Elke woensdagmiddag ga ik biljarten met mijn goede vriend Adrie. Hij is een beetje van het type, nors en knorrig, maar verder een bovenste beste vent, die het leven wel erg serieus neemt. Humor moet je hem vooraf uitleggen, anders moet hij te lang nadenken over wat je werkelijk bedoelt. Een hartelijke lach komt bij hem dan ook met vertraging op gang. Maar....verder een prima vent. Alleen kan hij zich mateloos opwinden over sommige reklame, vooral als dat margarine-meisje op de televisie verschijnt. En wat wil nu het geval? Onder het biljarten staat de televisie aan in het café, en jawel hoor, daar is ze; het lieftallig Zeeuws meisje.
"Ons bin zuûnig, hé, Heên cent te veê, hé?" Promp schiet Adrie zijn bal voorbij, bij het horen van de reklame-slogan. "Verdomme, daar heb je die opgewarmde trut weer." Adrie kan het niet nalaten, dit aardige meisje laatdunkend te kwalificeren. "Ze doet toch ook haar werk, zo onaardig is ze nu ook weer niet," probeer ik Adrie's beeld van dit reklame-meisje bij te stellen. Het helpt niet. Adrie ergert zich groen en geel aan die reklame. "Had ze dat werk maar niet moeten kiezen, dan wind ik me er ook niet over op:" commenteert Adrie.
"Weet je," vervolgde Adrie, "Ik kan er niet zo goed tegen, elke keer die baarlijke onzin te horen. Wanneer ik buiten de provincie kom, hoor ik telkens, als ze weten dat ik een Zeeuw ben; "Ons bin zuunig, hë!?" Die stomme Hollanders, als ze ergens zuinig zijn, dan is het daar wel. Ze vallen dood op een dubbeltje, als je zaken met ze wil doen. En ze vinden het nog normaal ook." De historische rivaliteit tussen Zeeuwen en Hollanders kwam weer eens over tafel. De invloeden van buiten de provincie worden nog steeds gewantrouwd. Adrie kreeg dorst van zijn ergenis.
Protestantse Zuid-Bevelandse vrouw in streekdracht
"Ik erger me er ook aan, moet ik bekennen," vertelde ik met gespeelde ergenis. "En dan te bedenken dat Zeeuwen niet echt zuinig zijn, maar zelfs gul als het erop aankomt. Neem nou een bruiloft, het ontbreekt er aan niets. Volop te eten van de beste bakker en aan drank is ook nooit gebrek. Ja.... we zijn zuinig op wat we hebben, als je dat bedoelt."
De margarine-reklame was in 1894 bedacht en kreeg in de jaren '20 opnieuw groot succes voor Van de Bergh en Jurgens. Nu is die slagzin weer uit de kast gehaald door een "Hollands" reklamebureau. Elke dag zie je een Zeeuws meisje in een televisiespotje guitig vertellen; "Geen cent teveel, hé!?" Het hele Zeeuwse volk wordt daarmee geassocieerd. Adrie begon zich opnieuw danig op te winden. "We worden gestigmatiseerd, we moeten op de barricaden, we moeten smartegeld eisen van Unilever. Die doet ons dit aan! We pikken dit niet langer." Bij Adrie kwam driftig bloed voor de ogen, zijn oprechte Zeeuwse aard speelde hem op.
Katholieke Zuid-Bevelandse vrouw in streekdracht
Maar Adrie had zijn hart nog niet helemaal gelucht. "Wat Zeeuws meisje!? Het is een Zuid-Bevelandse, dat zie je toch meteen, en ze is nog katholiek ook!" "Dat zijn toch ook Zeeuwen," wierp ik Adrie tegen, "En hoezo katholiek, wat heb je daar op tegen?" "Dat zie je toch meteen aan die strikken van haar," zei Adrie, die niet alles wilde horen, wat hem niet beviel. "Nee, nee," corrigeerde ik Adrie, "Katholieke vrouwen hebben een hoekige muts en de strikken staan omhoog gericht. Die spiegelen zich aan de hemel. Protestantse vrouwen hebben trouwens een schelpmuts met krullen. Bovendien kijken katholieken vrolijker, dan protestanten."
"Zeeuws meisje" van het Zeeuws Museum
Hiermee kreeg ik Adrie natuurlijk flink op de kast, waar niet veel voor nodig is. "Zie je wel, die katholieken hebben het weer beter voor elkaar. Trouwens Hollanders zien het verschil toch niet, die kun je van alles wijs maken. Heb je laatst die poster van het Zeeuws Museum gezien? Wat een afgang! Met zo'n albasten lijk wil je toch niet gezien worden? Het lijkt wel reklame voor een mortuarium!" Adrie zat ondertussen mokkend naast het biljart. Hij was zijn concentrattie volledig kwijtgeraakt om nog een fatsoenlijk balletje te stoten. Ik hoorde hem nog mopperen; "En, 'k 'eb toch geliek." toen ik ging afrekenen bij de kastelein. Er was geen land meer met Adrie te bezeilen.
Vol ingehouden spanning zat ik, samen met Jantje en Henkie op de rand van de stoep te wachten op iets wat heel bijzonder moest zijn. Henkie had zijn mond voorbij gepraat en verteld dat de baas van zijn vader een nieuwe auto had gekocht, en vandaag op bezoek kwam. Henkie had zwaar gepocht over die auto, waardoor wij daar nog nieuwsgieriger van geworden waren. Een echte Amerikaan zou het zijn.
Deze auto moest dan wel alles overtreffen wat ooit aan auto's de straat was binnengereden. De eerste auto die ik me kon herinneren was een Franse auto van logee's die voor een paar dagen op bezoek kwamen bij de Man zonder Naam. Het gezin kwam aanrijden in een Reanult 4 van een onduidelijke kleur. We waren het er niet overeens of het nu een groen-grijze, of een grijs-groene auto was.
Rond de auto hadden we al vol bewondering gesnuffeld wat daar aan nieuwigheden te zien was. Het Franse vernuft werd alom geprezen. Wat zouden die Fransen nu weer uitgevonden hebben? Electrische richtingaanwijzers die uitklapten met een lampje erin, chromen bumpers, mooie skailederen bekleding en een gelakt houten dashboard? Het was toch niet zo indrukwekkend als we hadden gehoopt. Dat die auto ruim 100 km per uur kon rijden, dat vonden we wel knap werk.
Dit was tenminste nog een echte auto in vergelijking tot een andere auto die ooit bij buurman Marijs voor de deur stond. Dat leek meer op een doe-het-zelf auto. De Citroën 2CV riep bij ons zoveel verbazing op en tegelijk meewarigheid, dat we desondanks de auto toch aan een zware inspectie blootstelden. We vonden het een lelijk ding, en toen we hoorden dat het ook nog de bijnaam "Lelijke Eend" had gekregen, waren we van ons gelijk overtuigd.
Hoe kun je een auto bedenken in een camouflage kleur? Zuiver militair grijs! Wie komt daarop? Niet eens een mooie carrosserie! Een moterkap van geribbeld plaatstaal, dat met rubberen klemmen in toom gehouden moet worden, anders sprong dat ding vanzelf in de lucht. Een vlakke voorruit met twee nietige ruitenwissertjes. Kleine zijraampjes, die je zelf omhoog moet klappen, als je frisse lucht wilt proeven. Twee simpele koplampen op het spatbord. Deuren zo dun als boardkarton met een zielig klein deurknopje, dat losjes neerbengelt. Een claxon dat een armetierig geluid voorbrengt, waarvoor mensen uit medelijden opzij gaan. Een auto...., werkelijk met de Franse slag gemaakt.
Toch vonden we het een heel aparte auto. Het meest vreemde vonden we het dak. Maar eigenlijk kon je niet echt spreken van een dak. Het was een linnen zeildoek dat tot achter aan de bumper reikte. Het kon helemaal opgerold worden, dan had je ineens een openlucht auto. En een lawaai wat dat ding maakte, en stinken dat het deed van de blauwe walm uit de knalpot! Dan was die Renault 4 toch wel een beschaafdere auto.
Nu waren we in afwachting van een echte auto. Zonder dat we daar erg in hadden stond hij plotseling voor onze neus. We hadden hem niet eens horen aankomen, zo stil was de motor. Onze monden vielen open van verbazing, we durfden ons bijna niet te verroeren, laat staan de auto aan te raken.
Daar stond de mooiste Amerikaanse auto die ooit gemaakt is. Een Chevrolet Impala Hardtop Sport Coupé Bel Air in het helderste hemelsblauw, een wit dak en rood-beige glanzende bekleding. Veel chroom op de flanken, een enorme brede grill, ook van chroom natuurlijk. Ingebouwde koplampen met een kapje, waar een brede lichtbundel de weg tot ver vooruit moet beschijnen, stelden we deskundig en overtuigend vast. Het meest waren we onder de indruk van de achterkant. Twee geweldige horizontale vleugels die de klep van de enorme kofferbak vormden. En twee heel brede slanke knalrode achterlichten. We vonden de achterkant net zo mooi als de voorkant.
Zelfs aan de wielen was aandacht besteed, de witte zijkanten van de banden waren maagdelijk blank. In de wieldoppen kon je jezelf nota bene spiegelen. En dan al dat glas! Het was nog nooit vertoond, zoveel glas rondom aan een auto. De voorruit en zelfs de achterruit in gebogen glas en dat bijna zonder spijlen. Henkie wist ook het vertellen dat de zijruiten electrisch open en dicht konden. "Echt waar!!??" We konden het bijna niet geloven. Wat zijn die Amerikanen toch knap om zo'n mooie auto te bouwen.
Voorzichtig, op gepaste afstand inspecteerden we het interieur. We mochten niet aan de auto komen had Henkie nog zo gezegd. "Dat vindt de meneer vast niet goed." Jantje en ik waren dat absoluut niet van plan, en het er helemaal mee eens. Stel je voor als je iets beschadigd, dat zou veel geld kosten. Onze spaarpot kon die schade nooit dekken. Trouwens onze handen zouden ook vieze vlekken maken. Niettemin konden we goed zien dat het dashboard voorzien was van een hele reeks klokjes en metertjes, er zat warempel ook een radio in. Hoe kon het toch mogelijk zijn, dat je in de auto een radio kunt beluisteren? We stonden er helemaal paf van. Die Fransen konden hier nog lang niet aan tippen. Op de kilometerteller stond 180. "Is dat veel?" vroeg ik in mijn onnozelheid aan Henkie. "Hij rijdt veel harder dan wat daar staat. Het zijn Amerikaanse miles," verklaarde Henkie belerend. "Deze auto rijdt vast veel harder dan 220 kliometer per uur." "Zo, zo," zeiden Jantje en ik in koor, "Dat is wel heel erg hard."
Het automobiel, want je kunt hier niet meer gewoon van een auto spreken, laat staan dit een wagen te nemen, daarvoor straalde deze schepping op wielen zoveel klasse uit, dat het gerucht vliegensvlug de ronde deed wat voor geweldige auto bij ons in de straat geparkeerd stond. En jawel hoor, daar kwam het gespuis uit de Karelsgang, de brutale jochies waar wij nooit mee wilden spelen, en die ons ook niet zagen zitten. Er was een duidelijke scheiding ontstaan; zij waren de brutalen, en wij waren de nette jeugd. De Karelsgang was een rommelige straat, de tuintjes lagen er onverzorgd bij, afgedankte troep stapelde zich daar op wat op een soort handeltje ging lijken. Daar woonden mensen die niet wilde werken. Dus bemoeiden wij ons ook niet met hun kinderen.
Enkele van onze zusjes probeerden soms aan te pappen met een gast uit die buurt. Meisjes overzien de gevaren van verkeerde vriendjes niet, vonden wij. Daarom grepen we in en keerde ons zusje weer terug naar onze groep. Het heeft sommige van ons weleens een bloedneus gekost. Om al die redenen waren wij beducht wanneer zo'n rotjoch in de straat verscheen
De Karelsbende, zoals wij dit tuig noemde had ook vernomen welke Amerikaanse auto voor het huis van Henkie stond. In een groepje verdrongen ze zich bij de auto, en brutaal zoals ze nu eenmaal waren, leunden ze tegen de auto. Met de hand voor ogen tuurden ze door het glas. Dat konden Henkie, Jantje en ik niet toestaan. Op een gebiedende toon keurden we dit gedrag af. De mededeling dat de meneer van de auto zo dadelijk naar buiten kon komen en ook dat de auto wel duizenden dollars heeft gekost, deed de jongens dan toch respect opbrengen voor andermans spullen.
Het bezoek bij de vader van Henkie was afgelopen. De man van de auto kwam naar buiten. Hij bleek de eigenaar van modezaak Old England te zijn, die bij Henkie's vader kostuums had gebracht voor verstelwerk. Want Henkíe's vader was kleermaker. Aan huis had hij zijn atelier en werkte exclusief voor Old England. De man van de zaak moet wel stinkend rijk zijn, bedachten wij. Anders kun je nooit een dergelijke auto aanschaffen. Dat in zijn winkel geen prijskaartjes in de etalage lagen bij de kleding, gaf nu te bedenken dat hij kon vragen wat hij wilden. Vandaar dat hij zo'n grote luxe auto kan rijden.
De jongens deden een stap opzij, de man nam plaats in zijn auto, startte de motor en vertrok. Een zacht zoemend geluid steeg op vanonder de motorkap. Elegant zoefde de auto de straat uit. Met een diepe verzuchting keken we onze ultieme droom achterna.
Carnaval in Maastricht Tradities vormen een bindend element binnen samenlevingen, waar mensen zich in herkennen en identiteit aan ontlenen. Voor buitenstaanders zijn ze soms onbegrijpelijk, zinloos of gaan daar respectloos mee om.
Het "Mooswief van Meestreech"
Het "Mooswief" de verpersoonlijking van het Maastricht Carnaval. Een meer dan levensgrote pop, dat op de eerste dag van "Vastelaovond op ut Vriethoof" wordt gehesen. En de laatste dag om precies 24.00 uur weer wordt neergelaten, onder enorm muzikaal kabaal, schor gejoel en tranen van geluk en verdriet, elkaar uit spontane emoties om de hals vallende carnavalisten, omdat het weer een jaar duurt eer het grote feest terugkeert. Deze intense weemoed begrijpt alleen de Oprechte Meestrichteneer, voor wie het "Mooswief" een heilig symbool is.
De Boonte Sturrum jong geleerd
Het zijn drie volle dolle dagen waarin het leven op de hak wordt genomen. De Hansworst ontdoet zwaarwichtige autoriteiten tijdelijk van hun "waardigheid." Pardoes kun je een uitbundig kleurrijk verkleedde dame tegenkomen die haar badeendje aan een koordje uitlaat met een kroost baby-eendjes in gevolg er achteraan. Ontroerd verteld ze over het kleine eendenleed. Omstaanders raken tot tranen toe geroerd, ze troosten haar opvallend overdreven. Moedereend wordt verzorgd met een glaasje pils, de kleine eendjes krijgen een glaasje priklimonade met een rietje. Schaterlachend trekt de bonte dame verder, om even later het ritueel te herhalen.
"Under Koffer"
Een serieuze speurder "under koffer" mengt zich "onopvallend" onder het publiek. Drie geïmporteerde imitatie Belgische gedarmes "regelen" het verkeer, zonder merkbaar gezag. Een stel frivole meiden knuffelen de dienders, tot hun wangen rood staan van de lippenstift. Gelaten ondergaan mannen van "gezag" de verleiding met groot plezier
"Goed bescheten"
Even verderop loop je een man tegen het lijf die zich "goed bescheten" voelt. Bij navraag blijkt hij onder de toren te wonen waar ook een kolonie duiven is gehuisvest. "De politiek doet er niets aan," verklaart hij teleurgesteld. Driemaal elf Zaate Herremeniekes toeteren amateuristisch door elkaar in een aanstekelijke muzikale kakofonie, kris-kras door de stad komen ze elkaar tegen. Allemaal verdienen ze vanzelfsprekend de eerste prijs. De betrekkelijkheid is één groot theater.
"Zaat Herremenieke Zoepe en Blôze bestaat 2 x 11 jaar, maar niet heus"
Een paar opgeschoten knullen uit "Holland" hebben met één van de Vastelaovonds in Meestreech aan den lijve kunnen ondervinden, dat je respect dient te hebben voor volkse emoties. Het was wellicht als een ballorige kwajongensgrap bedoeld, dat die gasten het "Mooswief" in de fik wilde steken. Ofwel omdat ze niets van carnavalvieren hadden begrepen, danwel niet aan hun "trekken" waren gekomen. Ze hebben het geweten....!!! Wie dit ook allemaal zag gebeuren, iedereen stoof op dit gaaies af. Nu moeten Maastrichtenaren toch al niet veel hebben van "Hollandse" invloeden en nog minder van Hollanders die aan hun symbolen komen. De knapen zijn vanaf het Vrijthof tot aan het station de stad uitgejaagd. Voortgeduwd, geschopt, net niet bont en blauw geslagen, tot ze met zekerheid met de trein zijn vertrokken. Misschien een middeleeuwse afranseling, toch ook duidelijk een voorbeeld de eigen cultuur te beschermen tegen lomperiken.
De Man zonder Naam Veilig was onze straat beslist, aan het einde en in het midden van de straat woonde een politieagent. Als je brood tekort kwam kon je bij Jeras nog gauw een brood halen, omdat hij als broodventer bij de Broederband werkte, zodat Jeras altijd nog wel een "melkwitje" achter de hand had. Dat hij bij een "rooie" coöperatie werkte deerde niet, brood is brood, ook als je het tekort komt, en aan de smaak viel niets aan te merken.
Van Kerkhove kwam in zijn eigen straat de lantaarnpalen controleren en liep door de week met de vuilniswagen mee. De man kon van alles gebruiken en wist overal raad mee.
Ook met mijn konijn dat ziek in zijn hok lag weg te kwijnen. "Myxomatose, Appie. Jouw konijn gaat dood," had pa mij verteld. Hoe kan dat toch? Het beest zat de hele dag alleen in zijn konijnenhok. De enkele keer dat het dier een uitstapje mocht maken in de tuin, kon het zelf verse melkwiet uitzoeken. Nu lag mijn konijn met een etterende kop plat. Van Kerkhove werd erbij gehaald. Hij vond dat het best wel meeviel. "Het beest is nog goed te eten, die ziekte zit alleen in zijn kop," wist de man voor zichzelf positief te melden. Met een rake klap was mijn konijntje meteen een levenloos velletje geworden. Met spijt heb ik geen afscheid van Brammetje genomen, want het beest had me een keer flink in m'n kont gebeten, toen ik met mijn rug naar tegen het hok gekeerd stond. Brammetje wilde zeker vrij uitzicht hebben.
Tussen het huis van Van Kerkhove en de Man zonder Naam lag het omlooppaadje met een poortje. De man met zijn Engelse vrouw en twee zoontjes leefden volkomen anoniem. We kenden zijn naam niet eens, bij de deur was ook geen naambordje geplakt. Niemand uit de buurt is ooit uitgenodigd geweest voor een kopje thee. De vitrage van alle ramen bleven altijd gesloten, terwijl je bij alle andere buren royaal naar binnen kon gluren.
De jongens speelden ook niet met andere kinderen uit de straat, dat werd hen om één of andere reden niet toegestaan. Ze bleven in huis, of speelden in hun tuin. De vrouw was zo schuw, dat ze zich zelden buiten liet zien. Bij de was binnenhalen schoot ze schielijk het huis weer binnen. Je kon haar groeten, maar er kwam nooit een groet van haar terug. Ze maakte ook geen onnozel praatje met een buurvrouw. Welke taal ze sprak wisten we niet, waarschijnlijk alleen maar Engels. Wat voor werk de man deed bleef ook geheim. Het was een heel mysterieus gezin. Tot de man de hele straat op stelte wist te zetten.
Op het binnenplaatsje bij zijn huis had de man maandenlang aan iets gewerkt waar wielen onder zaten. Gaanderweg kwam daar meer en meer vorm in. De buurt liet hem begaan, ook al maakte hij flink lawaai met zijn machines. 's Avonds na acht uur stopte hij met werken en 's zondag hield hij zich ook rustig. Het was hem geraden, want niemand haalde het in zijn hoofd op zondag te werken. Het was de algemene rustdag voor iedereen. Gelovig of niet. Het resultaat van zijn hobby bleek een caravan te zijn. Hoe dom kon de man toch zijn! Het hele ding was zo breed en zo hoog, dat het nooit door het poortje kon. Wat had hij daar toch aan? Hij bezat niet eens eens een auto! Ook daar heeft hij de hele buurt mee misleid. Hij bezat weldegelijk een auto. Een jagersgroene Morris Minor 1000 Estate met houten lijstwerk aan de carrosserie, die bij een boer in de schuur gestald stond. Zijn vrouw had een hoes voor de auto gemaakt, zo bevreesd waren ze dat een krasje op zou komen.
Op een dag, de hele straat liep ervoor uit, kwam een enorme kraanwagen de straat inrijden. Het gevaarte hield halt bij de Man zonder Naam. Achter het raam stonden de buren jaloers te gluren, de kinderen moest in toom worden gehouden door de politieagent. De overbuurman kreeg er even een extra taak bij in zijn vrije tijd. De caravan werd in de touwen gehesen en voorzichtig over het poortje getakeld. Het hele gedoe duurde zeker een uur.
Zijn vrouw en zoontjes stonden, niet zonder trots, zwijgend het gebeuren gade te slaan. De man gaf aan de kraanmachinist nog wat professionele aanwijzingen, waarna de caravan op straat belandde. Verbluft stonden de buurmannen met afgunst te kijken hoe de man zijn tweede huis op wielen aan zijn auto koppelde en bedaard wegreed. De takelwagen vertrok ook. Het werd weer stil op straat. Daarna was het gezin nog minder te zien.
Nicht Hennie wist het zeker; Albert Geert Wessels, van beroep kleermaker, uit Haren in het Duitse Emsland, even over de grens bij Emmen, moet omstreeks 1735 zijn geboren. Hij is daarmee de vroegst bekende stamvader. Een handgeschreven overlijdensdocument bevestigd dat hij op 22 november 1792 is overleden, dus zal hij ongeveer 57 jaar oud zijn geworden.
St. Martinus kerk te Haren Emsland Duitsland
Van zijn vrouw vond Hennie ook een overlijdensbewijs. Daarin staat vermeld; Geertien Alberts, waar ze is geboren bleef onbekend. Geertien is overleden in Ontswedde op 18 januari 1783, waarbij een curieuze vermelding wordt gemaakt wat op de collecteschaal bij de rouwdienst was aangetroffen; 5 stuiver en 6 duiten. Het moet armoetroef zijn geweest in de familie. Na hun huwelijk op 5 april 1761 is het echtpaar in Ontswedde gaan wonen. Kennelijk kwam Geertien daar vandaan.
Kleermaker naar een prent van Jan van Lummel
Albert is na zijn dood teruggedragen naar zijn geboorteplaats Haren waar hij is begraven. Het moet geen frisse tocht zijn geweest voor de lijkdienaren. In die tijd was nauwelijks sprake van lijkkoeling, dus de onwelriekende geur van ontbinding zal uit de lijkkist zijn opgestegen. Geertien kreeg een graf in Ontswedde. 25 jaar na hun dood zijn pas de aktes opgemaakt, door pastor Brouwer en de schout. Dat was blijkbaar nodig omdat één van hun kinderen in het huwelijk trad.
Lijkkoets
Uit het huwelijk van Albert en Geertien zijn vier kinderen geboren; twee meisjes en twee jongens. Jantjen en Grietlijn zijn vroeg gestorven. Geert Alberts en Harm Alberts, die naar hun moeder zijn vernoemd, hebben de familie voortvarend uitgebreid. Bij het huwelijk van Geert en Harm gebeurt iets opmerkelijks. Ze voegen allebei de naam "Prins" toe aan hun naam. Hoe is dat zo gekomen?
Uit documenten blijkt niets. Nicht Hennie heeft in haar enthousiasme daar een fantasievolle verklaring voor gevonden. Ze weet te vertellen dat Geert Alberts voor een Franse beambte, gezeten aan een tafeltje in het Gemeentehuis moest verschijnen en zijn naam moest opgeven voor de Burgerlijke Stand, die toen werd ingevoerd. Dat was niet alleeen nodig om orde te scheppen in de naamregisters. Maar ook werd deze registratie gebruikt om belasting te innen en de dienstplicht in te voeren. De bevolking wist daar nog niets van.
"Vous est?" vroeg de Franse beambte aan Geert. "Wâ zeg 't ie?" vroeg Geert, die nauwelijks een "vrumde" binnen zijn dorp was tegengekomen, laat staan een taal hoorde uit een verre streek. "Der mensch vraogt naor joew naom," verduidelijkte een aangeschoven plaatselijke commies. "Wâ moe 't ie daor met ?" Geert kreeg argwaan. "Opschriev'm" antwoordde de Drentse ambtenaar koeltjes. "Wâ moe 't ie opschriev'm ?" Geert wilde het nog niet begrijpen. "Joew naom as 't u blief," kreeg hij opnieuw geduldig te horen. Geert die niet zo gevleid was van ambtelijke belangstelling en bepaald niet onder de indruk van autoriteiten was, mompelde iets van; "D'n hooge heer'n bepaol'n toch wâ sie woll'n."
Franse ambtenaar omstreeks 1780
De verhandeling verliep niet bijster vlot en Geert gedroeg zich niet al te bereidwillig. In de rij stond ook zijn broer Harm de gebeurtenis te volgen. Geert draaide zich om en wendde zich tot zijn broer; "Harm, kom d'r ins bie, mien joeng, die vrumde moe wâ." Beiden stonden armoedig gekleed voor de uitbundig uitgedoste Franse ambtenaar, die het een beproeving vond uitgezonden te zijn naar dit Godvergeten oord, waar niets fatsoenlijks te eten viel, en de bevolking zich allerminst soepel of meewerkend gedroeg. De commies probeerde de situatie in goede banen te leiden, en legde aan de broers uit dat het nodig was hun naam in het register op te nemen, en dat dit voor hen ook een goede zaak zou zijn.
"Uw naam as 't u blieft, herhaalde de commies nu dwingend. "Albert, Alberts," kreeg hij tweestemming te horen, waarmee de broers de namen van hun vader en moeder bedoelde. "Dat kan niet, geen twee dezelfde namen, dat schept verwarring," gaf de commies te verstaan. Geert kreeg een lumineus idee: "Doân mien dan maor Prins d'r bie." Geert. die lid was van de plaatselijke schutterij ter wering en bestrijding van "vrumden," had bij een schietwedstrijd drie keer achter elkaar prijs geschoten en was daardoor tot "Prins" uitgeroepen.
Dus niet zijn statige Saksische gestalte had aanleiding gegeven tot een bijnaam. "Goed dan heet u Prins," en de plaatselijke commies noteerde keurig de naam. "En u meneer, wie bent u?" zich wendend tot Harm, waarop Harm vlot antwoordde; "Ik bien zien brur." Dan heet u ook Prins," constateerde de klerk ter secretarie. Daarmee was de zaak afgedaan.
Volgens Hennie is toen de familie Prins ontstaan. Je zult het maar geloven.
Klercq maakt goed werk Het beroep van mandenmaker heeft een folkoristische status gekregen. Op een braderie of jaarmarkt kom je nog weleens een oudere man tegen, die uit nostalgisch verlangen het beroep aan het volk ten toon stelt. Meewarig staan de toeschouwers de verrichtingen gade te slaan. Wat een werk, wat een tijd steek je in zo'n simpel werkstukje, daar valt toch geen droog brood mee te verdienen. Nee... nu niet meer, maar vroeger wel. Toen bestonden geen plastieke of draadstalen manden. De bakker, de slager, vissers de boeren, fruitteletrs en wijnhandelaren bestelden in grote hoeveelheden mandwerk voor transport van hun waren. De burgers kochten boodschappenmanden, stofdoekenmandjes, of zo-maar-mandjes om er iets in te bewaren. En als een kind op komst was werd een rieten wieg besteld. En dat moest natuurlijk de mooiste zijn, aan de binnenzijde gestoffeerd en bekleed met satijn en broderie. Strikken en linten in het roze voor een meisje, blauwe versiering voor een jongentje. De ouders toonden vol van trots de kleine boreling knus toegestopt onder een geborduurd dekentje aan de familie. Later kwam het rietwerk voornamelijk uit Oost-Europese landen, daar waren de de lonen beduidend lager dan in Nederland. Het begin van lage-lonen economie brak toen al aan. Het mooiste en meest ingewikkelde vlechtwerk werd geïmporteerd uit Indonesië en andere landen uit het verre oosten. Al eeuwen geleden was daar de vlechtkunst tot grote kunstzinnige bloei gekomen
"Klaoreco maokt goed waorek,"........... In die kunst was Theeuwes niet bedreven, hij maakte eenvoudig gebruiksvlechtwerk. Over heel Walcheren was hij daar bekend mee geworden. "Klaoreco," zoals de boeren die moeilijke Franse naam verbasterden, was een begrip voor degelijk werk. Opa had daar een devies van gemaakt; "Klaorcq maokt goed waorek," Alleen moesten ze hem niet dwingen tot snel leveren. "Nêê, nêê, 'k 'eb gêên tied 'oor. da's veel te veel waork, hé." De boer was de straat nog niet uit of hij zette zich al aan de nieuwe opdracht. In zijn werkplaats zat hij op een laag stoeltje, waarvan hij de poten ver had afgezaagd. Voor zijn werk hoorde hij laag bij de grond te zitten. Voor hem lag een schuine plank, dat hij zijn "bokje' noemde. Veel gereedschap had hij niet nodig, een flink scherp mes, zijn rietsplitser, een priem, een slagijzer, een hamer en een zaag. Voor de inspiratie een pijp of een doosje sigaren.
Een bodem voor een mand opzetten was zwaar en moeizaam werk voor hem. Dan moest je even uit zijn beurt blijven. Met zijn stevige korte knuisten bond hij de staken behendig bijeen met doorweekt maar vooral dun riet. Hiermee ontstond de bodem, waar hij rondom staken in stak. Met een op maat gebogen ring trok hij het hele zwikje staken omhoog en kon hij beginnen met de wand te vlechten. Het leek eenvoudig en routineus werk, maar er was wel aandacht voor nodig, anders kreeg de mand een rare vorm. Naast hem lag het losse geweekte riet onder een nat zeildoek, voor het vlechten van bijvoorbeeld een aardappelmand. In een soepele onderhandse cadans vlocht hij met drie- vier twijgen gelijk de ene na de andere laag, tot de juiste hoogte was bereikt. Nu moest de rand nog aangezet worden. De overgebleven staken stak hij diep in de gevlochten wand, draaide aan de twijgjes tot ze goed soepel werden en op handige wijze werd de rand gevlochten. Zo, dat is dat, nu nog de hengels, die net zo vlot als de rand er aangezet werden. Het was wel even wat werk geweest, maar nu was het tijd voor een sigaartje.
Zijn spreekwoordelijk devies van goed en degelijk werk leveren was niet aan zijn vrouw Betje besteed. Ze vond dat er teveel riet in de mand ging. Op haar leitje met griffel had ze op onnavolgbare wijze een berekening gemaakt hoeveel riet uit een bos wissen nodig was om een mand te maken. Opa trok zich daar niets van aan, om de zoveel 'slagen' vlechtwerk sloeg hij met, een door de jaren heen platgeslagen slagijzer zijn mand nog dichter ineen. "Je kunt er wel water in dragen," zei Betje misprijzend en niet zonder venijn. Voor opa stond het belang van de klant voorop, zijn manden moesten lang meegaan. Betje hield daar een andere redenering op na; de kwaliteit moest wel goed zijn, maar niet overdreven. Ze zijn het nooit eens geworden, opa bleef stevige manden maken.
Adembenemende dampen......... Het grove mandwerk vlocht Theeuwes van ongeschilde dunne wilgentakjes. Voor het fijnere werk was er geschild riet dat gekookt of gebleekt moest worden. De bakkers gaven de voorkeur aan spierwit vlechtwerk, dat vonden ze hygiënischer voor het brood. Dat witte riet kon hij inkopen. Was de voorraad onvoldoende dan bleekte hij dat riet zelf. Dat bleken was niet zonder gevaar. Daar had hij het volgende op gevonden. Het geschilde riet werd in losse bossen in het "gemak" gezet, het toilethuisje buiten in de tuin. Bij de drogist kocht hij een zakje zwavelpoeder, strooide dat uit over een schaaltje, stak dat snel aan met een lucifer, en maakte zich vervolgens als de wiede weerga uit de voeten van die giftige dampen. Daarna sloot hij de deur hermisch af, plakte alle kieren en gaten dicht met plakband en liet de adembenemende zwaveldampen een nacht lang het werk doen. De volgende morgen stond daar hagelwit riet op hem te wachten. Intussen moest niemand zonodig naar de wc, de weg naar dringende opluchting van hoge nood was tijdelijk afgesloten. Het ongemak werd vervuld met behulp van een steekpan of een emmers, ergens achteraf in een stil hoekje in huis,.
Opa Theeuwes nam de voorbereiding voor het mandvlechten heel serieus. In de tuin lag een een soort lage badkuip in het terras, dat zo goed en kwaad waterdicht had gemaakt. Achter in de hoek zat een afvoerput, dat afgedekt kon worden met een zwaar stenen deksel. In feite was het een provisorische voorziening, maar het funktioneerde prima. Het riet, of de wissen zoals hij dat ook plachtte te noemen, moest minstens een nacht in het water weken, zodat het soepel genoeg werd om te vlechten. Wie in de buurt was kon erop rekenen dat hij of zij mee moest helpen emmers water aan te dragen. Eén persoon werd aangesteld tot pompen op de binnenplaats, de anderen stonden min of meer in brandweermanformatie de emmers door te geven. "Waoter, woater, 'k moe nog meer waoter 'ebben," commandeerde opa. Flinke hoeveelheden water werden over het riet geplensd, totdat het lichtelijk ging drijven. Op dat moment was zijn doel bereikt. Hij spande een zeildoek over het riet, verzwaarde het hele zwikje met enkele zware stenen, opdat alles op orde bleef en klaar was Kees. Opa trok zich terug in zijn rookfauteuil, de dag zat er op.
Poesje Mina laat ratten lopen....... Dat zoiets een broeiplaats van ongedierte werd mag wel duidelijk zijn. Om de haverklap liet een brutale rat zijn kop zien en was even zo vlug verdwenen. De kat die in huis was opgenomen, om dit soort van haar mededieren te bestrijden, liet de rat wijselijk lopen. De ratten waren zulke grote joekels van beesten, dat ze er schrik voor had. Trouwens, ze bezat maar één oog en zal het andere oog op zo'n moment hebben dichtgeknepen. De verwonding had ze aan zichzelf te wijten. Op haar strooptochten naar iets lekkers sloeg ze nooit de naastgelegen tuin van de slager over. Dat kon die slager niet verdragen, hij pakte zijn buks en schoot een flinke partij hagel op poesje Mina af, en dat was goed raak ook. Strompelend als een strijder die het slagveld verlaat, zocht ze haar toevlucht bij opoe die de hagel uit haar oog pulkte. Uit eeuwige dankbaarheid zat poesje Mina voortaan op de schoot van opoe te spinnen en te kroelen. Met de schot van de slager was ook haar natuurlijke jachtdrift verdwenen.
Maar goed. De rattenplaag was daarmee niet opgelost. Weer zat zo'n brutale rakker uitdagend op het afvoerputje opa aan te staren. Een hevige driftbui overviel Theeuwes. Zo'n grote onbeschoftheid kon hij niet langer verdragen. Hij greep naar zijn klomp, gooide dit met het gebaar van een Olympische discuswerper naar het verfoeilijke beest en meende een doodsklap te hebben toegediend. Niets van dat al. De rat was rapper dan opa's projectiel. Van schrik was hij voorgoed vertrokken, tot een neefje van de rat hetzelfde spel opvoerde. Rattenvallen zetten hielp niet, zo slim als ratten zijn kennen ze uit ervaring het gevaar van deze menselijke verlokking. Er zat niets anders op, dan te moeten leven met dit ondergrondse gespuis.
Wanneer we ouder worden Met mij is er totaal niets aan de hand, Ik ben zo fit van lijf en verstand, Wel wat artrose in mijn heup en mijn knie, Als ik mij buk is 't net of ik sterretjes zie, Mijn pols is iets te snel, mijn bloeddruk wat te hoog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Met de steunzolen die ik heb gekregen, Loop ik weer geweldig langs 's Heren wegen, Zo kom ik in de winkels en ook op het plein, Wat heerlijk om zo gezond te zijn, Wel gebruik ik een tabletje om in slaap te komen, Om over vroeger te kunnen dromen.
Mijn geheugen is niet meer wat het was, Vaak ben ik vergeten wat ik gisteren nog las, Ook heb ik last van mijn ogen, En mijn rug raakt meer en meer gebogen, De adem is wat korter, mijn keel vaak wat droog, Maar ik ben fantastisch goed......zo op het oog.
Het leven is mooi?....Het gaat zo snel voorbij, Als ik kijk naar foto's van vroeger van mij, Dan denk ik terug aan mijn jeugdige jaren, Wilde ik een mooie jas, dan moest ik lang sparen.
Ik ging fietsen en wandelen overal heen, En ik kende geen moeheid naar het scheen. Nu ik ouder wordt, draag ik vaak blauw, grijs of zwart, En ik loop heel langzaam vanwege mijn hart. Doe het maar op je gemak zei de cardioloog, U bent nog fantastisch goed......zo op het oog.
Nona het Indische meisje van de kleuterschool Na eerst op een fröbelschool op de Bree te hebben gezeten, omdat die midden in de stad en dus dicht bij ons huis op de Vlasmarkt lag, moest nu een nieuwe kleuterschool worden gevonden. Opnieuw vlak bij huis, maar dan wel in de buurt van de Havendijk. Verspreid over de stad bestonden veel kleuterscholen, de geboortegolf van direct na de oorlog was groot, en naverwant de behoefte naar opvang van peuters. Het werd een schooltje in de Singelstraat. Een school was het niet echt, weer bleek het een groot herenhuis te zijn, precies zo'n huis als bij de eerste mislukte poging mij onder re brengen op de bewaarschool van de Vlasmarkt. Weer een huis met een grote zware voordeur en twee kamers waar de kinderen bezig werden gehouden. Ook hier was een tuin achter het gebouw met uitzicht op een open plek. Ditmaal kwam het uit op de Pijpstraat.
Met groot plezier ging ik er nooit naartoe. Helaas, protest had geen effect, ik had me over te geven aan de macht van mijn moeder. "Het is goed voor je, wanneer je met andere kinderen kunt spelen," vertelde ze me troostend, nadat ik narrig had gereageerd op het onplezierige vooruitzicht weer met vreemde kinderen te moeten spelen. "Het zal wel," dacht ik, ze was ook blij dat ik haar niet meer voor de voeten liep.
Een lief vriendinnetje........ Ik nam mijn moeders raad ter harte en vond een vriendinnetje. Een aardig Indisch meisje, dat stil en verlegen bij mij aan het tafeltje knutselde met papier en gluton. Wanneer ze hulp nodig had mocht ik haar helpen. Tussen haar en mij ontstond iets wat op verbondenheid leek. Ze was niet zo blij, ze leek verdriet te heben, ze sprak ook niet veel, wat meelij bij mij opwekte. Ik wilde daarom een beetje voor haar zorgen en beschermen.
Waarom ze niet vrolijk was bleek later, toen ik haar vroeg met mij mee naar huis te lopen. Ze woonde in de Breestraat, het was mijn richting uit. Bij de deur vroeg ze of ik een glaasje limonade wilde drinken. Hoe kon ik dat weigeren? Achter haar aan liep ik de kale trap op en kwam in een bijna lege kamer terecht. Daar zaten haar vader en moeder, Indische mensen, hoogzomer in winterse kleding gestoken, ook zij spraken niet veel. Ze keken voortdurend naar mij; het bleke blanke jongentje in korte broek met knokkige knietjes, afgezakte gebreide sokken tot half op de enkels, een uilebrilletje scheef op de neus. Ik werd zenuwachtig van de stilte, maar bleef beleefd "Dank u wel" zeggen bij alles wat ik toegeschoven kreeg. Het grote glas limonade zonder prik, de koekjes en een schuimpje toe.
Geen geurende hibiscus........ Nog steeds werd niet veel gesproken. Nieuwsgierig keek ik om mij heen. De kamer zag er armoedig uit. Twee oude fauteuils, een triplex theekist met een dun kleedje er overheen als salontafel. Een kale vloer, een kleine eettafel met een paar eenvoudige stoelen, in de hoek stond een breed bed, geschikt voor drie personen. Voor de ramen hingen lappen stof die gordijnen moesten voorstellen. Hier moesten ze het mee doen. Geen bungalow met waranda meer, geen grote tuin waar palmbomen wuiven, en in de flamboyants felkleurige sangihe's verleidelijk zingen, of geurende hibiscus de zwoele avonden vullen. Het uitzicht op de dessa is vervangen door Hollandse gevels aan de overkant van de straat. De zomeravonden zijn hier fris of winderig, hier zingen brutale meeuwen niet verleidelijk. De stilte in de kamer bleef aanhouden, tot ik het beter vond dat ik ging vertrekken. Van het meisje kreeg ik een lief kusje. Blozend en verlegen ben ik de trap afgedaald en stil naar huis gelopen. Nog verschillende keren heb ik haar hand-in-hand thuis gebracht. Ik kon haar niet in de steek laten.
Vele jaren later........ Vele jaren later, het was misschien wel 25 jaar, zat ik in het artiestencafé LollyPop in Maastricht. Een beeldschone Indische jonge vrouw kwam binnen, ze nam plaats naast mij aan het buffet, stil, verlegen en teruggetrokken. Moeizaam was een praatje met haar aan te knopen. Er moet verdriet in haar schuil gaan, dat was duidelijk zichtbaar. Wat daar de oorzaak van was gaf ze niet prijs. Mijn gevoel gaf aan, haar daar niet op aan te spreken, ze zou die ongevraagde aandacht vast niet op prijs stellen. De afstandelijkheid die ze uitstraalde gaf daar voldoende blijk van.
Daar en tegen bracht ze beroering bij me teweeg, ze betoverde me en tegelijk zag ik een overgevoeligheid bij haar voor het onverwachte, waardoor twijfel bij me opkwam. Zou ik haar wel kunnen bereiken, zou ze mij toestaan een woord met haar te wisselen? Waarom was ze anders naast mij komen zitten? Waarom had ze mij uitgekozen voor een mogelijk contact? Waarom voelde ik me zo aangetrokken tot haar? Getroffen door haar etherische verschijning vroeg ik verlegen of ik haar iets te drinken mocht aanbieden. "Geen alcohol, doe mij liefst een softdrink," antwoordde ze bescheiden.
Nona is haar naam...... Na enige tijd kwam toch een gesprek over haar jeugd. Ze was opgegroeid in Middelburg, daar naar de kleuterschool gegaan en later een studie gevolgd in Den Bosch. Ik voelde dat hier een bijzondere samenloop van omstandigheden op handen was. Ook ik vertelde over mijn jeugd in Middelburg. Ook over het verlegen Indische meisje van de kleuterschool in de Singelstraat, het lieve meisje dat mij meenam naar haar ouders, van wie in een glaasje limonade kreeg aangeboden.
Ze reageerde niet op mijn verhaal. Dit moest hetzelfde meisje zijn, ik wist het bijna zeker. Er bleken zoveel aanknopingspunten in haar verhaal, het kon niet uitblijven dat Nona, zoals ze zich had voorgesteld, hetzelfde meisje wel moést zijn. Ze ontkende in alle toonaarden. Toch zag ik in haar ogen een vleug van herkenning. Het gesprek verliep daarna ongemakkelijk, het stokte zelfs. Ik durfde niet verder te vragen, ze begon weer in zichzelf te keren. Het duurde niet lang meer eer dat Nona vertrok, even stil en gesloten zoals ze was gekomen.
Onder de indruk van haar beschaafde schoonheid bleef ik in een lichte verwarring achter. Ik had Nona nog zoveel willen vragen. het zou er nooit meer van komen, de kans op een tweede toevallige ontmoeting moest als zeer gering worden beschouwd. Was zij nu wel, of niet dat lieve meisje van de kleuterschool, of heeft mijn geheugen mij met een mooiere voorspiegeling van het verleden bedrogen? Het fata morgana van helaas onbetrouwbare herinneringen.
Hebben we een familiewapen? Zodra iemand in de familie op zoek gaat naar verre verwanten in de familiegeschiedenis, ontstaat een vreemd soort nieuwsgierigheid. Openlijk wordt daar zelden over gesproken, maar stiekem wordt gehoopt op roemrijke verhalen. Zou ergens in Frankrijk nog een chateau aan de familie toebehoren? Of is een voorvader in de middeleeuwen in de adelstand verheven, en zijn we zonder het te weten misschien wel een graaf of jonkheer, want er zijn een paar ooms en tantes die zich wel héél deftig gedragen, om niet te zeggen dat ze capsones ten toon spreiden.
Voor ruïnes, gespuis en piraten heeft de familie geen belangstelling. Maar van Franse afkomst moeten we wel zijn, want opa kon bij tijd en wijle een driftig mannetje zijn, wat hij aan zijn Frans bloed toeschreef. en zo had hij nog wel een paar andere latijnse eigenaardigheden. Zoals zijn werklust ook niet van dien aard was, dat je hem van tomeloze ambities kon verdenken. Maar is dit wel een reden om van zijn Franse afkomst te zijn? Zijn naam Klercq moest daar het bewijs van zijn, vond hij. We hebben het laten onderzoeken.....
Klercq zo oud als het Latijns Is Klercq dan wel of geen Franse naam? Nee....en toch een beetje weer wel waar. In de Franse taal komt het gebruik van de letter "K" zelden voor, wel in het Bretagne. In de Bretoens-Keltische taal komt "klercq" inderdaad voor, zelfs in het het Frankisch en Oud-Nederlands. Henri VIII liet al in 1544 melding maken van een klercq in zijn protocollen. En in 1785 wordt in Hollandse archieven verwezen naar een klercq ter secretarie.
Klercq blijkt daarmee een beroepsnaam te zijn, net zo gewoon als Molenaer, Dijkgraaf of Paerdecooper. Niets Frans aan de naam Klercq zou je zeggen, hoewel de uitgang 'cq' toch exotisch lijkt en veel familieleden in fysiek opzicht het stoere evenbeeld zijn van de Bretoense bevolking. Zou het dan toch waar zijn? Opa's familie Klercq blijkt onomstotelijk uit de streek van West-Brabant in Nederland afkomstig te zijn. Daar is niets Frans aan.....
Graaf Klercq, hij bestaat echt..... Maar toch, hij bestaat echt! Graaf Klercq duikt op tijdens het interbellum rond 1926 in Parijs. De schatrijke graaf leeft een flamboyant kleurrijk bestaan op Mont Martre. Zijn vriendenkring is van een bedenkelijk allooi, doordat hij zich inlaat met de Parijse Apaches. Grote risico's neemt hij met gokken bij de paardenraces, maar wordt daar nog rijker van. Met al zijn voorspoed en welgesteldheid, dat er ook voor zorgt dat zijn vrienden hem afperssen slaat het noodlot toch toe. Terwijl hij zijn jachtgeweer schoonmaakt, schiet hij zichzelf per ongeluk naar de eeuwige jachtvelden. Zijn ontroostbare weduwe blijft wenend achter, zijn afpersers zijn onthutst, omdat ze de macht over de graaf verliezen. Zo beschrijft Patrick Pecherot zijn literair hoofdpersoon in Les Brouillards de la Butte. Dus Klercq is weldegelijk ook een Franse naam.
Haagsche chic....... Toen een tante met aangeboren gevoel voor "Haagse chic" lucht kreeg van de familiegeschiedenis, vroeg ze heel voorspelbaar; "Hebben we een familiewapen?" Ze kreeg van mij te horen; "Ja tante Louise, er bestaat een familiewapen." Waarop ze gretig vroeg; "Mag ik daar dan een voorbeeld van hebben? Dan kan ik daar een mooi borduurseltje van maken." Haar hebberigheid was van een misplaatse pronkzucht. Ze wilde zich beter voordoen tegenover haar vriendinnen in het persionado paradijs van Benidorm. Ik moest haar teleurstellen; "Het familiewapen behoort toe aan een andere tak van de familie, wij mogen het niet voeren."
Een bittere deceptie overviel haar zichtbaar. "Troost u tante, ik wil wel een wapen voor u ontwerpen. Wat vindt u van een mandje apart met sleutels op een kwadrantschild met rondom eiken lovers en een casque d'or, dat verwijst naar opa's occupatie als mandenmaker." Ze was helemaal onder de indruk van mijn antwoord en zeer verrukt van het idee. "Het vraagt wel tijd, tante." Ik moet er nog steeds aan beginnen, er knaagt verzet in mij.
Het drama van Miniatuur Walcheren Politieke bestuurdes met zelfverheffende ambities zijn van het soort waar argwaan tegen gekoesterd moet worden. Ze lijden aan het Icarus-syndroom zonder het zelf te beseffen. Hoog zweven, hard vallen. Geen diagnose weerhoudt hen van ontstuitbare dadendrang, met in hun gevolg geronselde vazallen. Doof en blind voor deskundig advies slepen ze de kritieklozen met zich mee naar heilloze doelen.
Minatuur Walcheren....... Door en voor de Middelburgse gemeenschap is in de jaren '50 een initiatief tot stand gekomen, waaruit Miniatuur Walcheren is ontstaan. Belangenloos is door menige burger in hun vrije tijd een replica gebouwd van een meer en minder markant Walchers monument in mini-formaat. Ik kan me opa Mulder uit de Vlissingsestraat nog zo voor de geest halen, die ijverig en trots het Stadhuis van Veere nabouwde. Hij was ervan overtuigd zich in te zetten voor een goed doel. Zelf heb ik in de jaren '60 nog succes geoogst met een Zeeuwse Maand in Limburg, waar een aantal mini-monumenten tentoongesteld zijn.
Bijna 55 jaar hebben honderduizenden bezoekers genoten van een met zorg en liefde gecultiveerde mini-wereld. Naast Madurodam was Miniatuur Walcheren de enige veelgeprezen evenknie. Tot het zonodig in commerciële handen moest overgaan en het daardoor een speelbal werd tussen politiek en zakelijke belangen. Nog angstwekkender werd de toekomst voor dit Middelburgs kleinood, toen de politiek haar woest ambieuze plannen voor een nieuw theater presenteerde. Is nog steeds niets geleerd van hetzelfde plan aan de Noordstraat? Het debacle heeft geleid tot een eeuwig durende waterput. Is dan niet bekend dat het Molenwater niet voor niets haar naam ontleent aan water? Een plek waar vroeger schepen lagen. Gaat hier opnieuw een groot gat gegraven worden, met gevolg dat weer een onrendabele waterput ontstaat? Moet Miniatuur Walcheren hiervoor wijken?
Alles naar de ZEP........... De politiek heeft beslist. Miniatuur Walcheren is verkwanseld. Je kunt nu wandelen door een zieltogend leeggeroofd parkje. De mini-Lange Jan is verhuisd naar een met succes ontworpen armzalige pretattractie, dat haar doel volkomen voorbij schiet. Het mini-symbool van Middelburg staat nu gratis en voor niets te kijk achter een Heras-hekwerk, aan een jachtige invalsweg. Klungelig op halve oorspronkelijke omvang, zonder veel verbeelding, samengeperst tegen een speeltuin met een tweede handse zwaarwichtige reus uit het Land van Ooit, die gemeenlijk neerkijkt op het restant van een ooit glorieuze toeristische trekpleister. Niets kan meer worden toegevoegd aan dit marginale Mini Mundi op MacDonald-formaat. De ruimte ontbreekt voor aantrekkelijke expansie. De sof laat niet lang meer op zich wachten.
Was dan niemand op het idee gekomen dat Park Toorenvliet een veel betere locatie zou zijn. Dat Miniatuur Walcheren daar en welkome aanvulling kon betekenen, waar tal van voordelen te behalen waren? Hoewel behoud op de oude locatie net zo rendabel was. Wie hier ook heeft besloten, gebrek aan visie is overtuigend aangetoond. Zelfs de echte Lange Jan van het Abdij is in commerciële exploitatie gegeven. Hoe ver kun je gaan met de modieuze gril, gemeenschapsgoederen aan de z.g. vrije markt over te dragen?
Burgers sta op en laat u horen. Stem uw visieloze bestuurders naar huis. Ze luisteren niet naar u. Ze zijn uw stem niet waard.
De koningin van Engeland........ Opa's verkooptalent was niet van dien aard, dat hij daar een carrière van wenste te maken. Betje, zijn vrouw, had hem zelfs verboden nog in de winkel te komen, nadat hij de kleine Corrie, die rustig lag te slapen, haar uit de wieg haalde, de kleine meid in een paardenvoermand deponeerde, en de wieg aan een klant had verkocht.
Zijn vrouw was woest toen ze thuis kwam en het arme kind hevig schreeuwend aantrof. Theeuwes dacht er goed aan te hebben gedaan, toen de klant geen keuze kon maken uit de enige wieg in de winkel. "k 'Eb d'r nog één," schoot hem te binnen. De klant vond de wieg helemaal naar haar zin, dus was die snel verkocht. En nog voor een lagere prijs ook, want het was een tweede handse en Theeuwes wist niet goed wat hij er voor moest vragen, want er zat geen prijskaartje aan.
Na dit incident vertrouwde Betje haar man de verkoop niet meer toe, daarom moest hij voortaan haar hulp inroepen. Betje kon beter met mensen omgaan en had daar het nodige geduld voor. Theeuwes vond het allang goed, het gelamenteer met klanten beviel hem niet bijster.
Het geduld van Betje....... Dat geduld kwam Betje op een dag tekort, toen een chique dame in de winkel stond te dralen en alle mandjes en spullen aan het betasten was. Daar was opoe voor als eerst niet van gediend, want ze wilde zelf de artikelen aanprijzen en orde bewaren in het arrangement. Bovendien sprak de dame een vreemde taal die dit en dat als "Wonderfull, beautyfull and everything is sóó nice," betitelde. ook wees ze herhaaldelijk met bewondering naar de fraaie klederdracht van Betje, en probeerde haar gouden strikken zelfs aan te raken. Van zoveel opdringerigheid was opoe al helemaal niet gediend. Ze deinsde lichtelijke terug en gaf er universeel blijk van; "Blief van mien krulle af."
De dame in kwestie zag in de donkere ogen van opoe geen reden zich in te houden. Ze bleef doorkletsen in haar vreemde taal. Betje die niet getalenteerd was in buitenlandse spraken, de kennis van lokale dialecten vond ze voldoende om de buitenlui te bedienen, begon zich flink te ergeren toe de dame nog meer wilde weten, waar ze geen antwoord op kon geven. Wilde deze mevrouw nu wel iets kopen, of was ze alleen maar een kijkster? Het dralen werd haar te machtig, de opdringerigeheid te grotig. Met een wegwuivend gebaar maakte Betje een einde aan de voorstelling "Uh, uh, gao jie maor naor joe eige land 'oor. Ik kan joe nie verstaon. hé," verkondigde ze in onversneden Middelburgs.
De koningin uit de winkel gezet..... De dame begreep dat het uit was met de pret en de conversatie. Ze droop bedeesd af. Later bleek het de koningin van Engeland te zijn geweest, die om de hoek bij antiekhandel Bal inkopen had gedaan. Waarna ze rustig een wandelingetje maakte in de omgeving. Ze genoot van haar incognito. De onbekendheid van haar status bracht haar tot normale burgelijk proporties, waar ze heimelijk zo op gesteld was. Maar daar nu ook onverwacht naar behandeld werd.
Het moet een curieuze ontmoeting zijn geweest tussen de Middelburgse Elisabeth Klercq en haar Engelse naamgenoot Elisabeth Bowes-Lyon, echtgenote van de stotterende King George VI, koningin van Engeland en de laatste keizerin van India. Met haar spreekwoordelijk gevoel voor humor zal te thuis vast het voorval smakelijk hebben verteld.
Ik ben Prins, Albert
Ik ben een man en woon in Geleen (Nederland) en mijn beroep is Retired Designer.
Ik ben geboren op 06/02/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: .