Een bloem bij de urne in een collumbarium, Een verweesde hond bij een pas gesloten graf. Het zijn tekens van tederheid in een stadium, Wanneer het leven terug gaat naar af.
Het doet mijn gemoed steeds zwellen, Wanneer ik die kleine dingen zie, Waarmee mensen hun gebaren doen tellen, Om te tonen hun genegenheid omtrend die,
Uit het leven is weggenomen. Voor altijd in Gods vaderhuis. Niemand kan eraan ontkomen, De herinnering is zacht als een pluis.
Maar als dat moment dan gekomen is en men definitief afscheid moet nemen, Na een kerkelijke begrafenis, Stond ik vaak bij diegene,
Die de doden hun leven lang hebben liefgehad. Ik kan hen niet troosten, maar nadien Kreeg ik vaak een inzinking, of ga van mijn pad. 'k Voel verdriet en smart en misschien,
Is dat een troost voor de nabestaande, Dat zij niet alleen staan met hun verdriet. Maar dat ik dienaangaande, Mee huil ook al ziet men het niet.
Tony
|