In onderstaand werkje wordt het voordeel bezongen als iets verhevens, als iets waar de wereld niet zonder draait. Er is in deze lofzang een stijgende lijn aanwezig - eerst gaat het om de krijgs-, zee-, land- en koopman, om specifieke beroepsgroepen, maar ook de deugd, de moed (Ysbeer!) en de plicht blijken het niet zonder voordeel te kunnen stellen. Nét als we ons door de dichter hebben laten overhalen komt hij met zijn laatste regel roet in het eten gooien. Zijn schamele "vijf gulden" maaktdat we met een kritisch oog aankijken tegen al het vorige voordeel, datwe met terugwerkende kracht in de majesteitelijke zelfver-loochening van koop- en krijgsman opnieuw de kruimel-dieverij en het geschraap zien. Gedichten van dit soort-hooggestemde gedachtevlucht met banaal slot - duiken in de eerste helft van de 18e eeuw met grote regelmaat op. Hetzijn zonder uitzondering sonnetten (*).
ELK TRACHT NAAR VOORDEEL
(Abraham de Haen 1707-1748)
Een Krygsman tart den dood, om voordeel, in het veld;
Een Zeeman waagt zyn lyf, om voordeel, op de baaren;
Een Landman zal geen zweet, geen werk, om voordeel, spaaren!
Een Koopman zorgt en slaaft, en waagt, om voordeel, geld.
Een Arts wordt middernagts, om voordeel, opgescheld;
Om voordeel ondergaat een Reiziger gevaaren;
Om voordeel koopt en slyt een Winkelier zyn waaren;
Om voordeel wordt de deugd voor goud te koop gesteld.
Om voordeel ziet men stout den Ysbeer onder de oogen;
Het voordeel is het wit van wenschen en van poogen;
Het voordeel is by elk een allereerste pligt.
Ik zelf, ik schep vermaak om ook dien weg te kiezen,
En maak, om voordeel, dit erbarmelyk Gedicht,
Vermits ik anderszins vyf gulden zou verliezen.
(*) sonnet (Ital.: sonetto = liedje, Lat. sonare = klinken), in de 13e eeuw op Sicilië ontstane versvorm die met wisselende populariteit tot op de huidige dagen wordt beoefend. Het sonnet telt 14 regels en bestaat uit 2 delen: het eerste en langste deel bestaat uit beschrijving, het 2e uit commentaar of conclusie, bespiegeling of ook nog: tegenbetoog.
Uit het vakantiedagboek van een Optimist (door Talimlake)
Geplaatst: Di 30 Aug 2005, 13:16 Onderwerp: Uit het vakantiedagboek van een Optimist
Op verzoek van een bevriende chatter ook hier geplaatst
Uit het vakantiedagboek van een Optimist die overdrijft in adjectieven 6:07 u a.m. - Van onder ons laken met blauwe bloemetjes zie ik door het wijd-open raam in de verte aan de horizon hoe de roze-rode zoom van de reeds blauwe hemel rust op de toppen van de bergen rond ons Provencaals vakentiedorpje. Hoog boven dit onverwachte Zuiders ochtendplaatje hangt er nog één heldere ster... Ik dommel terug in. 6:45 u a.m. - De opkomende Rode Bol heeft nu het licht van die laatste ster gedoofd en tekent een hel wit vierkant op de witte muur naast de donkere notelarendeur van de ingebouwde kast waarin veel te veel onzuiderse kleren hangen. Ik bedenk dat we het eindelijk eens moeten afleren om bij het inpakken te vergeten dat we op vakantie in het Zuiden geen dassen, hemden met lange mouwen, broeken met vers gestreken pijpenplooien e.a. nodig hebben. Zoals we destijds onze kids met dat vingerspelletje aan het lachen kregen, probeer ik met opgestoken duim en gewrongen vingers een huilende wolf in het zonnevlak te schaduwen; eerst met mijn rechterhand, dan met links en daarna ook met beide. Mijn duim beweegt wel, maar de wolf huilt niet en hij heeft ook geen oren. Ook een arm schaap lukt niet. In ontspannen situaties verdraag ik geen mislukking en wil ik dus per se toch iets doen met dat schaduwspel. Gelukkig is Annemieke die het schouwspel van 6:07 u heeft gemist, ondertussen ook wakker gefriemeld en is Zij na enig lief aandringen bereid om een paar seconden in profiel te poseren. Alleen het hoofd mag erop. Ik zal de schaduwfoto :"Rising sun and shadowwoman in the early morning in a village near Avignon in July 2005" noemen. Ik hou van kort-gehouden, bondige alleszeggende titels. In de komende minuten zal de bewegende schim op de muur langzaam naar beneden rechts over de muurkast glijden om zich uiteindelijk tegen het hoofdeinde van onze sponde dood te lopen. Onderwijl ben ik echter al in het met witte ligstoelen en met een lavendelkleurige afrastering omzoomde zwemkom gedoken, en hebben de mediterrane vloertegels al een blauwe kleur van de kou op mijn door de eerste zonnedagen gebronste kaken geschilderd. In de waterspiegel poog ik te lezen dat mijn markt-waarde vanwege die brons zeker is toegenomen. Driemaal per etmaal zal weliswaar niemand mijn sportieve spartelingen gadeslaan, doch zulks zal in genendele de vreugde om de overwinning op mijzelf kunnen temperen. Ik haat zwemmen namelijk; meer nog om het aan- en uitkleden dan om het water zelf. De afkeer van het zwemgenot wordt even later evenwel volkomen weggereden door een korte maar autocarrosserie-bedreigende verkenningsrit door de onbekende zwiegelende straatjes van het oude Casto. Tegenliggers maken er voor mij een processie van Echternach van en met het stuur van een Duitse wagen in de hand is dat als zoeken naar een speld in een hooimijt, en er met een mooie dame uitkomen. Als ik negen kilometer later en zonder bluts of schram opnieuw door de hoge groene ijzeren antidievenpoort binnenrijd, klinkt door het raam van de badkamer het geluid van de douche als zarzuela-muziek in de oren: vrouwlief heeft het bedpand verlaten, en over minder dan een derde van een uur zal de geur van het spekpannetje op de tafel van het ruime terras zich uitnodigend mengen met het aroma van de Douwe Egberts Dessert. Aan de ontbijttafel ligt Conny Palmen links van mij en neem ik rechts met Annemieke de agenda door van een weerom veelbelovende vakantiedag . Het is 9:15 u a.m.
Avignon
Niet omdat de pauw schreeuwt in het park van Avignon maar omdat ik aan u denk die, ver achter de Rhone, denkt aan mijn zwerven en omdat ik nergens kan wonen word ik weemoedig en zit ik te dromen op de rots in het park boven de stad en de Rhone die vloeit langs de wallen van Avignon.
Omdat de onophoudelijk-stilfluisterende fontein in de grot achter mij van uw schoonheid verhaalt ben de dromer ik weer die de verte instaart van op de borstwering die een stad openbaart die ligt, langs de stroom waar een bark op vaart, als een kleurvol doch oud gobelijn.
En omdat het hermetisch-gesloten paleis van de pausen, naast mij, is het trotse symbool van mijn eenzame hart, wil ik verder op dool - maar ik weet niet waarheen, want gij zijt de poort die toegang verleent tot de stad die schoort dit gesloten en witte paleis.
(J.L. De Belder, 1912 Lier) _________________ Age si quid agis
Een zekete Chris vroeg mij het gedicht (bundel)"In Memoriam" van Werumeus Buning. Nu dacht ik op Internet àlles te kunnen vinden, maar dat is erg tegengevallen. Ook in mijn poëzieboeken is dat gedicht niet opgenomen. Maar wij zoeken verder. Hieronder toch een kort fragment.
In Memoriam
Mijn lief, ik ben de droefenis gaan beminnen, / omdat geen andere meer uw oogen had. / Het was een duister, roekeloos beminnen; / Ik heb niet meer van haar dan u gehad. // En droefenis was, als gij waart in mijn leven; / om uwe oogen heb ik haar bemind. / Was zij van u niet liefde's eenigst kind? / Zij was als gij, zij is niet lang gebleven. // En droefenis, mijn lief, ging henen om het smeken / dat zij van u zou laten wat nog was: / de zachtheid die in mij gebleven was /als een oud nest, waarom de takken breken. // En droefenis, mijn lief, heeft mij verlaten / want ik was nimmer gansch met haar alleen / ik ben gelijk een boom, zonder een blad gelaten / gij waart de schaduw, anders was er geen. // En droefenis, mijn lief, heeft al het oude / gebroken uit de takken van het hart /......
Eerder bij toeval ontdekte ik gisteren niet alleen dat er ook een "gastenboek" bestaat, maar -en dat was erger-, dat er ook vriendelijke mense iets in hebben geschreven of iets hebben gevraagd. Ik heb dus niemand van deze mensen geantwoor en dat vind ik zonde. Senioren die mij iets willen vragen, zal ik graag antwoorden indien Ze mij in een mailtje hun mailadres bezorgen. Ondertussen probeer ik alsnog een antwoordje te vinden op een paar vragen. Nogmaals excuses en een leuke, ontspannen zondag.
De in 1923 in Boxtel in Nederland geboren en in Mei 1998 in Vught overleden Jan van Amelsfoort was een begenadigd kunstenaar in de edelmetalensmeedkunst, het familievak dat Ie van zijn vader had geleerd. Nadien zou hij nog meer kunde verwerven in de Academie voor Schone Kunsten in den Bosch en aan de Academie voor diezelfde Kunsten te Antwerpen onder baron Isodoor van Opsomer. Het verwerven -uiteraard mits nederige betaling- van een juweel van Jan van Amelsfoort was altijd een artistiek gebeuren, c.q. avontuur op zichzelf. Van bij de conceptie, de geboorte tot aan de naamgeving zat aan het juweel een vertelling vast van de Maker. Het omvangrijk oeuvre (sculpturen, chamotte en edelmetalen) van de Vughtse burger kreeg bekendheid door diverse tentoonstellingen in binnen- en buitenland. In een volgende faze van zijn leven ging onze man van deze week zich in sterke mate interesseren aan en bezighouden met het WOORD. De technisch prachtig uitgevoerde en inhoudelijk rijke gedichtenbundel die na zijn dood werd uitgegeven bevat een weelde aan korte verzen van mijmering en bespiegeling met als onder- en achtergrond een zeer bijzondere kijk op het leven, de mens, de natuur en de kleine dingen.
GELUK
Vandaag heb ik geluk gehad, niet veel, maar toch wel groot genoeg om het, met beide handen, vast te houden. Heb het eens goed bekeken, het was zo broos en breekbaar, dat ik het maar voorzichtig weer heb neergezet, hopend dat het morgen weer terug zal komen. _________________
Zo te sterven op het water met je vleugels van papier zo maar drijven na het vliegen in de wolken drijf je hier met je kleuren die vervagen zonder zoeken, zonder vragen eindelijk voor altijd rusten en de bloemen die je kuste geuren die je hebt geweten alles kan je nu vergeten op het water wieg je heen en weer zo te sterven op water met de vleugels van papier.
Als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht wil ik sterven op het water maar dat is een zorg voor later ik wil nu als vlinder vliegen op de bloemen, blaren wiegen maar zo hoog kan ik niet komen dus ik vlieg maar in mijn dromen altijd ben ik voor het leven op de vlucht als een vlinder die toch vliegen kan tot in de blauwe lucht.
Om te leven dacht ik je zou een vlinder moeten zijn om te vliegen heel ver weg van alle leven, alle pijn maar ik heb niet langer hinder van jaloers zijn op een vlinder als zelfs vlinders moeten sterven laat ik niet mijn jeugd bederven ik kan zonder vliegen leven wat zal ik nog langer geven om een vlinder die verdronken is in mei om te leven hoef ik echt geen vlinder meer te zijn.
Dit is een lied voor haar alleen wier heldre liefde mij bescheen sinds het eerste tasten van mijn blik tot aan haar bitteren stervenssnik wier beeld sindsdien mijn leven kleurt met licht en schaduw, beurt om beurt.
Want elk gevoel, elk beeld, elk ding vervluchtigt tot herinnering ik heb er vele, een bonte rij die wisselt met het levenstij maar nooit zolang dit hart mag slaan, zal het beeld van haar in mij vergaan.
Noch van mijn jeugd, die zij geleid heeft heeft met haar warme tederheid zij was mijn toevlucht bij verdriet zij leerde mij het eerste lied en God, dat schoonste en wreedste woord, heb ik van haar lippen het eerst gehoord.
Het poëtisch aanbod van vandaag is van Minne, maar dat zegt voor de meesten van ons wellicht niet veel; er hebben zich tegen het einde van de 19e eeuw en tot in de jaren 1980 immers drie Minnes verdienstelijk gemaakt op het artistieke vlak, nl. de Georges (1866-1941), den Richard (1891-1965) en ook de Joris (1897-1988). Slechts éne Minne heeft het met de pen gedaan; de twee anderen hadden wat robuuster materiaal nodig om hun ding te kunnen doen: Joris speelde een leidende rol in het artistieke leven in Antwerpen en is het best bekend als graficus. Georges is de man met de beitel en de "Fontein met vijf knielende jongelingen", een van zijn beste beelden bij het senaatsgebouw in Brussel, en ook erg bekend als tekenaar. Wie tegenwoordig een originele Minne in de leefkamer zou hebben hangen, mag zich gelukkig prijzen; en prijzen is hier zeker geen misplaatst woordgebruik. En ja, als het zo zit, blijft er nog enkel Richard over, en dat is hem. Met zijn "Van op de hoge brug" was hij trouwens in november 1988 een van de allereerste dichters in de toen pas gestarte wekelijkse literaire snoepjes die ik bijeen spaarde. Richard leerde eerst als landbouwer (1923-1930) alles over de boerenbuiten en stortte zich daarna op de journalistiek. Hij werd redacteur van de Gentse Vooruit en van het Nieuw Vlaams tijdschrift. Alhoewel hij slechts weinig produceerde, is Richard als dichter een van de markante figuren van zijn generatie. Na te hebben gedebuteerd met socialistische verzen en prozabijdragen in Gentse publicaties, ging hij in 1918 tot de hem eigen sceptische toonaard over. Hij maakte deel uit van de redactie van 't Fonteintje (19211924), waarin hij de sterkste persoonlijkheid was: de liefde tot het leven interpreteerde hij evenals zijn geestes-genoten op vaak speelse en ironische wijze, maar typisch is zijn non-conformistische houding, die hem baldadige en ruig populistische verzen vol dissonanten ingaf. Af en toe komt tussen ironie en barsheid een kwetsbaar gemoed tot uiting. Richard Minne maakte naam met zijn bundel In den Zoeten Inval.
De arme en de rijke dagen
De wereld is een fluit met zoveel duizend monden.
En elkeen blaast zijn lied. En 't maakt een droef geluid
waarin ik niets van eigen klank heb weergevonden.
En gij'? Misschien hebt ge ook getikt aan meenge ruit
en werdt ge als ik weer feestlijk wandelen gezonden.
Nochtans : ik heb gedroomd, gehoopt; en ik droeg boete.
'k Zag de Alpen, Vlaanderen en Straatsburg aan den Rijn.
Ik heb bemind. Ik sloeg den trommel in veel stoeten.
Ik pluisde in boeken die vol oude wijsheid ziin.
Ik heb gezocht, zo 't kan, met handen en met voeten.
En 't slot? Ik hield daaruit als onontvreemdbaar deel
den troost van 't eigen lied, wanneer ik stil gezeten,
des avonds, op den hogen berm een wijsje speel,
niet voor 't heelal en de eeuwigheid, maar slechts voor 't heden.
Dat maakt me een blijden dag te meer. En dat is veel.
Na het mooie Voor een dag van morgen is het vandaag weer tijd voor een echte klassieker uit de oude doos (niet ouder trouwens dan we bijna allemaal zelf zijn) die zeker niet mag ontbreken in ons aanbod.
In dit pareltje van Hiëronymus van Alphen wil de dichter ons op een gepassioneerde wijze diets maken dat iets niet fout, zeg maar "kwaad" is omdat het uitkomt of omdat anderen het weten of zien, en dat het uiteindelijk goed gezien is dat "eerlijkheid het langst duurt". De hoofdpersoon in onderhavig strak gebonden maar toch vertederend werk kan, maar wil niet en mag tenslotte wel. Vooral dat laatste grijpt rechtstreeks naar de keel: kunnen maar niet willen en dan toch mogen. Wie van Alphen is, vertellen we later nog eens een keertje.
Het gedicht "Voor een dag van morgen"werd bij de Poëziedag 2001 door bijna 1/3 van de 2.576 Vlamingen uitverkozen als hun geprefereerd gedicht. De Amsterdamse dichter en prozaïst Hans Andreus is dus de auteur van Vlaanderens favoriete gedicht (1e in de top-100). Eigenlijk heette de man Johan Willem van der Zant, en hij was pas 51 toen hij in juni 1977 in Putten overleed. Liefde en dood, de verbinding ervan, met soms overheersende schuldgevoelens en angsten, zijn steeds terugkerende thema's. Ook de kinderboeken van Hans genoten veel bijval. Van zichzelf zei Andreus in 1963: "Ik ben romantisch en zeer praktisch. Ik ben nuchter, logisch, zakelijk en impulsief. Ik zit zeer ingewikkeld in elkaar. Misschien is dat een voorwaarde tot schrijven".
Wie Johan Daisne zegt en zijn humaniorastudies met enige vrucht heeft doorlopen, denkt onmiddellijk aan "De man die zijn haar kort liet knippen". Daisne werd op 2 september 1912 te Gent geboren als Herman Thiery en promoveerde in 1936 in de economie. Met dit diploma zou hij echter niet veel aanvangen want hij koos om verder te gaan als dichter, essayist, roman- en toneelschrijver én...als filmcriticus. Karakteristiek voor zijn poëzie, traditioneel van vorm en naar de geest verzoenend tegenover het leven van elke dag, is een bundel als "De nacht komt gauw genoeg" (1961). Johan Daisne introduceerde het magisch realisme in de Nederlandse literatuur. Hij overleed in zijn geboortestad op 9 augustus 1978
Uitgezonderd bij de echte poëzieliefhebbers, zal het aantal gedichten dat wij paraat in het koppeke hebben, wel niet zo groot zijn. Het zou ons ook niet verbazen dat wij per generatie allemaal voor een flink deel dezelfde gedichten kennen, ze ons heel goed herinneren of er tenminste het bestaan van af weten? De aanbieding van vandaag is geen wereldliteratuur, en de schepper ervan ook geen nobelprijswinnaar, maar het handwerkje hoort ontegenzeglijk in de hogergenoemde galleria thuis en komt trouwens ook voor in de lijst van de 100 meest geliefde gedichten in Vlaanderen.
Alice Nahon was tussen 1896 en 1933 een Antwerpenes. Zij was verpleegster maar dat kon niet verhinderen dat zij van 1917 tot 1923 in een sanatorium verbleef als longpatiënte. 4 jaar later werd zij bibliothecaresse in de stad waar kardinaal Danneels nu woont. In haar eenvoudige verzen, die een gevoelige vrouwelijke toon weten te treffen, gaf zij uiting aan haar eenzaamheid, haar liefde zonder uitzicht, haar innig geloofsbeleven en haar verlangen naar geluk. Verscheidene van haar gedichten verwierven grote populariteit. Haar eerste bundeltjes (1920-21) trokken de aandacht door hun bekoorlijke eenvoud. Later echter, toen Alice meer aan literatuur deed, heeft zij de stille weemoed en de zacht-milde zuiverheid van haar eerste werk niet meer geëvenaard. Tussen 1896 en 1933 liggen helaas slechts 37 jaar.
Pieter Nicolaas van Eyck werd geboren in 1887 in Breukelen. In 1954 stierfhij in Wassenaar. van Eyck studeerde Rechten en verdiende zijn boterhammeke achtereenvolgens als journalist en als hoogleraar te Leiden. van Eyck behoorttot de generatie van 1910, de zgn Symbolisten. Als doorsnee poëzieliefhebbers kennen wij uit onze jeugd van Pieter vooral of misschien uitsluitend het mooie gedicht: "De tuinman en de dood" waarin de dichter ons minzaam aanbeveeltniet teveel energie te verspillen aan het vluchten voor de dood.
De Tuinman en de dood (1926)
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: "Heer, Heer, een oogenblik!
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij.Daar stond de dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zjn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslag gaan,
Voor de avond nog bereik ik lspahaan !" -
Van middag - lang reeds was bij heengespoed -
Heb ik in t cederpark de Dood ontmoet.
'Waarom", zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt.
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht bedreigd ?"
Glimlachend antwoordt hij :"Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ikwas verrast,
Toen k s morgens hier nog stil aan t werk vond staan,
Een merkwaaridige schakel tussen de Romantiek van voor 1840 en het Realisme van daarna is in de literatuur de zogenaamde "humorcultus", waarin een romantische natuur zich met een weemoedige glimlach over de menselijke kleinheid heen zet. Onder het spottend uitbeelden van het absurde leven ligt bij een echt romanticus als François Haverschmidt vaak bittere weemoed verscholen. Het gedicht "Aan Rika" verscheen destijds in "Snikken en Glimlachjes" (1867), een bundel satirische gedichtjes waarin Piet de sentimentaliteit parodieert met soms lugubere humor. Tussen haakjes, ook Nicolaas Beets vinden wij in zijn latere periode terug in de "humorcultus" François Haverschmidt stierf op 59 jarige leeftijd een niet natuurlijke dood in het Nederlandse Schiedam. Zijn depressies, gevoegd bij toenemende twijfel omtrent het geloof en nog verergerd door het overlijden van zijn vrouw, waren deze romanticus of eerder nog melancholicus teveel geworden. Zijn hele studententijd, van 1852 tot 1858, woonde deze Friese dichter-predikant boven een doodbidder in Leiden. Na zijn theologische studies werd dominee François predikant in verschillende gemeentes; in Schiedam bleef hij zelfs 30 jaar, maar daarvan is hij niet bekend. Wel als Piet Paaltjens, dichter van sentimenteel-satirische poëzie die hij merendeels in zijn bewogen studententijd schreef. Van Piet, vanwege zijn opvallend snel lopen de "haas" genoemd, is immers geweten dat hij 's middags met zijn vrienden meestal ging eten in de Leidse Breestraat, waarna ze al snel in een kroeg belandden. Daar bespeelde hij de Turkse trom of declameerde hij beurtelings vrolijke en droevige balladen (bron: NRC). Vele van zijn gedichten zijn uitingen van een romantische en tragische persoonlijkheid. O.a. zeer bekend is de bundel "Snikken en Grimlachjes" waarin ook een kostelijke tekening van de geest der 19de-eeuwse studentenwereld wordt gegeven. Zijn werk doet, door het levensgevoel dat eruit spreekt, nog steeds modern aan. Gedichten van Piet werd vertaald in het Frans, Duits en het Latijn.
Wie een beetje graag poëzie leest kan onmogelijk voorbij aan "De ballade van de dingen die niet overgaan." van Johan Willem Frederik Werumeus Buning. Tussen haakjes: wie zoals ik in een encyclopedie bij de B gaat zoeken naar W(erumeus) Buning zal geschoren uitkomen. De voornaam van de Velpenaar is immers niet Weremeus maar wel Johan Willem Frederik. Om niet geschoren uit te komen moet dus gezocht worden onder de eerste letter van zijn familienaam, nl. de W van Werumeus Buning. John werd geboren in Mei 1891 en stierf in Amsterdam een paar maanden nadat in Brussel de Expo van het Atomium was gesloten geworden. Zijn vader was een zee-officier geweest, die vele humoristische avontuurlijke verhalen schreef. Johan ging in de journalistiek en werd vooral als toneel- en danscriticus zeer gewaardeerd. Werumeus B. had verscheidene jaren zitting in de redactie van De Vrije Bladen. Als dichter vestigde hij zijn naam met de bundel In memoriam (1921), verzen gewijd aan een gestorven geliefde. Zijn latere dichtbundels hadden een meer populaire toon en speciaal de geestige ballade Mária Lécina (1932), geschreven na een reis in Spanje, verwierf grote bekendheid; Buning, die de balladevorm uitstekend beheerste, heeft in de Nederlandse literatuur opnieuw belangstelling voor dit genre gewekt. Met C.F.A. van Dam vertaalde hij Cervantes' Don Quichote (1950). In zijn proza deed hij zich kennen als specialist in culinaire aangelegenheden, vooral ook als kenner van wijn. Zijn reportages over landstreken, kastelen en reizen ter zee werden voor een groot deel in bundels herdrukt. Wegens zijn lidmaatschap van De Nederlandsche Kultuurkamer tijdens de bezetting werd hem na de Tweede Wereld-oorlog een publicatieverbod opgelegd (tot 1947). De ballade komt uit de bundel: "Negen ballades". Naast zijn omvangrijk poëziewerk waarbij de taalgevoelige dichter Leopold en de weidse Vondel zijn dichterschap hebben beïnvloed, schreef Buning ook aardig wat proza; zo o.a. Een ontmoeting met vreemde gevolgen (Hoe Maria Lécina geschreven werd) (1938); Een boekje van den wijn (1936); Culinaire tierelantijnen (1934); Twee eeuwen danskunst (1927); De witte wingerd van Frankrijk (1951).
En dan hier dus mijn lievelingsballade: let vooral op het prachtige ritme
Ballade van de dingen die niet overgaan
De geur van diepe bossen na den regen,
De geur van water en van roestbruin hout,
De geur van 't paard dat men het liefst mag rijden,
En van het donker haar waarvan men houdt,
Duister en licht in 't witte bed gelegen,
En, wat het beste is in dit bestaan,
Te slapen met de liefste aan zijn zijde
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
De kracht van stieren in de voorjaarsweide,
De glans van tranen en van witte zijde
En parelen om een slanke hals gedaan,
De macht van armen om een hals geslagen,
De nacht van zoete antwoorden en vragen,
De pijn der vrouwen die in't kraambed gaan,
De pijn die men van zijn vriendin moet lijden
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Geluid van water dat van rotsen stort
En van een kerk waarin gezongen wordt,
En van zwaar weer, dat niet wil overgaan,
Van slagregens in slapeloze nacht
Dat men verlaten ligt en niet meer wacht,
Het leeg wit bed, beschenen door de maan,
De liefde die verkeert in 't lange lijden,
En dat dit zo zal zijn in alle tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
Valsheden, van zijn vrienden ondergaan,
Haat, afgunst, nijd, bedrog en eigenwaan,
Spijt en berouw, en dat men 't meest moet lijden
Om wat men door de liefde heeft misdaan,
En dat dit alles niet was te vermijden
Maar eeuwig zo zal zijn en voort zal gaan,
En wolken die stil drijven langs de maan
Terwijl men ligt en denkt aan beter tijden,
Dit zijn de dingen die niet overgaan.
De stank van drek, rot vlees en rottend graan,
't Gezicht der liefste die is uit haar lijden,
De aasvlieg die daarop te gast wil gaan,
De huichelaars die uw geluk benijden,
De straf, dat men gestraft wordt door zijn vrienden,
Terwijl 's lands vijanden slechts straf verdienden,
Vandaag laat ik de eventuele lezer kennismaken met de bekende dichter Piet Paaltjes.
François Haverschmidt stierf op 59 jarige leeftijd een niet natuurlijke dood in het Nederlandse Schiedam. Zijn depressies, gevoegd bij toenemende twijfel omtrent het geloof en nog verergerd door het overlijden van zijn vrouw, waren deze romanticus of eerder nog melancholicus teveel geworden. Zijn hele studententijd, van 1852 tot 1858 woonde deze Friese dichter-predikant boven een doodbidder in Leiden. Na zijn theologische studies werd François predikant in verschillende gemeentes; in Schiedam bleef hij zelfs 30 jaar maar daarvan is hij niet bekend. Wel als Piet Paaltjens, dichter van sentimenteel-satirische poëzie die hij merendeels in zijn bewogen studententijd schreef. Van Piet, vanwege zijn opvallend snel lopen de "haas" genoemd, is immers geweten dat hij 's middags met zijn vrienden meestal ging eten in de Leidse Breestraat, waarna ze al snel in een kroeg belandden. Daar bespeelde hij de Turkse trom of declameerde hij beurtelings vrolijke en droevige balladen (bron: NRC). Vele van zijn gedichten zijn uitingen van een romantische en tragische persoonlijkheid. O.a. zeer bekend is de bundel "Snikken en Grimlachjes" waarin ook een kostelijke tekening van de geest der 19de-eeuwse studentenwereld wordt gegeven. Zijn werk doet, door het levensgevoel dat eruit spreekt, nog steeds modern aan. Gedichten van Piet werd vertaald in het Frans, Duits en het Latijn.
Elsschot was 28 jaar toen hij het gedicht schreef. Dat pleit niet voor de gedachten waarmee de jonge man toen rondliep maar het betekent wel dat het hier gaat om dichterlijke fantasieën en dat het niet echt gebeurd is...
Wij geven dit gedicht omdat bijna iedereen soms gebruik maakt van twee verzen uit het gedicht zonder te weten dat deze verzen uit een gedicht komen (zie rode zinnen)
Het Huwelijk
Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tóch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen en niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
Charles & Camilla hebben wel een héél lange weg moeten afleggen om samen in één trouwboekje te komen. Nu vind ik dat een mens maar moet doen wat hem/haar goeddunkt, maar dat hoeft niet te betekenen dat ik het ook goed moet vinden. Zo kijk ik vanuit mijn opvoeding en overtuiging toch wel wat aan tegen hetgeen er allemaal is gebeurd om het eindstation van vandaag te bereiken. Maar daar gaat het mij nu niet om. Wat ik wel wil zeggen is dat het toch iets heeft dat twee mensen meer dan 30 jaar op elkaar wachten. Voor mij mogen ze het allebei nog lang heel goed hebben.