nr 30 De bladeren rijzen door de stugge nevel. Er zijn geen klanken meer, er is geen lied. Slechts in het dorre riet een vroom geprevel. Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet. Want wij zijn arm en knagen aan 't verleden en spelen met de kaarten van verdriet. Het schoonste sprookje steld ons niet tevreden en door de nevel lokt de toekomst niet. Het leven vloot en de as blijft in ons hangen. 't verlangen, stijgt om mede te vergaan. Doch in de weemoed blijft 1 lichtje branden. Het licht dat we in de zomer overslaan. Waarvoor wij slechts tot onze scha en schande, rondom de wintertijd om olie gaan.
nr 29 Ik weet het niet, ik vind geen naam. Ik krijg het met geen woorden saam, wat er nu omgaat in mijn ziele. Is het soms blijdschap, is 't verdriet, Of allebei en ook weer niet. Ik kan slechts zwijgend knielen.
nr26 Om de tuin was een haag van notestruik. Daarbuiten lagen akkers en weiden met koeien en schapen. Midden in de tuin stond een bloeiende rozelaar en daaronder zat een slak, die heel wat in zich had. Eigendunk. Wacht maar tot mijn tijd komt. Ik zal heel wat meer doen dan knop zetten, vrucht dragen of melk geven zoals koeien en schapen. Ik heb grote verwachtingen in je, zei de rozelaar, mag ik vragen wanneer dat zal zijn? Je maakt er haast werk van, zei de slak Ik gun mezelf tijd zo hou ik de verwachting hoog. Het jaar daaroplag de slak zo ongeveer op dezelfde plaats in de zonneschijn onder de rozenstruik die knop zette. En steeds weer frisse nieuwe rozen deed ontluiken. De slak kroop half naar buiten, stak zijn voelhorens uit en trok ze weer in. Alles ziet er net zo uit als verleden jaar, der is niks veranderd. De rozenstruik blijft bij zijn rozen en komt niet verder. De zomer verliep, hat werd najaar. De rozenstruik had voordurend bloemen en knoppen tot de sneeuw begon te vallen. Toen het weer ruw en vochtig werdboog de rozenstruik zich ter aarde. De slak kroop onder de grond. Een nieuw jaar begon. De rozen liepen uit en de slak kwam uit z'n huisje. Nu ben jij een oude rozenstam, je moet maar gauw maken dat je wegkomt, je hebt de wereld alles gegeven wat je in je had. Ik had geen tijd om me af te vragen of dat iets te betekenen had, maar het is toch duidelijk dat je niet het minste gedaan hebt voor de ontwikkeling van je innerlijke, anders zou er wel iets beters van je geworden zijn. Kun jij je verantwoorden? nog even dan is er niks van je over dan wat houtjes, begrijp je wat ik zeg. Je maakt me aan het schrikken, zei de rozelaar. Nee, je hebt nooit erg veel moeite gedaan om na te denken. Heb je ooit 1 gedachte geweid waarom je bloeide en hoe dat ging? Waarom juist zo en niet anders? Nee ik bloeide in blijdschap, want ik kan niets anders. De zon was warm, de lucht zo fris. Ik dronk de heldere dauw en de zware regen, ik ademde ik leefde uit de aardesteeg een kracht in mij op, uit de hemel een energie. Ik voelde een geluk steeds nieuwer steeds groter en daarom moest ik altijd bloeien.Dat was mijn leven. ik kon niet anders.
Jij hebt een gemakkelijk leventje gehad, zeker ja alles werd mij geschonken. Maar je kreeg nog meer, jij bent een denkende diepzinnige natuur, één van die hoogbegaafde die de wereld in verbazing zullen brengen. Ah dat ben ik niet van plan. De wereld kan mij niks schelen. Wat heb ik met de wereld te maken. Ik heb genoeg aan mezelf en genoeg in mezelf.
Nr 25 De dag ging als een bloem verslensen, Haar laatste blad verbrand. De vrede neveld over 't land. De rust dauwd op de mensen Uit stilte en uit sterrenlicht, word dan een altaar opgericht en luister nu hoe alle dingen zingen, hoe alles zingend in elkaar vervlied. De mensen en de dingen. De vreugd het kwaad en het verdriet. Lijk duizend schone accoorden, van één en 't zelfde lied. O zalig uur waarop de ziel, weer rijpt van zangen zonder beeld of woorden, Gods wil begrijpt.
nr 24 Er was eens een verwaande theepot. Hij was helemaal van porselein gemaakt. Met een tuit van voren en een breedt oor van achteren.Daar praatte hij over. Over zijn deksel had hij het niet, want dat was gebroken. Men had er een kram doorheen geslagen. Niemand praat graag over zijn gebreken. Dat doen anderen wel. In dit geval zouden de kop en het melkkannetje en de suikerpot hem meer herinneren aan zijn zwakheid van zijn deksel dan aan zijn mooie oor en de voortreffelijke tuit. Dat wist de theepot.Ik ken ze. Gebreken hebben we allemaal. Ik kom er rond voor uit. Maar je hebt dan toch ook goeie eigenschappen. De koppen kregen een oor en de suikerpot een deksel. Ik ontving beide. En nog iets dat zij nooit zullen hebben, een tuit. Die maakt mij tot koning van de theetafel. De suikerpot en de melkkan zijn dienaressen van de smaak, maar ik ben de milde schenker. Ik verspreid zegen onder de dorstige mensheid. In mijn binnenste worden Chineese blaadjes verwerkt in het kokende water. De theepot had het hoogste woord. Hij stond op de gedekte tafel en werd opgepakt, maar zo onhandig. De theepot viel, de tuit brak af het oor brak af en het deksel, ha daar is al genoeg over gepraat. De theepot lag in zwijm op de grond. Het kokende water liep er uit. Het was een harde slag voor hem en het hardste was dat ze lachte om hem en niet om die domme hand. "Dat vergeet ik nooit", zei de theepot later. Ik werd een kneus genoemd, in een hoek weggezet en de volgende dag aan een bedelende vrouw gegeven. ik kwam terecht in de armoede, ik stond voor schut, zowel van buiten als vanbinnen. Daar begon mijn beter leven.Men is het één en word iets anders. Er werd aarde in mij gestopt. Voor een theepot staat dat gelijk aan begraven worden. In de aarde werdt een bloembol gelegd. Wie dat allemaal deed weet ik niet, maar het was een mooie vervanging van de Chineese blaadjes en het kokende water. Een vergoeding voor het gebroken oor en de gebroken tuit. De bol lag in de aarde in mij. Hij werdt mijn hart. Dat was een tottaal nieuwe gewaarwording. Er was leven in mij. Mijn pols sloeg, de bol ontkiemde. Hij barste bijna van gedachten en gevoelens, ze braken los in een bloem. Ik zag de bloem en droeg haar. Ik vergat mezelf. Gezegend is het zichzelf te vergeten in anderen. Ze bedankte me niet. Ze dacht niet aan mij. Ze werd bewondert en geprezen. Ik was er zo blij om. Hoe blij moet zij dan wel niet zijn. Op zekere dag zei men dat de bloem een betere pot verdiende, men sloeg mij kapot. Dat deed vreselijk pijn. De bloem werdt verpot en ik werd weggegooid op de binnenplaats. Nu ben ik niet meer dan een oude scherf. Maar de herinnering heb ik. Die neemt niemand van mij af.