nr 30 De bladeren rijzen door de stugge nevel. Er zijn geen klanken meer, er is geen lied. Slechts in het dorre riet een vroom geprevel. Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet. Want wij zijn arm en knagen aan 't verleden en spelen met de kaarten van verdriet. Het schoonste sprookje steld ons niet tevreden en door de nevel lokt de toekomst niet. Het leven vloot en de as blijft in ons hangen. 't verlangen, stijgt om mede te vergaan. Doch in de weemoed blijft 1 lichtje branden. Het licht dat we in de zomer overslaan. Waarvoor wij slechts tot onze scha en schande, rondom de wintertijd om olie gaan.