Klercq maakt goed werk Het beroep van mandenmaker heeft een folkoristische status gekregen. Op een braderie of jaarmarkt kom je nog weleens een oudere man tegen, die uit nostalgisch verlangen het beroep aan het volk ten toon stelt. Meewarig staan de toeschouwers de verrichtingen gade te slaan. Wat een werk, wat een tijd steek je in zo'n simpel werkstukje, daar valt toch geen droog brood mee te verdienen. Nee... nu niet meer, maar vroeger wel. Toen bestonden geen plastieke of draadstalen manden. De bakker, de slager, vissers de boeren, fruitteletrs en wijnhandelaren bestelden in grote hoeveelheden mandwerk voor transport van hun waren. De burgers kochten boodschappenmanden, stofdoekenmandjes, of zo-maar-mandjes om er iets in te bewaren. En als een kind op komst was werd een rieten wieg besteld. En dat moest natuurlijk de mooiste zijn, aan de binnenzijde gestoffeerd en bekleed met satijn en broderie. Strikken en linten in het roze voor een meisje, blauwe versiering voor een jongentje. De ouders toonden vol van trots de kleine boreling knus toegestopt onder een geborduurd dekentje aan de familie. Later kwam het rietwerk voornamelijk uit Oost-Europese landen, daar waren de de lonen beduidend lager dan in Nederland. Het begin van lage-lonen economie brak toen al aan. Het mooiste en meest ingewikkelde vlechtwerk werd geïmporteerd uit Indonesië en andere landen uit het verre oosten. Al eeuwen geleden was daar de vlechtkunst tot grote kunstzinnige bloei gekomen
"Klaoreco maokt goed waorek,"........... In die kunst was Theeuwes niet bedreven, hij maakte eenvoudig gebruiksvlechtwerk. Over heel Walcheren was hij daar bekend mee geworden. "Klaoreco," zoals de boeren die moeilijke Franse naam verbasterden, was een begrip voor degelijk werk. Opa had daar een devies van gemaakt; "Klaorcq maokt goed waorek," Alleen moesten ze hem niet dwingen tot snel leveren. "Nêê, nêê, 'k 'eb gêên tied 'oor. da's veel te veel waork, hé." De boer was de straat nog niet uit of hij zette zich al aan de nieuwe opdracht. In zijn werkplaats zat hij op een laag stoeltje, waarvan hij de poten ver had afgezaagd. Voor zijn werk hoorde hij laag bij de grond te zitten. Voor hem lag een schuine plank, dat hij zijn "bokje' noemde. Veel gereedschap had hij niet nodig, een flink scherp mes, zijn rietsplitser, een priem, een slagijzer, een hamer en een zaag. Voor de inspiratie een pijp of een doosje sigaren.
Een bodem voor een mand opzetten was zwaar en moeizaam werk voor hem. Dan moest je even uit zijn beurt blijven. Met zijn stevige korte knuisten bond hij de staken behendig bijeen met doorweekt maar vooral dun riet. Hiermee ontstond de bodem, waar hij rondom staken in stak. Met een op maat gebogen ring trok hij het hele zwikje staken omhoog en kon hij beginnen met de wand te vlechten. Het leek eenvoudig en routineus werk, maar er was wel aandacht voor nodig, anders kreeg de mand een rare vorm. Naast hem lag het losse geweekte riet onder een nat zeildoek, voor het vlechten van bijvoorbeeld een aardappelmand. In een soepele onderhandse cadans vlocht hij met drie- vier twijgen gelijk de ene na de andere laag, tot de juiste hoogte was bereikt. Nu moest de rand nog aangezet worden. De overgebleven staken stak hij diep in de gevlochten wand, draaide aan de twijgjes tot ze goed soepel werden en op handige wijze werd de rand gevlochten. Zo, dat is dat, nu nog de hengels, die net zo vlot als de rand er aangezet werden. Het was wel even wat werk geweest, maar nu was het tijd voor een sigaartje.
Zijn spreekwoordelijk devies van goed en degelijk werk leveren was niet aan zijn vrouw Betje besteed. Ze vond dat er teveel riet in de mand ging. Op haar leitje met griffel had ze op onnavolgbare wijze een berekening gemaakt hoeveel riet uit een bos wissen nodig was om een mand te maken. Opa trok zich daar niets van aan, om de zoveel 'slagen' vlechtwerk sloeg hij met, een door de jaren heen platgeslagen slagijzer zijn mand nog dichter ineen. "Je kunt er wel water in dragen," zei Betje misprijzend en niet zonder venijn. Voor opa stond het belang van de klant voorop, zijn manden moesten lang meegaan. Betje hield daar een andere redenering op na; de kwaliteit moest wel goed zijn, maar niet overdreven. Ze zijn het nooit eens geworden, opa bleef stevige manden maken.
Adembenemende dampen......... Het grove mandwerk vlocht Theeuwes van ongeschilde dunne wilgentakjes. Voor het fijnere werk was er geschild riet dat gekookt of gebleekt moest worden. De bakkers gaven de voorkeur aan spierwit vlechtwerk, dat vonden ze hygiënischer voor het brood. Dat witte riet kon hij inkopen. Was de voorraad onvoldoende dan bleekte hij dat riet zelf. Dat bleken was niet zonder gevaar. Daar had hij het volgende op gevonden. Het geschilde riet werd in losse bossen in het "gemak" gezet, het toilethuisje buiten in de tuin. Bij de drogist kocht hij een zakje zwavelpoeder, strooide dat uit over een schaaltje, stak dat snel aan met een lucifer, en maakte zich vervolgens als de wiede weerga uit de voeten van die giftige dampen. Daarna sloot hij de deur hermisch af, plakte alle kieren en gaten dicht met plakband en liet de adembenemende zwaveldampen een nacht lang het werk doen. De volgende morgen stond daar hagelwit riet op hem te wachten. Intussen moest niemand zonodig naar de wc, de weg naar dringende opluchting van hoge nood was tijdelijk afgesloten. Het ongemak werd vervuld met behulp van een steekpan of een emmers, ergens achteraf in een stil hoekje in huis,.
Opa Theeuwes nam de voorbereiding voor het mandvlechten heel serieus. In de tuin lag een een soort lage badkuip in het terras, dat zo goed en kwaad waterdicht had gemaakt. Achter in de hoek zat een afvoerput, dat afgedekt kon worden met een zwaar stenen deksel. In feite was het een provisorische voorziening, maar het funktioneerde prima. Het riet, of de wissen zoals hij dat ook plachtte te noemen, moest minstens een nacht in het water weken, zodat het soepel genoeg werd om te vlechten. Wie in de buurt was kon erop rekenen dat hij of zij mee moest helpen emmers water aan te dragen. Eén persoon werd aangesteld tot pompen op de binnenplaats, de anderen stonden min of meer in brandweermanformatie de emmers door te geven. "Waoter, woater, 'k moe nog meer waoter 'ebben," commandeerde opa. Flinke hoeveelheden water werden over het riet geplensd, totdat het lichtelijk ging drijven. Op dat moment was zijn doel bereikt. Hij spande een zeildoek over het riet, verzwaarde het hele zwikje met enkele zware stenen, opdat alles op orde bleef en klaar was Kees. Opa trok zich terug in zijn rookfauteuil, de dag zat er op.
Poesje Mina laat ratten lopen....... Dat zoiets een broeiplaats van ongedierte werd mag wel duidelijk zijn. Om de haverklap liet een brutale rat zijn kop zien en was even zo vlug verdwenen. De kat die in huis was opgenomen, om dit soort van haar mededieren te bestrijden, liet de rat wijselijk lopen. De ratten waren zulke grote joekels van beesten, dat ze er schrik voor had. Trouwens, ze bezat maar één oog en zal het andere oog op zo'n moment hebben dichtgeknepen. De verwonding had ze aan zichzelf te wijten. Op haar strooptochten naar iets lekkers sloeg ze nooit de naastgelegen tuin van de slager over. Dat kon die slager niet verdragen, hij pakte zijn buks en schoot een flinke partij hagel op poesje Mina af, en dat was goed raak ook. Strompelend als een strijder die het slagveld verlaat, zocht ze haar toevlucht bij opoe die de hagel uit haar oog pulkte. Uit eeuwige dankbaarheid zat poesje Mina voortaan op de schoot van opoe te spinnen en te kroelen. Met de schot van de slager was ook haar natuurlijke jachtdrift verdwenen.
Maar goed. De rattenplaag was daarmee niet opgelost. Weer zat zo'n brutale rakker uitdagend op het afvoerputje opa aan te staren. Een hevige driftbui overviel Theeuwes. Zo'n grote onbeschoftheid kon hij niet langer verdragen. Hij greep naar zijn klomp, gooide dit met het gebaar van een Olympische discuswerper naar het verfoeilijke beest en meende een doodsklap te hebben toegediend. Niets van dat al. De rat was rapper dan opa's projectiel. Van schrik was hij voorgoed vertrokken, tot een neefje van de rat hetzelfde spel opvoerde. Rattenvallen zetten hielp niet, zo slim als ratten zijn kennen ze uit ervaring het gevaar van deze menselijke verlokking. Er zat niets anders op, dan te moeten leven met dit ondergrondse gespuis.
Wanneer we ouder worden Met mij is er totaal niets aan de hand, Ik ben zo fit van lijf en verstand, Wel wat artrose in mijn heup en mijn knie, Als ik mij buk is 't net of ik sterretjes zie, Mijn pols is iets te snel, mijn bloeddruk wat te hoog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Met de steunzolen die ik heb gekregen, Loop ik weer geweldig langs 's Heren wegen, Zo kom ik in de winkels en ook op het plein, Wat heerlijk om zo gezond te zijn, Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen, Om over vroeger te kunnen dromen.
Mijn geheugen is niet meer wat het was, Vaak ben ik vergeten wat ik gisteren nog las, Ook heb ik last van mijn ogen, En mijn rug raakt meer en meer gebogen, De adem is wat korter, mijn keel vaak wat droog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Het leven is mooi?....Het gaat zo snel voorbij, Als ik kijk naar foto's van vroeger van mij, Dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren, Wilde ik een mooie jas, dan moest ik lang sparen.
Ik ging fietsen en wandelen overal heen, En ik kende geen moeheid naar het scheen. Nu ik ouder wordt, draag ik vaak blauw, grijs of zwart, En ik loop heel langzaam vanwege mijn hart. Doe het maar op je gemak zei de cardioloog, U bent nog fantastisch goed......zo op het oog.
Nona het Indische meisje van de kleuterschool Na eerst op een fröbelschool op de Bree te hebben gezeten, omdat die midden in de stad en dus dicht bij ons huis op de Vlasmarkt lag, moest nu een nieuwe kleuterschool worden gevonden. Opnieuw vlak bij huis, maar dan wel in de buurt van de Havendijk. Verspreid over de stad bestonden veel kleuterscholen, de geboortegolf van direct na de oorlog was groot, en naverwant de behoefte naar opvang van peuters. Het werd een schooltje in de Singelstraat. Een school was het niet echt, weer bleek het een groot herenhuis te zijn, precies zo'n huis als bij de eerste mislukte poging mij onder re brengen op de bewaarschool van de Vlasmarkt. Weer een huis met een grote zware voordeur en twee kamers waar de kinderen bezig werden gehouden. Ook hier was een tuin achter het gebouw met uitzicht op een open plek. Ditmaal kwam het uit op de Pijpstraat.
Met groot plezier ging ik er nooit naartoe. Helaas, protest had geen effect, ik had me over te geven aan de macht van mijn moeder. "Het is goed voor je, wanneer je met andere kinderen kunt spelen," vertelde ze me troostend, nadat ik narrig had gereageerd op het onplezierige vooruitzicht weer met vreemde kinderen te moeten spelen. "Het zal wel," dacht ik, ze was ook blij dat ik haar niet meer voor de voeten liep.
Een lief vriendinnetje........ Ik nam mijn moeders raad ter harte en vond een vriendinnetje. Een aardig Indisch meisje, dat stil en verlegen bij mij aan het tafeltje knutselde met papier en gluton. Wanneer ze hulp nodig had mocht ik haar helpen. Tussen haar en mij ontstond iets wat op verbondenheid leek. Ze was niet zo blij, ze leek verdriet te heben, ze sprak ook niet veel, wat meelij bij mij opwekte. Ik wilde daarom een beetje voor haar zorgen en beschermen.
Waarom ze niet vrolijk was bleek later, toen ik haar vroeg met mij mee naar huis te lopen. Ze woonde in de Breestraat, het was mijn richting uit. Bij de deur vroeg ze of ik een glaasje limonade wilde drinken. Hoe kon ik dat weigeren? Achter haar aan liep ik de kale trap op en kwam in een bijna lege kamer terecht. Daar zaten haar vader en moeder, Indische mensen, hoogzomer in winterse kleding gestoken, ook zij spraken niet veel. Ze keken voortdurend naar mij; het bleke blanke jongentje in korte broek met knokkige knietjes, afgezakte gebreide sokken tot half op de enkels, een uilebrilletje scheef op de neus. Ik werd zenuwachtig van de stilte, maar bleef beleefd "Dank u wel" zeggen bij alles wat ik toegeschoven kreeg. Het grote glas limonade zonder prik, de koekjes en een schuimpje toe.
Geen geurende hibiscus........ Nog steeds werd niet veel gesproken. Nieuwsgierig keek ik om mij heen. De kamer zag er armoedig uit. Twee oude fauteuils, een triplex theekist met een dun kleedje er overheen als salontafel. Een kale vloer, een kleine eettafel met een paar eenvoudige stoelen, in de hoek stond een breed bed, geschikt voor drie personen. Voor de ramen hingen lappen stof die gordijnen moesten voorstellen. Hier moesten ze het mee doen. Geen bungalow met waranda meer, geen grote tuin waar palmbomen wuiven, en in de flamboyants felkleurige sangihe's verleidelijk zingen, of geurende hibiscus de zwoele avonden vullen. Het uitzicht op de dessa is vervangen door Hollandse gevels aan de overkant van de straat. De zomeravonden zijn hier fris of winderig, hier zingen brutale meeuwen niet verleidelijk. De stilte in de kamer bleef aanhouden, tot ik het beter vond dat ik ging vertrekken. Van het meisje kreeg ik een lief kusje. Blozend en verlegen ben ik de trap afgedaald en stil naar huis gelopen. Nog verschillende keren heb ik haar hand-in-hand thuis gebracht. Ik kon haar niet in de steek laten.
Vele jaren later........ Vele jaren later, het was misschien wel 25 jaar, zat ik in het artiestencafé LollyPop in Maastricht. Een beeldschone Indische jonge vrouw kwam binnen, ze nam plaats naast mij aan het buffet, stil, verlegen en teruggetrokken. Moeizaam was een praatje met haar aan te knopen. Er moet verdriet in haar schuil gaan, dat was duidelijk zichtbaar. Wat daar de oorzaak van was gaf ze niet prijs. Mijn gevoel gaf aan, haar daar niet op aan te spreken, ze zou die ongevraagde aandacht vast niet op prijs stellen. De afstandelijkheid die ze uitstraalde gaf daar voldoende blijk van.
Daar en tegen bracht ze beroering bij me teweeg, ze betoverde me en tegelijk zag ik een overgevoeligheid bij haar voor het onverwachte, waardoor twijfel bij me opkwam. Zou ik haar wel kunnen bereiken, zou ze mij toestaan een woord met haar te wisselen? Waarom was ze anders naast mij komen zitten? Waarom had ze mij uitgekozen voor een mogelijk contact? Waarom voelde ik me zo aangetrokken tot haar? Getroffen door haar etherische verschijning vroeg ik verlegen of ik haar iets te drinken mocht aanbieden. "Geen alcohol, doe mij liefst een softdrink," antwoordde ze bescheiden.
Nona is haar naam...... Na enige tijd kwam toch een gesprek over haar jeugd. Ze was opgegroeid in Middelburg, daar naar de kleuterschool gegaan en later een studie gevolgd in Den Bosch. Ik voelde dat hier een bijzondere samenloop van omstandigheden op handen was. Ook ik vertelde over mijn jeugd in Middelburg. Ook over het verlegen Indische meisje van de kleuterschool in de Singelstraat, het lieve meisje dat mij meenam naar haar ouders, van wie in een glaasje limonade kreeg aangeboden.
Ze reageerde niet op mijn verhaal. Dit moest hetzelfde meisje zijn, ik wist het bijna zeker. Er bleken zoveel aanknopingspunten in haar verhaal, het kon niet uitblijven dat Nona, zoals ze zich had voorgesteld, hetzelfde meisje wel moést zijn. Ze ontkende in alle toonaarden. Toch zag ik in haar ogen een vleug van herkenning. Het gesprek verliep daarna ongemakkelijk, het stokte zelfs. Ik durfde niet verder te vragen, ze begon weer in zichzelf te keren. Het duurde niet lang meer eer dat Nona vertrok, even stil en gesloten zoals ze was gekomen.
Onder de indruk van haar beschaafde schoonheid bleef ik in een lichte verwarring achter. Ik had Nona nog zoveel willen vragen. het zou er nooit meer van komen, de kans op een tweede toevallige ontmoeting moest als zeer gering worden beschouwd. Was zij nu wel, of niet dat lieve meisje van de kleuterschool, of heeft mijn geheugen mij met een mooiere voorspiegeling van het verleden bedrogen? Het fata morgana van helaas onbetrouwbare herinneringen.
Hebben we een familiewapen? Zodra iemand in de familie op zoek gaat naar verre verwanten in de familiegeschiedenis, ontstaat een vreemd soort nieuwsgierigheid. Openlijk wordt daar zelden over gesproken, maar stiekem wordt gehoopt op roemrijke verhalen. Zou ergens in Frankrijk nog een chateau aan de familie toebehoren? Of is een voorvader in de middeleeuwen in de adelstand verheven, en zijn we zonder het te weten misschien wel een graaf of jonkheer, want er zijn een paar ooms en tantes die zich wel héél deftig gedragen, om niet te zeggen dat ze capsones ten toon spreiden.
Voor ruïnes, gespuis en piraten heeft de familie geen belangstelling. Maar van Franse afkomst moeten we wel zijn, want opa kon bij tijd en wijle een driftig mannetje zijn, wat hij aan zijn Frans bloed toeschreef. en zo had hij nog wel een paar andere latijnse eigenaardigheden. Zoals zijn werklust ook niet van dien aard was, dat je hem van tomeloze ambities kon verdenken. Maar is dit wel een reden om van zijn Franse afkomst te zijn? Zijn naam Klercq moest daar het bewijs van zijn, vond hij. We hebben het laten onderzoeken.....
Klercq zo oud als het Latijns Is Klercq dan wel of geen Franse naam? Nee....en toch een beetje weer wel waar. In de Franse taal komt het gebruik van de letter "K" zelden voor, wel in het Bretagne. In de Bretoens-Keltische taal komt "klercq" inderdaad voor, zelfs in het het Frankisch en Oud-Nederlands. Henri VIII liet al in 1544 melding maken van een klercq in zijn protocollen. En in 1785 wordt in Hollandse archieven verwezen naar een klercq ter secretarie.
Klercq blijkt daarmee een beroepsnaam te zijn, net zo gewoon als Molenaer, Dijkgraaf of Paerdecooper. Niets Frans aan de naam Klercq zou je zeggen, hoewel de uitgang 'cq' toch exotisch lijkt en veel familieleden in fysiek opzicht het stoere evenbeeld zijn van de Bretoense bevolking. Zou het dan toch waar zijn? Opa's familie Klercq blijkt onomstotelijk uit de streek van West-Brabant in Nederland afkomstig te zijn. Daar is niets Frans aan.....
Graaf Klercq, hij bestaat echt..... Maar toch, hij bestaat echt! Graaf Klercq duikt op tijdens het interbellum rond 1926 in Parijs. De schatrijke graaf leeft een flamboyant kleurrijk bestaan op Mont Martre. Zijn vriendenkring is van een bedenkelijk allooi, doordat hij zich inlaat met de Parijse Apaches. Grote risico's neemt hij met gokken bij de paardenraces, maar wordt daar nog rijker van. Met al zijn voorspoed en welgesteldheid, dat er ook voor zorgt dat zijn vrienden hem afperssen slaat het noodlot toch toe. Terwijl hij zijn jachtgeweer schoonmaakt, schiet hij zichzelf per ongeluk naar de eeuwige jachtvelden. Zijn ontroostbare weduwe blijft wenend achter, zijn afpersers zijn onthutst, omdat ze de macht over de graaf verliezen. Zo beschrijft Patrick Pecherot zijn literair hoofdpersoon in Les Brouillards de la Butte. Dus Klercq is weldegelijk ook een Franse naam.
Haagsche chic....... Toen een tante met aangeboren gevoel voor "Haagse chic" lucht kreeg van de familiegeschiedenis, vroeg ze heel voorspelbaar; "Hebben we een familiewapen?" Ze kreeg van mij te horen; "Ja tante Louise, er bestaat een familiewapen." Waarop ze gretig vroeg; "Mag ik daar dan een voorbeeld van hebben? Dan kan ik daar een mooi borduurseltje van maken." Haar hebberigheid was van een misplaatse pronkzucht. Ze wilde zich beter voordoen tegenover haar vriendinnen in het persionado paradijs van Benidorm. Ik moest haar teleurstellen; "Het familiewapen behoort toe aan een andere tak van de familie, wij mogen het niet voeren."
Een bittere deceptie overviel haar zichtbaar. "Troost u tante, ik wil wel een wapen voor u ontwerpen. Wat vindt u van een mandje apart met sleutels op een kwadrantschild met rondom eiken lovers en een casque d'or, dat verwijst naar opa's occupatie als mandenmaker." Ze was helemaal onder de indruk van mijn antwoord en zeer verrukt van het idee. "Het vraagt wel tijd, tante." Ik moet er nog steeds aan beginnen, er knaagt verzet in mij.
Het drama van Miniatuur Walcheren Politieke bestuurdes met zelfverheffende ambities zijn van het soort waar argwaan tegen gekoesterd moet worden. Ze lijden aan het Icarus-syndroom zonder het zelf te beseffen. Hoog zweven, hard vallen. Geen diagnose weerhoudt hen van ontstuitbare dadendrang, met in hun gevolg geronselde vazallen. Doof en blind voor deskundig advies slepen ze de kritieklozen met zich mee naar heilloze doelen.
Minatuur Walcheren....... Door en voor de Middelburgse gemeenschap is in de jaren '50 een initiatief tot stand gekomen, waaruit Miniatuur Walcheren is ontstaan. Belangenloos is door menige burger in hun vrije tijd een replica gebouwd van een meer en minder markant Walchers monument in mini-formaat. Ik kan me opa Mulder uit de Vlissingsestraat nog zo voor de geest halen, die ijverig en trots het Stadhuis van Veere nabouwde. Hij was ervan overtuigd zich in te zetten voor een goed doel. Zelf heb ik in de jaren '60 nog succes geoogst met een Zeeuwse Maand in Limburg, waar een aantal mini-monumenten tentoongesteld zijn.
Bijna 55 jaar hebben honderduizenden bezoekers genoten van een met zorg en liefde gecultiveerde mini-wereld. Naast Madurodam was Miniatuur Walcheren de enige veelgeprezen evenknie. Tot het zonodig in commerciële handen moest overgaan en het daardoor een speelbal werd tussen politiek en zakelijke belangen. Nog angstwekkender werd de toekomst voor dit Middelburgs kleinood, toen de politiek haar woest ambieuze plannen voor een nieuw theater presenteerde. Is nog steeds niets geleerd van hetzelfde plan aan de Noordstraat? Het debacle heeft geleid tot een eeuwig durende waterput. Is dan niet bekend dat het Molenwater niet voor niets haar naam ontleent aan water? Een plek waar vroeger schepen lagen. Gaat hier opnieuw een groot gat gegraven worden, met gevolg dat weer een onrendabele waterput ontstaat? Moet Miniatuur Walcheren hiervoor wijken?
Alles naar de ZEP........... De politiek heeft beslist. Miniatuur Walcheren is verkwanseld. Je kunt nu wandelen door een zieltogend leeggeroofd parkje. De mini-Lange Jan is verhuisd naar een met succes ontworpen armzalige pretattractie, dat haar doel volkomen voorbij schiet. Het mini-symbool van Middelburg staat nu gratis en voor niets te kijk achter een Heras-hekwerk, aan een jachtige invalsweg. Klungelig op halve oorspronkelijke omvang, zonder veel verbeelding, samengeperst tegen een speeltuin met een tweede handse zwaarwichtige reus uit het Land van Ooit, die gemeenlijk neerkijkt op het restant van een ooit glorieuze toeristische trekpleister. Niets kan meer worden toegevoegd aan dit marginale Mini Mundi op MacDonald-formaat. De ruimte ontbreekt voor aantrekkelijke expansie. De sof laat niet lang meer op zich wachten.
Was dan niemand op het idee gekomen dat Park Toorenvliet een veel betere locatie zou zijn. Dat Miniatuur Walcheren daar en welkome aanvulling kon betekenen, waar tal van voordelen te behalen waren? Hoewel behoud op de oude locatie net zo rendabel was. Wie hier ook heeft besloten, gebrek aan visie is overtuigend aangetoond. Zelfs de echte Lange Jan van het Abdij is in commerciële exploitatie gegeven. Hoe ver kun je gaan met de modieuze gril, gemeenschapsgoederen aan de z.g. vrije markt over te dragen?
Burgers sta op en laat u horen. Stem uw visieloze bestuurders naar huis. Ze luisteren niet naar u. Ze zijn uw stem niet waard.
De koningin van Engeland........ Opa's verkooptalent was niet van dien aard, dat hij daar een carrière van wenste te maken. Betje, zijn vrouw, had hem zelfs verboden nog in de winkel te komen, nadat hij de kleine Corrie, die rustig lag te slapen, haar uit de wieg haalde, de kleine meid in een paardenvoermand deponeerde, en de wieg aan een klant had verkocht.
Zijn vrouw was woest toen ze thuis kwam en het arme kind hevig schreeuwend aantrof. Theeuwes dacht er goed aan te hebben gedaan, toen de klant geen keuze kon maken uit de enige wieg in de winkel. "k 'Eb d'r nog één," schoot hem te binnen. De klant vond de wieg helemaal naar haar zin, dus was die snel verkocht. En nog voor een lagere prijs ook, want het was een tweede handse en Theeuwes wist niet goed wat hij er voor moest vragen, want er zat geen prijskaartje aan.
Na dit incident vertrouwde Betje haar man de verkoop niet meer toe, daarom moest hij voortaan haar hulp inroepen. Betje kon beter met mensen omgaan en had daar het nodige geduld voor. Theeuwes vond het allang goed, het gelamenteer met klanten beviel hem niet bijster.
Het geduld van Betje....... Dat geduld kwam Betje op een dag tekort, toen een chique dame in de winkel stond te dralen en alle mandjes en spullen aan het betasten was. Daar was opoe voor als eerst niet van gediend, want ze wilde zelf de artikelen aanprijzen en orde bewaren in het arrangement. Bovendien sprak de dame een vreemde taal die dit en dat als "Wonderfull, beautyfull and everything is sóó nice," betitelde. ook wees ze herhaaldelijk met bewondering naar de fraaie klederdracht van Betje, en probeerde haar gouden strikken zelfs aan te raken. Van zoveel opdringerigheid was opoe al helemaal niet gediend. Ze deinsde lichtelijke terug en gaf er universeel blijk van; "Blief van mien krulle af."
De dame in kwestie zag in de donkere ogen van opoe geen reden zich in te houden. Ze bleef doorkletsen in haar vreemde taal. Betje die niet getalenteerd was in buitenlandse spraken, de kennis van lokale dialecten vond ze voldoende om de buitenlui te bedienen, begon zich flink te ergeren toe de dame nog meer wilde weten, waar ze geen antwoord op kon geven. Wilde deze mevrouw nu wel iets kopen, of was ze alleen maar een kijkster? Het dralen werd haar te machtig, de opdringerigeheid te grotig. Met een wegwuivend gebaar maakte Betje een einde aan de voorstelling "Uh, uh, gao jie maor naor joe eige land 'oor. Ik kan joe nie verstaon. hé," verkondigde ze in onversneden Middelburgs.
De koningin uit de winkel gezet..... De dame begreep dat het uit was met de pret en de conversatie. Ze droop bedeesd af. Later bleek het de koningin van Engeland te zijn geweest, die om de hoek bij antiekhandel Bal inkopen had gedaan. Waarna ze rustig een wandelingetje maakte in de omgeving. Ze genoot van haar incognito. De onbekendheid van haar status bracht haar tot normale burgelijk proporties, waar ze heimelijk zo op gesteld was. Maar daar nu ook onverwacht naar behandeld werd.
Het moet een curieuze ontmoeting zijn geweest tussen de Middelburgse Elisabeth Klercq en haar Engelse naamgenoot Elisabeth Bowes-Lyon, echtgenote van de stotterende King George VI, koningin van Engeland en de laatste keizerin van India. Met haar spreekwoordelijk gevoel voor humor zal te thuis vast het voorval smakelijk hebben verteld.
Ik ben Prins, Albert
Ik ben een man en woon in Geleen (Nederland) en mijn beroep is Retired Designer.
Ik ben geboren op 06/02/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: .