De wilde voorouder van ons rund is het oerrund (Bos primigenius). Het oerrund is nu uitgestorven, het laatste dier is gestorven in 1627 in Polen. Wilde runderen kwamen voor in de bossen van Europa, Azië en Noord- Afrika. De mens heeft gelijk met de overgang van een jagend naar een veehoudend bestaan geleidelijk dieren gedomesticeerd. De domesticatie van runderen was ongeveer 9.000 jaar geleden.
Hoe het oerrund eruit gezien heeft, weten we van een oude tekening, een beschrijving uit 1556, sub-fossiele beenderresten en enkele 10.000 tot 20.000 jaar oude schilderingen. De stieren waren zwartbruin tot zwart van kleur met een lichtere aalstreep en hadden een schofthoogte tussen de 160 en 180 cm. De koeien waren roodbruin en hadden geen aalstreep, en waren kleiner (150cm). Zowel de koeien als de stieren tooiden zich met grote liervormige, naar buitengebogen en vervolgens naar voren gerichte horens.
Het eerste stamboek in nederland werd al opgericht in 1874, het Nederlandsche Rundvee Stamboek (N.R.S) en in 1879 werd het Friesche Rundvee-stamboek (F.R.S) opgericht. In deze stamboeken konden drie hoofdgroepen onderscheiden worden: Het zwartbont vee, het roodbont Maas-Rijn-IJsselvee (MRY) en het blaarkoppenvee.
In 1975 was van de Nederlandse rundveestapel, 2.200.000 dieren, 71% Fries-Hollands vee, 28% Maas-Rijn-IJsselvee en 1% Groninger Blaarkop. De drie rassen werden tot het dubbeldoel- of melk-vleestype gerekend, dat wil zeggen dat ze voor zowel melk als vlees werden gehouden. De bevleesdheid was bij Blaarkop en MRIJ-vee het sterkst ontwikkeld. Na 1970 heeft de Nederlandse rundveestapel een revolutionaire Holsteinisering ondergaan.