Er zijn iedere week twee dagen waarover wij ons niet
ongerust moeten maken, twee dagen die vrij zouden
moeten zijn van angst en bezorgdheid.
Eén dag van deze dagen is gisteren, met al zijn vergissingen
en zijn zorgen, zijn gebreken en zijn flaters, zijn pijnen
en zijn smarten. Geen geld ter wereld kan "gisteren"
terugbrengen. Wij kunnen geen enkele daad van gisteren
herdoen. Wij kunnen geen enkel woord dat wij hebben
uitgesproken doen verdwijnen. Gisteren is in de eeuwigheid.
De andere dag waarover wij ons niet moeten verontrusten is
"morgen" met zijn mogelijke ongelukken, zijn lasten zijn
wonderlijke beloften enz... misschien zijn teleurstellingen.
Voor wat morgen betreft kunnen wij niets doen. Morgen
zal de zon opgaan in haar pracht of achter dikke wolken,
maar zij zal opkomen. Tot zij opgaat behoort morgen ons
niet toe, want morgen is nog niet aangebroken
Er blijf ons slechts één dag over VANDAAG. Ieder menselijk
wezen kan het hoofd bieden aan de strijd van één enkele dag.
Het is slechts dan, wanneer gij en ik er de lasten aan toevoegen
van die twee geduchte eeuwigheden, gisteren en morgen,
dat wij onszelf ontmoedigen. Het is niet de ondervinding v
an vandaag die de mens naar zwakzinnigheid voert.
Het zijn de wrok en de bitterheid over wat gisteren gebeurde
of de vrees van wat morgen kan brengen.
Laten wij daarom ons best doen om slechts één dag tegelijk te leven.
uit : bezinning voor elke dag van het jaar (officiële AA lectuur)
|