Mispoes Kaljouw op d'n Grôôte Abêêle (1958)
Dat van rommel nog meer ellende komt, had Kaljouw op twee vingers kunnen natellen. Maar eigenzinnig als hij was trok hij zich niets aan van goede raad. Arjaan, zijn buurman, had hem al vaker gezegd; "Kaljouw, daar komen ratten van." Kaljouw trok zijn schouders op, zo van; "En..., wat zou dat dan?" Arjaan had hem uitgelegd; "Nou..., als je er twee hebt, dan heb je binnen de kortste keren er ook wel vijf-en-twintig, en misschien nog wel meer ook. Met al die hopen troep om je huis en sloten hier in de buurt, kun je er op wachten dat ze komen. In die bergen rotzooi van jouw kunnen ze prachtig nesten maken."
Kaljouw keerde zich om en liep zwijgend zijn huis binnen, nog net met een gebaar naar zijn hoofd van "Die Arjaan is gek." Hier zal dan ook wel de oorzaak hebben gelegen dat het tussen de familie de Visser en Kaljouw, op d'n Grôôte Abêêle, het niet al te best boterde.
Naast het verzamelen van ouwe rommel, wat hij opspaarde tot de handelsprijs hoog genoeg was om het van de hand te doen, deed Kaljouw er nog een handeltje bij. Alleen met de verkoop van lompen en metalen kon hij zijn groot gezin niet onderhouden. In een tijd van armoe moet je wel iets verzinnen om het hoofd boven water te houden. Voor de oorlog was hij er al mee begonnen; Het slachten van geiten en konijnen.
Geiten waren als de koeien voor de kleine man. Op het platteland had iedere arbeider wel één of twee geiten in het schuurtje staan, die voornamelijk voor de melk werden gehouden. Als ze oud, of ziekelijk waren, dan werden ze geslacht. Het vlees vond men wel wat wrang en sterk van smaak. Maar goed, er kwam vlees op het bord. Door steeds nieuwe geitjes te kweken bleef de veestapel op peil, werd er groter van, of zelfs te groot. Want ook toen ontstond overschot aan groente, vlees en fruit, dat uit de handel genomen moest worden. Door het met petroleum te overgieten en begraven bleef het aanbod en daardoor ook de prijs op gunstig niveau.
Pasgeboren bokjes waren evenmin een lang leven gegund. Ze gaven geen melk, hun waarde was daardoor gering. Dus na een paar weken, wanneer er een beetje vlees op de botten zat, werden de arme beestjes geslacht. Hun velletje bracht tenminste nog iets op. Bij opoe en opa Klercq in Middelburg kwam zodoende af en toe een smakelijk bokje op tafel. Daar zorgde tante Leintje voor, de vrouw van Arjaan. Tante Leintje was de zuster van opoe Klercq, de enige echte boerin in de familie.
In de tijd van voedseloverschot bleef Kaljouw toch geitjes en konijnen slachten. Hij sjoemelde een beetje met de regels, wat toch niet onopgemerkt bleef. In zijn schuurtje hingen honderden konijnen- en geitjevelletjes te drogen, waarvan hij verwachtte dat daaraan te verdienen viel. Regels zijn er om na te leven, ook al kun je daar creatief mee omgaan. De diender van de wet denkt daar anders over. De plaatselijke koddebeier kreeg er lucht van dat Kaljouw toch geitjes slachtte terwijl dat niet meer mocht.
Poesje, de koddige bijnaam van deze overijverige diender, probeerde alles in het werk te stellen Kaljouw te betrappen op een overtreding. Wat hij ook bedacht, welke slimme truc hij ook uithaalde; van het afluisteren, het natrekken van roddels, zelfs op slinkse wijze de kinderen van Kaljouw te ondervragen, die natuurlijk liever hun tong afbeten, dan hun vader te verraden, Poesje kreeg geen vinger noch duim achter enig bewijs. Zelfs op de loer liggen in de struiken, in de hoop Kaljouw op heterdaad te betrappen, de veldwachter werd niet beloond. Nat en stijf van de kou moest hij zich onverrichter zaken terugtrekken.
Op een dag kon Poesje het niet langer uithouden, hij moest en zou Kaljouw spreken. Onverwacht stond Poesje bij Kaljouw op de stoep; "Waor zien al joew geitjes gebleve, Kaljouw?" vroeg hij met afgemeten, ja bijna overslaande stem. "Gistere zag ik er nog zeuven!" Waarop Kaljouw meteen gevat antwoordde; "Die zien allemaol opgegete deur d'n grôôte bôôze wolluuf, Goeie dag Poesje." Kaljouw smeet pardoes de deur voor de neus van de agent dicht. Poesje kon niets anders doen dan teleurgesteld afdruipen.
Wat Arjaan voorspelde kwam uit. Op een gegeven moment verging het van de ratten bij Kaljouw, ook Arjaan kreeg er last van. Kaljouw zag ze voorbij schieten in de schuur bij zijn paard Marie. Hij zag ze langs de gevels rennen en zijn achterpaadje oversteken. Onder de stapels afgedankte ledikanten, oud ijzer en balen geperst oudpapier moesten nesten zitten beweerde hij. Het begon Kaljouw op den duur ook flink op de zenuwen te werken.
Het rattengif dat hij her en der had gestrooid, lustte die beesten niet. Slim als ratten zijn wisten ze allang wat daar het gevolg van is. Met buikpijn wegteren hadden ze uit ervaring bij familieleden gezien. De rattenvallen bleven ook leeg, soms was het lookaas verdwenen en vroeg Kaljouw zich af hoe dat in hemelsnaam mogelijk kon zijn. Kaljouw wist dat er maar één doeltreffende methode bestaat om voorgoed van dat ongedierte af te komen. Het was dan wel nodig één rakker te pakken te krijgen. "As je maor geduld 'ebt, dan krieg je d'r altied êên te pakke," voorspelde hij.
Zijn voorspelling kwam uit. Op een dag zat inderdaad een grote bruine rat gevangen in de val. Angstig en schuw probeerde het beest in alle macht uit het kooitje te ontsnappen, wat natuurlijk vergeefse moeite was. De rattenval werd midden op het straatje achter het huis gezet. Kaljouw pakte een bus petroleum, een bundel stro, goot vervolgens een paar keer een flinke scheut brandstof over de rat. Stopte snel de bundel stro tussen de tralies en stak de boel in de fik.
Als de hel brandde het zaakje. Nog nooit heb ik een beest zo in doodsnood horen kermen, schreeuwen, tot krijsen toe. Het gegil ging door merg en been. De doodstrijd klonk tot ver in de omtrek. Het dierenleed moet zeker een kwartier hebben geduurd. Uit alle hoeken en gaten kwamen de ratten tevoorschijn. In een grote kolonie rende ze voor hun leven. Ver weg van dit verschrikkelijke oord. Daarna heeft Kaljouw nooit meer last gehad van ratten.
© 2011 Albert Prins
Opmerking; Personen op foto's hebben geen verband met dit verhaal
|