In de tuin staat een roos. Heel gelukkig staat ze daar in de late zomer. Ze kan goed opschieten met de anderen. Met andere bloemen wel te verstaan. Nooit voelt ze zich eenzaam. En dat is toch het begin van alle geluk. Op een dag, als de herfstwind komt, ziet de roos zich verwelken, ze voelt dat ze gaat sterven. Want bloemen bloeien tot de wind komt, dan zijn ze verdwenen. Door het raam boven haar dwarrelt iets naar beneden. Papier. Een roos van papier. Wat ben je mooi, zegt de roos. Maar ik ben van papier, zegt het papier. Maar ik ben aan het sterven, zegt de roos. Ik ben al dood, zegt het papier. En daar ligt het, op de aarde. Wat is beter, vraagt de roos, kort te leven of lang dood te zijn, Maar het papier zwijgt.
Geluk verwerf je niet, het ligt niet aan de oppervlakte van de dingen, het wordt door ieder van ons op elk moment van zijn leven met het hart opgebouwd.
U verteld veel, u vertelt ons verhalen, maar u openbaart ons nooit hun betekenis. Hoe zou je dit vinden: iemand biedt je fruit aan, maar gaat het eerst zelf rustig zitten kauwen? Eet je eigen fruit.
Ik vroeg de morgen te lichten ik vroeg de middag te laaien ik vroeg de hemel om schaduw de schaduw om avond, de avond om dromen, de nacht om een lichaam. Ik vroeg de verte ten dans.
Ik vroeg de zee om een bootje ik bad de wind in de zeilen. Ik vond een overkant aarde van stenen op stenen gestapeld van doornen en witte geraamten. Ik droomde mijn hand een houweel
sloeg de geraamten aan splinters rukte de doornen de grond uit plantte een tuin sterke rozen vroeg ze om zoenen, de rozen de rozen schudden hun manen en gromde me wakker, ik vroeg
de stenen de stenen zwegen ik wou ze schoppen de stenen een stem uit de hemel weerheild me ik riep"wordt levend, gij stenen als gij u geeft kan de wereld opnieuw beginnen" ik bad
de stenen een nieuwe morgen op te staan uit hun graven. Als lichtinval vielen de stenen als water stroomde de stenen zij droegen kiemen van woorden ik vroeg de woorden mijn naam.
Nr E De minnaar klopte aan bij zijn geliefde. Wie daar? hoorde hij daarbinnen vragen. Ik ben het, riep hij terug. Ga dan maar weg. In dit huis is er geen plaats voor ons allebei. De afgewezen minnaar ging heen. Hij liep naar de woestijn. Daar ging hij voor maanden aan een stuk in meditatie, de woorden van zijn geliefde lieten hem niet los. Ten slotte keerde hij weer en opnieuw klopte hij aan bij zijn geliefde. Wie daar? Jij bent het. De deur ging onmiddelijk open.
Er stond iemand in de winkel.. Uitverkoop. Veel volk. Ritselend inpakpapier en geld. Dag juffrouw, heeft u voor mij 2 centimeter GOD? Ach meneer, antwoordde de juffrouw, mag het ook 4 centimeter zijn? Ik heb nog één lapje van 4 op 4, dan hoef ik het niet te scheuren. Zeker, pakt u het maar in. Hij betaalde en nam het pakje mee.
Toen hij weer buiten was, stijfjes stappend over de gladde richels bevroren sneeuw, mompelde hij voor zich uit: wat zal ik met dat lapje doen? Het is te smal om er mij op neer te leggen, het is te zacht om er huizen op te bouwen, het is te duur om er kleren van te maken. Wil ik het, bij wijze van grap, aan iemand sturen, als een pleister, of beplak ik het met een kus? Of zal ik er iets op schrijven over iemand van wie ik hou?
Zo mompelend paste hij wel op dat hij niet uitgleed, en liep jaar in jaar uit, of vloog wat rond, terwijl zijn ogen vroegen aan het licht, zijn voeten aan de grond, zijn handen aan de lucht: wat moet ik in godsnaam doen met mijn lapje?