Geslachtsspecifieke aspecten van alcoholproblemen Dr. Frieda Matthijs Aangezien alcoholgebruik en -misbruik veel meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen, heeft het onderzoek naar de effecten en gevolgen zich lange tijd praktisch alleen op mannen gericht. De conclusies werden als vanzelfsprekend uitgebreid naar vrouwen. Toen men zich de laatste tien jaar meer specifiek ging bezighouden met het drinkgedrag bij de vrouw, de oorzaken en effecten van haar alcoholmisbruik, kwam men tot de vaststelling dat er voldoende verschillen waren om dit probleem apart en gedifferentieerd te benaderen. 1. EPIDEMIOLOGISCHE VASTSTELLINGEN Sinds de tweede wereldoorlog is het alcoholgebruik in de meeste landen sterk toegenomen. Mannen drinken daarbij tweemaal zoveel als vrouwen en hebben er drie- tot viermaal zoveel problemen mee. Het verschil is de laatste tien jaar wel iets kleiner geworden, omdat vooral de mannen hun gebruik zijn gaan verminderen. Het aantal vrouwen met alcoholproblemen wordt in Nederland (wat vergelijkbaar is met ons land) geschat op ongeveer 150.000. Het aantal mannen op meer dan het dubbele. (9) Vrouwen drinken meer als er drinkende mannen in de buurt zijn. De toename is dus vermoedelijk vooral te verklaren doordat zij vaker in gemengd gezelschap verkeren en zich aanpassen aan de drinkgewoonten van de personen met een hogere status, dan door emancipatie of stress. (10) Hoge werkdruk verhoogt het risico op gezondheidsproblemen waaronder alcoholproblemen, wel bij mannen maar niet bij vrouwen. (3) Het buitenshuis werken geeft vrouwen juist meer zelfvertrouwen en daardoor zullen zij eerder minder drinken. 2. BIOLOGISCHE GEVOLGEN Biologisch zijn vrouwen een stuk kwetsbaarder voor de negatieve effecten van alcohol. Zij zijn sneller dronken, want ze hebben na eenzelfde hoeveelheid alcohol een hogere bloedspiegel dan mannen. Ook op termijn treedt sneller lichamelijke schade op. De verstoring van hun hormonaal stelsel veroorzaakt vaak ernstige stoornissen in hun metabolisme. Als vrouwen evenveel drinken als mannen, takelen zij dan ook lichamelijk veel sneller af. In verband met mogelijke zwangerschap ten slotte, dient ook extra aandacht besteed aan de gevolgen van excessief drinken voor de foetus, gaande van vroeggeboorte tot ernstige lichamelijke en mentale handicaps. Zelfs bij matig gebruik houdt alcohol tijdens de zwangerschap risico's in waarmee best rekening gehouden wordt. Aangezien alcohol de placenta ongehinderd kan passeren, is de alcoholemie van de foetus even groot als die van de moeder. In het algemeen heeft men geen vermindering van het geboortegewicht gevonden als het gemiddelde alcoholgebruik tijdens de zwangerschap minder dan twee glazen per dag bedroeg. Bij een consumptie van twee glazen per dag of meer, is er een verhoogd risico op een baby met een laag geboortegewicht (< 2500g) ( 8) Bij een alcoholinname van meer dan vijf glazen per dag is er een duidelijk verband met spontane abortus of intra-uteriene sterfte. Ook structurele afwijkingen komen hier vaker voor, vooral aangezichtsafwijkingen, maar ook andere misvormingen zijn vastgesteld. De kritieke periode voor grote misvormingen ligt in het begin van het eerste trimester tot aan de tiende zwangerschapsweek, dus vooral in de weken dat de vrouw nog niet weet dat zij zwanger is. Alcohol heeft gedurende gans de zwangerschap een niet te onderschatten invloed op de neurologische ontwikkeling van de foetus: vooral bij een gemiddelde consumptie van > 2 glazen per dag. Bij een hoog gebruik van 6 a 8 glazen per dag of meer, kan het kind lijden aan het foetaal alcohol syndroom (FAS) . Dit is een geheel van kenmerken en symptomen die onder te verdelen zijn in drie groepen (18): groeistoornissen: het (geboorte )gewicht, de lengte en/of de hoofdomtrek zijn geringer dan normaal. misvormingen: microcefalie (een te kleine schedel), versmalling van de ooglidspleten, te kleine ogen, afwijkende inplanting van de oren, een te plat gezicht, een dunne teruggetrokken bovenlip en een onderontwikkelde onder- en/of bovenkaak. disfuncties van het centraal zenuwstelsel/: neurologische en psychomotorische afwijkingen worden veel gezien. Als pasgeborene hebben deze kinderen een slecht zuiggedrag. Zij slapen moeilijk, zijn prikkelbaar en huilen veel. Later vertonen zij hyperactiviteit en tremoren; zij zien en horen slecht en vertonen een vertraagde motorische ontwikkeling. Vooral de intellectuele ontwikkeling is meestal verstoord met taal- en spraakproblemen en concentratie- en geheugenstoornissen. Ze kunnen normaal begaafd tot ernstig mentaal gehandicapt zijn.
(noten in het laatste deel)
|