg gestorven. Geert Alberts en Harm Alberts, die naar hun moeder zijn vernoemd, hebben de familie voortvarend uitgebreid. Bij het huwelijk van Geert en Harm gebeurt iets opmerkelijks. Ze voegen allebei de naam "Prins" toe aan hun naam. Hoe is dat zo gekomen?
Uit documenten blijkt niets. Nicht Hennie heeft in haar enthousiasme daar een fantasievolle verklaring voor gevonden. Ze weet te vertellen dat Geert Alberts voor een Franse beambte, gezeten aan een tafeltje in het Gemeentehuis moest verschijnen en zijn naam moest opgeven voor de Burgerlijke Stand, die toen werd ingevoerd. Dat was niet alleeen nodig om orde te scheppen in de naamregisters. Maar ook werd deze registratie gebruikt om belasting te innen en de dienstplicht in te voeren. De bevolking wist daar nog niets van.
"Vous est?" vroeg de Franse beambte aan Geert. "Wâ zeg 't ie?" vroeg Geert, die nauwelijks een "vrumde" binnen zijn dorp was tegengekomen, laat staan een taal hoorde uit een verre streek. "Der mensch vraogt naor joew naom," verduidelijkte een aangeschoven plaatselijke commies. "Wâ moe 't ie daor met ?" Geert kreeg argwaan. "Opschriev'm" antwoordde de Drentse ambtenaar koeltjes. "Wâ moe 't ie opschriev'm ?" Geert wilde het nog niet begrijpen. "Joew naom as 't u blief," kreeg hij opnieuw geduldig te horen. Geert die niet zo gevleid was van ambtelijke belangstelling en bepaald niet onder de indruk van autoriteiten was, mompelde iets van; "D'n hooge heer'n bepaol'n toch wâ sie woll'n."
Franse ambtenaar omstreeks 1780
De verhandeling verliep niet bijster vlot en Geert gedroeg zich niet al te bereidwillig. In de rij stond ook zijn broer Harm de gebeurtenis te volgen. Geert draaide zich om en wendde zich tot zijn broer; "Harm, kom d'r ins bie, mien joeng, die vrumde moe wâ." Beiden stonden armoedig gekleed voor de uitbundig uitgedoste Franse ambtenaar, die het een beproeving vond uitgezonden te zijn naar dit Godvergeten oord, waar niets fatsoenlijks te eten viel, en de bevolking zich allerminst soepel of meewerkend gedroeg. De commies probeerde de situatie in goede banen te leiden, en legde aan de broers uit dat het nodig was hun naam in het register op te nemen, en dat dit voor hen ook een goede zaak zou zijn.
"Uw naam as 't u blieft, herhaalde de commies nu dwingend. "Albert, Alberts," kreeg hij tweestemming te horen, waarmee de broers de namen van hun vader en moeder bedoelde. "Dat kan niet, geen twee dezelfde namen, dat schept verwarring," gaf de commies te verstaan. Geert kreeg een lumineus idee: "Doân mien dan maor Prins d'r bie." Geert. die lid was van de plaatselijke schutterij ter wering en bestrijding van "vrumden," had bij een schietwedstrijd drie keer achter elkaar prijs geschoten en was daardoor tot "Prins" uitgeroepen.
Dus niet zijn statige Saksische gestalte had aanleiding gegeven tot een bijnaam. "Goed dan heet u Prins," en de plaatselijke commies noteerde keurig de naam. "En u meneer, wie bent u?" zich wendend tot Harm, waarop Harm vlot antwoordde; "Ik bien zien brur." Dan heet u ook Prins," constateerde de klerk ter secretarie. Daarmee was de zaak afgedaan.
Volgens Hennie is toen de familie Prins ontstaan. Je zult het maar geloven.
Klercq maakt goed werk Het beroep van mandenmaker heeft een folkoristische status gekregen. Op een braderie of jaarmarkt kom je nog weleens een oudere man tegen, die uit nostalgisch verlangen het beroep aan het volk ten toon stelt. Meewarig staan de toeschouwers de verrichtingen gade te slaan. Wat een werk, wat een tijd steek je in zo'n simpel werkstukje, daar valt toch geen droog brood mee te verdienen. Nee... nu niet meer, maar vroeger wel. Toen bestonden geen plastieke of draadstalen manden. De bakker, de slager, vissers de boeren, fruitteletrs en wijnhandelaren bestelden in grote hoeveelheden mandwerk voor transport van hun waren. De burgers kochten boodschappenmanden, stofdoekenmandjes, of zo-maar-mandjes om er iets in te bewaren. En als een kind op komst was werd een rieten wieg besteld. En dat moest natuurlijk de mooiste zijn, aan de binnenzijde gestoffeerd en bekleed met satijn en broderie. Strikken en linten in het roze voor een meisje, blauwe versiering voor een jongentje. De ouders toonden vol van trots de kleine boreling knus toegestopt onder een geborduurd dekentje aan de familie. Later kwam het rietwerk voornamelijk uit Oost-Europese landen, daar waren de de lonen beduidend lager dan in Nederland. Het begin van lage-lonen economie brak toen al aan. Het mooiste en meest ingewikkelde vlechtwerk werd geïmporteerd uit Indonesië en andere landen uit het verre oosten. Al eeuwen geleden was daar de vlechtkunst tot grote kunstzinnige bloei gekomen
"Klaoreco maokt goed waorek,"........... In die kunst was Theeuwes niet bedreven, hij maakte eenvoudig gebruiksvlechtwerk. Over heel Walcheren was hij daar bekend mee geworden. "Klaoreco," zoals de boeren die moeilijke Franse naam verbasterden, was een begrip voor degelijk werk. Opa had daar een devies van gemaakt; "Klaorcq maokt goed waorek," Alleen moesten ze hem niet dwingen tot snel leveren. "Nêê, nêê, 'k 'eb gêên tied 'oor. da's veel te veel waork, hé." De boer was de straat nog niet uit of hij zette zich al aan de nieuwe opdracht. In zijn werkplaats zat hij op een laag stoeltje, waarvan hij de poten ver had afgezaagd. Voor zijn werk hoorde hij laag bij de grond te zitten. Voor hem lag een schuine plank, dat hij zijn "bokje' noemde. Veel gereedschap had hij niet nodig, een flink scherp mes, zijn rietsplitser, een priem, een slagijzer, een hamer en een zaag. Voor de inspiratie een pijp of een doosje sigaren.
Een bodem voor een mand opzetten was zwaar en moeizaam werk voor hem. Dan moest je even uit zijn beurt blijven. Met zijn stevige korte knuisten bond hij de staken behendig bijeen met doorweekt maar vooral dun riet. Hiermee ontstond de bodem, waar hij rondom staken in stak. Met een op maat gebogen ring trok hij het hele zwikje staken omhoog en kon hij beginnen met de wand te vlechten. Het leek eenvoudig en routineus werk, maar er was wel aandacht voor nodig, anders kreeg de mand een rare vorm. Naast hem lag het losse geweekte riet onder een nat zeildoek, voor het vlechten van bijvoorbeeld een aardappelmand. In een soepele onderhandse cadans vlocht hij met drie- vier twijgen gelijk de ene na de andere laag, tot de juiste hoogte was bereikt. Nu moest de rand nog aangezet worden. De overgebleven staken stak hij diep in de gevlochten wand, draaide aan de twijgjes tot ze goed soepel werden en op handige wijze werd de rand gevlochten. Zo, dat is dat, nu nog de hengels, die net zo vlot als de rand er aangezet werden. Het was wel even wat werk geweest, maar nu was het tijd voor een sigaartje.
Zijn spreekwoordelijk devies van goed en degelijk werk leveren was niet aan zijn vrouw Betje besteed. Ze vond dat er teveel riet in de mand ging. Op haar leitje met griffel had ze op onnavolgbare wijze een berekening gemaakt hoeveel riet uit een bos wissen nodig was om een mand te maken. Opa trok zich daar niets van aan, om de zoveel 'slagen' vlechtwerk sloeg hij met, een door de jaren heen platgeslagen slagijzer zijn mand nog dichter ineen. "Je kunt er wel water in dragen," zei Betje misprijzend en niet zonder venijn. Voor opa stond het belang van de klant voorop, zijn manden moesten lang meegaan. Betje hield daar een andere redenering op na; de kwaliteit moest wel goed zijn, maar niet overdreven. Ze zijn het nooit eens geworden, opa bleef stevige manden maken.
Adembenemende dampen......... Het grove mandwerk vlocht Theeuwes van ongeschilde dunne wilgentakjes. Voor het fijnere werk was er geschild riet dat gekookt of gebleekt moest worden. De bakkers gaven de voorkeur aan spierwit vlechtwerk, dat vonden ze hygiënischer voor het brood. Dat witte riet kon hij inkopen. Was de voorraad onvoldoende dan bleekte hij dat riet zelf. Dat bleken was niet zonder gevaar. Daar had hij het volgende op gevonden. Het geschilde riet werd in losse bossen in het "gemak" gezet, het toilethuisje buiten in de tuin. Bij de drogist kocht hij een zakje zwavelpoeder, strooide dat uit over een schaaltje, stak dat snel aan met een lucifer, en maakte zich vervolgens als de wiede weerga uit de voeten van die giftige dampen. Daarna sloot hij de deur hermisch af, plakte alle kieren en gaten dicht met plakband en liet de adembenemende zwaveldampen een nacht lang het werk doen. De volgende morgen stond daar hagelwit riet op hem te wachten. Intussen moest niemand zonodig naar de wc, de weg naar dringende opluchting van hoge nood was tijdelijk afgesloten. Het ongemak werd vervuld met behulp van een steekpan of een emmers, ergens achteraf in een stil hoekje in huis,.
Opa Theeuwes nam de voorbereiding voor het mandvlechten heel serieus. In de tuin lag een een soort lage badkuip in het terras, dat zo goed en kwaad waterdicht had gemaakt. Achter in de hoek zat een afvoerput, dat afgedekt kon worden met een zwaar stenen deksel. In feite was het een provisorische voorziening, maar het funktioneerde prima. Het riet, of de wissen zoals hij dat ook plachtte te noemen, moest minstens een nacht in het water weken, zodat het soepel genoeg werd om te vlechten. Wie in de buurt was kon erop rekenen dat hij of zij mee moest helpen emmers water aan te dragen. Eén persoon werd aangesteld tot pompen op de binnenplaats, de anderen stonden min of meer in brandweermanformatie de emmers door te geven. "Waoter, woater, 'k moe nog meer waoter 'ebben," commandeerde opa. Flinke hoeveelheden water werden over het riet geplensd, totdat het lichtelijk ging drijven. Op dat moment was zijn doel bereikt. Hij spande een zeildoek over het riet, verzwaarde het hele zwikje met enkele zware stenen, opdat alles op orde bleef en klaar was Kees. Opa trok zich terug in zijn rookfauteuil, de dag zat er op.
Poesje Mina laat ratten lopen....... Dat zoiets een broeiplaats van ongedierte werd mag wel duidelijk zijn. Om de haverklap liet een brutale rat zijn kop zien en was even zo vlug verdwenen. De kat die in huis was opgenomen, om dit soort van haar mededieren te bestrijden, liet de rat wijselijk lopen. De ratten waren zulke grote joekels van beesten, dat ze er schrik voor had. Trouwens, ze bezat maar één oog en zal het andere oog op zo'n moment hebben dichtgeknepen. De verwonding had ze aan zichzelf te wijten. Op haar strooptochten naar iets lekkers sloeg ze nooit de naastgelegen tuin van de slager over. Dat kon die slager niet verdragen, hij pakte zijn buks en schoot een flinke partij hagel op poesje Mina af, en dat was goed raak ook. Strompelend als een strijder die het slagveld verlaat, zocht ze haar toevlucht bij opoe die de hagel uit haar oog pulkte. Uit eeuwige dankbaarheid zat poesje Mina voortaan op de schoot van opoe te spinnen en te kroelen. Met de schot van de slager was ook haar natuurlijke jachtdrift verdwenen.
Maar goed. De rattenplaag was daarmee niet opgelost. Weer zat zo'n brutale rakker uitdagend op het afvoerputje opa aan te staren. Een hevige driftbui overviel Theeuwes. Zo'n grote onbeschoftheid kon hij niet langer verdragen. Hij greep naar zijn klomp, gooide dit met het gebaar van een Olympische discuswerper naar het verfoeilijke beest en meende een doodsklap te hebben toegediend. Niets van dat al. De rat was rapper dan opa's projectiel. Van schrik was hij voorgoed vertrokken, tot een neefje van de rat hetzelfde spel opvoerde. Rattenvallen zetten hielp niet, zo slim als ratten zijn kennen ze uit ervaring het gevaar van deze menselijke verlokking. Er zat niets anders op, dan te moeten leven met dit ondergrondse gespuis.
Wanneer we ouder worden Met mij is er totaal niets aan de hand, Ik ben zo fit van lijf en verstand, Wel wat artrose in mijn heup en mijn knie, Als ik mij buk is 't net of ik sterretjes zie, Mijn pols is iets te snel, mijn bloeddruk wat te hoog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Met de steunzolen die ik heb gekregen, Loop ik weer geweldig langs 's Heren wegen, Zo kom ik in de winkels en ook op het plein, Wat heerlijk om zo gezond te zijn, Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen, Om over vroeger te kunnen dromen.
Mijn geheugen is niet meer wat het was, Vaak ben ik vergeten wat ik gisteren nog las, Ook heb ik last van mijn ogen, En mijn rug raakt meer en meer gebogen, De adem is wat korter, mijn keel vaak wat droog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Het leven is mooi?....Het gaat zo snel voorbij, Als ik kijk naar foto's van vroeger van mij, Dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren, Wilde ik een mooie jas, dan moest ik lang sparen.
Ik ging fietsen en wandelen overal heen, En ik kende geen moeheid naar het scheen. Nu ik ouder wordt, draag ik vaak blauw, grijs of zwart, En ik loop heel langzaam vanwege mijn hart. Doe het maar op je gemak zei de cardioloog, U bent nog fantastisch goed......zo op het oog.
Nona het Indische meisje van de kleuterschool Na eerst op een fröbelschool op de Bree te hebben gezeten, omdat die midden in de stad en dus dicht bij ons huis op de Vlasmarkt lag, moest nu een nieuwe kleuterschool worden gevonden. Opnieuw vlak bij huis, maar dan wel in de buurt van de Havendijk. Verspreid over de stad bestonden veel kleuterscholen, de geboortegolf van direct na de oorlog was groot, en naverwant de behoefte naar opvang van peuters. Het werd een schooltje in de Singelstraat. Een school was het niet echt, weer bleek het een groot herenhuis te zijn, precies zo'n huis als bij de eerste mislukte poging mij onder re brengen op de bewaarschool van de Vlasmarkt. Weer een huis met een grote zware voordeur en twee kamers waar de kinderen bezig werden gehouden. Ook hier was een tuin achter het gebouw met uitzicht op een open plek. Ditmaal kwam het uit op de Pijpstraat.
Met groot plezier ging ik er nooit naartoe. Helaas, protest had geen effect, ik had me over te geven aan de macht van mijn moeder. "Het is goed voor je, wanneer je met andere kinderen kunt spelen," vertelde ze me troostend, nadat ik narrig had gereageerd op het onplezierige vooruitzicht weer met vreemde kinderen te moeten spelen. "Het zal wel," dacht ik, ze was ook blij dat ik haar niet meer voor de voeten liep.
Een lief vriendinnetje........ Ik nam mijn moeders raad ter harte en vond een vriendinnetje. Een aardig Indisch meisje, dat stil en verlegen bij mij aan het tafeltje knutselde met papier en gluton. Wanneer ze hulp nodig had mocht ik haar helpen. Tussen haar en mij ontstond iets wat op verbondenheid leek. Ze was niet zo blij, ze leek verdriet te heben, ze sprak ook niet veel, wat meelij bij mij opwekte. Ik wilde daarom een beetje voor haar zorgen en beschermen.
Waarom ze niet vrolijk was bleek later, toen ik haar vroeg met mij mee naar huis te lopen. Ze woonde in de Breestraat, het was mijn richting uit. Bij de deur vroeg ze of ik een glaasje limonade wilde drinken. Hoe kon ik dat weigeren? Achter haar aan liep ik de kale trap op en kwam in een bijna lege kamer terecht. Daar zaten haar vader en moeder, Indische mensen, hoogzomer in winterse kleding gestoken, ook zij spraken niet veel. Ze keken voortdurend naar mij; het bleke blanke jongentje in korte broek met knokkige knietjes, afgezakte gebreide sokken tot half op de enkels, een uilebrilletje scheef op de neus. Ik werd zenuwachtig van de stilte, maar bleef beleefd "Dank u wel" zeggen bij alles wat ik toegeschoven kreeg. Het grote glas limonade zonder prik, de koekjes en een schuimpje toe.
Geen geurende hibiscus........ Nog steeds werd niet veel gesproken. Nieuwsgierig keek ik om mij heen. De kamer zag er armoedig uit. Twee oude fauteuils, een triplex theekist met een dun kleedje er overheen als salontafel. Een kale vloer, een kleine eettafel met een paar eenvoudige stoelen, in de hoek stond een breed bed, geschikt voor drie personen. Voor de ramen hingen lappen stof die gordijnen moesten voorstellen. Hier moesten ze het mee doen. Geen bungalow met waranda meer, geen grote tuin waar palmbomen wuiven, en in de flamboyants felkleurige sangihe's verleidelijk zingen, of geurende hibiscus de zwoele avonden vullen. Het uitzicht op de dessa is vervangen door Hollandse gevels aan de overkant van de straat. De zomeravonden zijn hier fris of winderig, hier zingen brutale meeuwen niet verleidelijk. De stilte in de kamer bleef aanhouden, tot ik het beter vond dat ik ging vertrekken. Van het meisje kreeg ik een lief kusje. Blozend en verlegen ben ik de trap afgedaald en stil naar huis gelopen. Nog verschillende keren heb ik haar hand-in-hand thuis gebracht. Ik kon haar niet in de steek laten.
Vele jaren later........ Vele jaren later, het was misschien wel 25 jaar, zat ik in het artiestencafé LollyPop in Maastricht. Een beeldschone Indische jonge vrouw kwam binnen, ze nam plaats naast mij aan het buffet, stil, verlegen en teruggetrokken. Moeizaam was een praatje met haar aan te knopen. Er moet verdriet in haar schuil gaan, dat was duidelijk zichtbaar. Wat daar de oorzaak van was gaf ze niet prijs. Mijn gevoel gaf aan, haar daar niet op aan te spreken, ze zou die ongevraagde aandacht vast niet op prijs stellen. De afstandelijkheid die ze uitstraalde gaf daar voldoende blijk van.
Daar en tegen bracht ze beroering bij me teweeg, ze betoverde me en tegelijk zag ik een overgevoeligheid bij haar voor het onverwachte, waardoor twijfel bij me opkwam. Zou ik haar wel kunnen bereiken, zou ze mij toestaan een woord met haar te wisselen? Waarom was ze anders naast mij komen zitten? Waarom had ze mij uitgekozen voor een mogelijk contact? Waarom voelde ik me zo aangetrokken tot haar? Getroffen door haar etherische verschijning vroeg ik verlegen of ik haar iets te drinken mocht aanbieden. "Geen alcohol, doe mij liefst een softdrink," antwoordde ze bescheiden.
Nona is haar naam...... Na enige tijd kwam toch een gesprek over haar jeugd. Ze was opgegroeid in Middelburg, daar naar de kleuterschool gegaan en later een studie gevolgd in Den Bosch. Ik voelde dat hier een bijzondere samenloop van omstandigheden op handen was. Ook ik vertelde over mijn jeugd in Middelburg. Ook over het verlegen Indische meisje van de kleuterschool in de Singelstraat, het lieve meisje dat mij meenam naar haar ouders, van wie in een glaasje limonade kreeg aangeboden.
Ze reageerde niet op mijn verhaal. Dit moest hetzelfde meisje zijn, ik wist het bijna zeker. Er bleken zoveel aanknopingspunten in haar verhaal, het kon niet uitblijven dat Nona, zoals ze zich had voorgesteld, hetzelfde meisje wel moést zijn. Ze ontkende in alle toonaarden. Toch zag ik in haar ogen een vleug van herkenning. Het gesprek verliep daarna ongemakkelijk, het stokte zelfs. Ik durfde niet verder te vragen, ze begon weer in zichzelf te keren. Het duurde niet lang meer eer dat Nona vertrok, even stil en gesloten zoals ze was gekomen.
Onder de indruk van haar beschaafde schoonheid bleef ik in een lichte verwarring achter. Ik had Nona nog zoveel willen vragen. het zou er nooit meer van komen, de kans op een tweede toevallige ontmoeting moest als zeer gering worden beschouwd. Was zij nu wel, of niet dat lieve meisje van de kleuterschool, of heeft mijn geheugen mij met een mooiere voorspiegeling van het verleden bedrogen? Het fata morgana van helaas onbetrouwbare herinneringen.
Hebben we een familiewapen? Zodra iemand in de familie op zoek gaat naar verre verwanten in de familiegeschiedenis, ontstaat een vreemd soort nieuwsgierigheid. Openlijk wordt daar zelden over gesproken, maar stiekem wordt gehoopt op roemrijke verhalen. Zou ergens in Frankrijk nog een chateau aan de familie toebehoren? Of is een voorvader in de middeleeuwen in de adelstand verheven, en zijn we zonder het te weten misschien wel een graaf of jonkheer, want er zijn een paar ooms en tantes die zich wel héél deftig gedragen, om niet te zeggen dat ze capsones ten toon spreiden.
Voor ruïnes, gespuis en piraten heeft de familie geen belangstelling. Maar van Franse afkomst moeten we wel zijn, want opa kon bij tijd en wijle een driftig mannetje zijn, wat hij aan zijn Frans bloed toeschreef. en zo had hij nog wel een paar andere latijnse eigenaardigheden. Zoals zijn werklust ook niet van dien aard was, dat je hem van tomeloze ambities kon verdenken. Maar is dit wel een reden om van zijn Franse afkomst te zijn? Zijn naam Klercq moest daar het bewijs van zijn, vond hij. We hebben het laten onderzoeken.....
Klercq zo oud als het Latijns Is Klercq dan wel of geen Franse naam? Nee....en toch een beetje weer wel waar. In de Franse taal komt het gebruik van de letter "K" zelden voor, wel in het Bretagne. In de Bretoens-Keltische taal komt "klercq" inderdaad voor, zelfs in het het Frankisch en Oud-Nederlands. Henri VIII liet al in 1544 melding maken van een klercq in zijn protocollen. En in 1785 wordt in Hollandse archieven verwezen naar een klercq ter secretarie.
Klercq blijkt daarmee een beroepsnaam te zijn, net zo gewoon als Molenaer, Dijkgraaf of Paerdecooper. Niets Frans aan de naam Klercq zou je zeggen, hoewel de uitgang 'cq' toch exotisch lijkt en veel familieleden in fysiek opzicht het stoere evenbeeld zijn van de Bretoense bevolking. Zou het dan toch waar zijn? Opa's familie Klercq blijkt onomstotelijk uit de streek van West-Brabant in Nederland afkomstig te zijn. Daar is niets Frans aan.....
Graaf Klercq, hij bestaat echt..... Maar toch, hij bestaat echt! Graaf Klercq duikt op tijdens het interbellum rond 1926 in Parijs. De schatrijke graaf leeft een flamboyant kleurrijk bestaan op Mont Martre. Zijn vriendenkring is van een bedenkelijk allooi, doordat hij zich inlaat met de Parijse Apaches. Grote risico's neemt hij met gokken bij de paardenraces, maar wordt daar nog rijker van. Met al zijn voorspoed en welgesteldheid, dat er ook voor zorgt dat zijn vrienden hem afperssen slaat het noodlot toch toe. Terwijl hij zijn jachtgeweer schoonmaakt, schiet hij zichzelf per ongeluk naar de eeuwige jachtvelden. Zijn ontroostbare weduwe blijft wenend achter, zijn afpersers zijn onthutst, omdat ze de macht over de graaf verliezen. Zo beschrijft Patrick Pecherot zijn literair hoofdpersoon in Les Brouillards de la Butte. Dus Klercq is weldegelijk ook een Franse naam.
Haagsche chic....... Toen een tante met aangeboren gevoel voor "Haagse chic" lucht kreeg van de familiegeschiedenis, vroeg ze heel voorspelbaar; "Hebben we een familiewapen?" Ze kreeg van mij te horen; "Ja tante Louise, er bestaat een familiewapen." Waarop ze gretig vroeg; "Mag ik daar dan een voorbeeld van hebben? Dan kan ik daar een mooi borduurseltje van maken." Haar hebberigheid was van een misplaatse pronkzucht. Ze wilde zich beter voordoen tegenover haar vriendinnen in het persionado paradijs van Benidorm. Ik moest haar teleurstellen; "Het familiewapen behoort toe aan een andere tak van de familie, wij mogen het niet voeren."
Een bittere deceptie overviel haar zichtbaar. "Troost u tante, ik wil wel een wapen voor u ontwerpen. Wat vindt u van een mandje apart met sleutels op een kwadrantschild met rondom eiken lovers en een casque d'or, dat verwijst naar opa's occupatie als mandenmaker." Ze was helemaal onder de indruk van mijn antwoord en zeer verrukt van het idee. "Het vraagt wel tijd, tante." Ik moet er nog steeds aan beginnen, er knaagt verzet in mij.
Ik ben Prins, Albert
Ik ben een man en woon in Geleen (Nederland) en mijn beroep is Retired Designer.
Ik ben geboren op 06/02/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: .