Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Toen ik zesenzestig jaar geleden in het midden van de Julius de Geyterstraat speelde had ik mij nooit deze dag zo niet kunnen voorspellen. Een lente dag begin februari, ik besloot met mijn kleinzoontje de straat waar ik eens mijn jeugd had doorgebracht te bezoeken. Wij zouden van Ekeren de bus en daarna de tram naar het Kiel nemen. Tot op de Rooseveldplaats ging alles nog normaal. De vijf à zes allochtonen op de bus verwonderden ons niet, dat was een dagelijks beeld geworden het waren mensen zoals jij en ik met hun eigenheden. Maar dan wat later op de Antwerpse tram naar het Kiel, daar werd ik bang. Ik, mijn kleinzoontje en nog een andere verdwaalde Antwerpse oudedame, zaten op het voertuig tussen een bont zooitje gemengde landsmannen: Turken, Afrikanen, Aziaten, Marokkanen en weet ik nog welke andere volkeren die zich op deze tram genesteld hadden. Ongewild moest ik aan het liedje van de Strangersdenken, De sinjorentram. Er was geen ene sinjoor te merken. Durf mij geen racist te noemen. Neen, ik hou van alle rassen van de wereld, maar ze mogen niet allemaal tegelijk in mijn tuin komen zitten. Te is trop, een blijvend en gevat citaat van Van den Boeynants. Ik hou van mijn wereldburen. Ik hou ook van suiker, maar één klontje in mijn koffie is genoeg, twee, ik zal hem drinken nu ze er toch in liggen, maar een kop vol suiker met een druppel koffie erop, wie zuipt dat?
Ik moest aan dat oude liedje de sinjorentram denken,zei ik tot de oude dame die naast mij staat. Ze keek bang opzij alsof zij mij niet verstond en bevreesd was voor de anderen.
Ik begreep al vlug dat de andere passagiers er een andere gedragscode dan ik op nahielden. Twee kerels zo uit het oerwoud van Cambodja geplukt, lagen op een bank, boven op elkaar een robbertje te worstelen. Hoe gauw een mens een vreemde taal verstaat, want ik begreep al vlug dat de jongste, die vanonder lag niet van het rijtuig wilde terwijl de andere dat met aandrang wel wou. Een reeks Afrikanen stoorden zich niet aan de vechtpartij, zij vergenoegden zich aan hun gsm s en lieten de rest van het compartiment met volle teugen meegenieten van hun kleurrijk gebrabbel. Ook zonder gsm hadden zij hun correspondent waarschijnlijk wel bereikt. Ik herinnerde mij hoeveel moeite de leerkrachten hebben gehad om ons de drie eerste leerjaren van het lager onderwijs de beginselen van de welvoeglijkheid bij te brengen.
De tram stopte op de hoek van mijn vroegere straat. Met mijn kleinzoontje aan de hand, moest ik even goed rondkijken om te weten waar ik juist stond. Ik herkende ze amper, de julius de Geyterstraat. Ook haar oude smoel was verbouwd, mijn overleden ouders zouden ze niet meer herkennen.
Kijk,zei ik tot mijn zoontje.Dat was nu mijn straat, hier speelde ik dag in dag uit met mijn vriendjes.
Mijn kleinzoontje keek wat ongelovig naar de huidige bewoners.
Was jij vroeger zo?bompa vroeg hij.
Maar neen, zotteke.
Ik vertelde hem over de Pol van de Strangers, die vlak tegenover mij woonde en waarmee ik samen buskesstamp speelde en over al de andere kindjes Françoike en Simonneke en Charlotje en
Ik liep even langs de belletjes met de hoop nog een bekende naam te vinden.
Waar kwamen zij plots vandaan? Waar hadden al die gasten gezeten toen ik nog een kindwas. Stonden zij soms overde muur van onze tuin te loeren. Lagen zij te gluren, en hun beurt af te wachten om over de muur te springen en onze plaats in te nemen?
IK weet het niet.
Ik keek naar mijn kleinzoontje en dacht: als er te veel suiker is werp je beter de koffie weg, en ik maakte mij zorgen.
Ik ontmoette deze morgen een vriend die ik reeds ken van in mijn jeugdjaren, de broer van Charlotte.
Tonny een buurjongen. Mijn vader vertelde mij altijd dat de knaap Tonny heette, omdat hij de vrucht was van een Engels soldaat die het met zijn moeder had gedaan tijdens de bevrijding. Maar goed dat de Chinezen ons niet hebben bevrijd anders heette Tonny misschien Ying yang.
Nu ja, na vele jaren wist ik wel dat ik mijn vader niet altijd au serieus moest nemen, pa was een geboren speelvogel, een kindertreiter.
Zo woonde er in onze straat, de deur naast ons, een meisje dat Charlotte heette, de jongere zus van Tonny.
O, wat was is als kind verliefd op haar. Al vanaf mijn vijfde adoreerde ik Charlotje. Mijn vader wist het, en hij had toen voor mij een ondeugend liedje gemaakt dat als volgt klinkt.
Charlotje mijn zotje, geef mij de sleutel van je gotje. (gotje is Antwerps voor gaatje)- voor de Nederlanders-
Wist ik veel wat daar verkeerd aan was en ik zong het als een Romeo voor zijn Julia, tot ik Lotjes moeder achter mijn vodden kreeg.
De genen mijn vriend, wil het toeval toch dat er bij Eliano in de klas een meisje zit waarop hij verliefd is en dat toevallig Charlotte heet.
Neen, verkeerd geraden ik leer hem het versje niet, hoewel ik ferm op mijn tanden moet bijten.
Zo zie je maar je leert bij, van generatie tot generatie. Wij zijn meer gesofistikeerd noemt men dat. Dikke nekken, dat is het.