Hallo beste lezers.
Ik ben Roger Van Goethem, uw gastheer.
Vorig jaar is mijn vierde boek verschenen.
Het boek heeft de veelbelovende tittel
‘Erop en erover’ Het is een verzameling van
ludieke verhalen en kwajongensstreken uit mijn jeugd.
Mijn vorige werken zijn: ‘De trap der wijsheid’, een jeugdroman, ‘Pinkske’ een kinderboekje, en ‘De zevende hemel’ een bikkelharde misdaadroman.
Men zegt dat de grootste uitvinding aller tijden het wiel is.
Ik ben het daar helemaal niet met eens.
Volgens mij zijn er twee grootste uitvindingen aller tijden. De stoel en het bed.
Zeg nu zelf, waar brengen wij de meeste tijd door. Op een wiel? Maar neen, in bed en op een stoel. Denk eens hoeveel heerlijke momenten je had gemist als er geen bed was geweest. Je had liggen vrijen op de kasseien. Standje 36, 38, 44 en 70 uit de kamasutra hadden nooit bestaan, binnen de kortste keren waren je ellebogen, je knieschijven, je beide oren en je neus naar de bliksem. Met een baksteen onder je hoofd zou je nooit zachte dromen hebben gehad. De computer was nooit uitgevonden, als er geen stoelen waren geweest. Kan je het je voorstellen uren rechtstaande voor je pc-tje? Hoe zou het de ridders van de ronde tafel niet vergaan zijn en onze ministers, urenlange vergaderingen, rechtop. Wij hadden zelfs geen stoelgang wat ons leven aanzienlijk zou verkorten. Neen, volgens mij is het wiel overschat. Bovendien zonder het wiel geen industrie, geen autos geen pollutie! Zonder het wiel liep hier alles nog op wieltjes.
Het verhaal speelt zich af tijdens de turbulente jaren 20 in het Antwerpse Schipperskwartier.
De hoerenbuurt staat in rep en roer wanneer een psychopaat de ene na de andere prostituee op gruwelijke wijze vermoord.
Middenin die huiveringwekkende omgeving, groeit er een romance tussen een naïef, onschuldig meisje en een meedogenloze gangster. Het boek houdt De lezer in spanning van de eerste tot de laatste bladzijde.
Verkrijgbaar in de boekhandel vanaf 24 juli 2008 en kan ook besteld worden via dit blog.
Mijn boek is een groot succes. Ik ben nu bezig met een nieuw boek. Het is een kinder roman. Mijn verhaal is helemaal klaar om naar de uitgeverij te zenden. Alleen ik zou nog een viertal tekeningen moeten hebben als ilustratie en van tekenen heb ik geen verstand. Misschien jij wel? Mail mij en wij zien hoe wij overeen kunnen komen. Het is redelijk dringend.
De zeden veranderen, gelukkig maar. Mijn moedertje die er nu honderdendrie zou zijn, dacht toen zij op haar zestiende voor het eerst haar maandstonden kreeg dat zij zou doodbloeden en stervende was.
Ik zelf was twaalf toen ik voor het eerst in de bosjes, twee ontluikende meisjesborstjes zag.
Nu prijken half naakte dames op affiches en weten de kinderen vanaf hun drie waar de kindjes vandaan komen. Ze zien zoveel blote madammen als ze willen in de damesbladen. Bijna elk liedje op de radio roept over fuck en seks. Dat vind ik wel overdreven, de rest kan en mag best voor mij.
Toch schrik ik soms van de artikels in gerenommeerde damesmagazines. Zo stond er deze week in de Flair, een veelgelezen blad door de Vlaamse huisvrouwen, een hoofding: Hoe regel je een fijn triootje.
Ik wist niet dat er zoveel jonge vrouwen mee bezig waren. Hoe moet het dan? Waarschijnlijk twee mannen en één vrouw, want het is een damesblad.
Toen ik er met de bomma over zat te praten, had klein manneke een aandachtig oor.
Een triootje, daar weet ik alles van,orakelde Eliano overtuigend.
O, ja!Vroeg ik verontwaardigd, vanwege mijn door de jaren misvormde geest en met de verkeerde voorstelling voor mijn geest. Hij met Anneke en Leentje Jezus, ik mocht er niet aan denken!
Ja bompa, een triootje, dat zijn drie muziekanten,zei hij simpeltjes.
Ik lachte van opluchting en schuwde mijn gedachten.
Zeg Eliano, weet je dan ook wat een kwartet is?
Natuurlijk bompa, wij leren al breuken hoor. Een kwartet is als je het vierde van een borst kunt zien,klonk het spontane antwoord.
Voor ik die kwart borst in een muziekgroepje had gegoten, ging er enige tijd over.
Jefke is, zoals je het op een beleefde mannier zou zeggen een beetje simpel van geest. Bij heel wat caféklanten valt dat niet eens op. Want Jefke praat volwaardig mee over alle onderwerpen die in een gemiddeld cafégesprek voorkomen. Hij weet alles over koers en voetbal. Vraag mij wie er vorig jaar de tour gewonnen heeft en ik moet u het antwoord schuldig blijven, maar Jefke verkondigd met een ongekende hartstocht wie in 1970 de gele en de groene trui gedragen heeft, of wie in 2001 eerste tweede en derde waren.
Tot mijn spijt moet ik bekennen dat sport aan mij niet besteed is, noch een fietskoers noch een voetbalwedstrijd kunnen mij bekoren. Jefke is in de ban van alles wat sport is. Hij is er door begeesterd.
O wee, de toevallige cafébezoeker die Jefke niet kent en met hem een gesprek over de koers begint, die geraakt het schriele mannetje niet meer kwijt. Uren dramt Jefke door. In een notendop vertelt hij hem dan de wielrenners geschiedenis van 1960 tot 2008.
Ik heb de grote allemaal gekend mijnheer, hier kijk maar eens,zegt Jefke fier en toont de man zijn onafscheidelijk petje.
Hier getekend door mijn beste vriend,snoeft hij en houd hem zijn bezoedeld klakske voor, waarop de klep de Handtekening van Eddy Merkx nog vaag zichtbaar is.
Vroeger gingen wij altijd samen trainen,liegt hij dan vol overtuiging.
Ja, ja, ik heb vroeger nog gekoerst. De ene wedstrijd na de andere won ik. Ik was de grote belofte van Vlaanderen, zoals Tom Boone. Merkx, die reed ik zo uit mijn wiel. Helaas, ik had een slechte doktoor daarom kon ik niet meer mee met de anderen. Ik wist dat die mannen allemaal slikten of spoten. Ik sprak er met mijnen doktoor over, hij heeft mij geholpen. Hij schreef mij placebos voor. Mijnheer neemt dat nooit, het is geld in het water, ze helpen maar een tijdje. Nochtans sterk spul zei de dokter. Ik ben er gelukkig tijdig mee gestopt want de apotheker waarschuwde mij dat ik er aan verslaafd zou geraken.
Jefke, laat nog eens zien hoe je het kanaal hebt over gezwommen, dan krijg je van mij nog een pintjezegt de waardin die ziet dat de toevallige klant erg verveeld wordt door Jefke taterwater.
Dan gaat Jefke op een schabelletje staan, werpt zich plat op zijn buik en begint een soort vlinderslag te demonstreren waarbij hij heel de cafévloer afdweilt.
Ja, want voor een pintje doet Jefke alles. Het is dan ook onmiskenbaar dat het kereltje een zwaar alcohol probleem heeft.
In het café hangt de lange naam In de donkere wolk den baas is zatter dan t volk,was Jefke, tot voor kort, kind aan huis. In ruil tegen wat eenvoudige klusjes kreeg Jef er zijn pilsjes gratis. Maar vorige week kwam daar een eind aan. Toen in de voormiddag Julia de uitbaatster van het toilet terug kwam, zat Jefke in een wat ongemakkelijke houding op een barkruk.
Wel Jefke, je zit daar zo raar,stelde Julia vast.
Ach, maske ik krijg opeens zon krampen in mijn buik. Ik ga eventjes naar huis een pilletje innemen.
Maar bijlange niet Jefke, ik heb hier goede pilletjes staan, Immodium, ken je dat?
Neen, Julia ik denk dat ik zwanger ben, ik heb weeën.
Jef zevert niet, mannen worden niet zwanger. Bovendien je hebt niet eens een lief. Kom vent neemt zon pilletje.
Neen, maar ik heb er thuis beter, voorgeschreven door mijnheer doktoorzei Jefke.
Jongen toch, je zit zo ineen, ga maar eens eerst naar de koer, voor dat je het in je broek doet.
Ik kan niet gaan op een vreemd toilet.
Maar enfin Jefke je gaat hier bijna elke dag. Komaan, jongen voor het te laat is. Zie, het zweet staat al op je voorhoofd.
Inderdaad Jefke zweette, maar dat had een heel andere reden dan zijn geveinsde buikkrampen.
Ik ga ineens naar huis Julia, ik kan niet meer.
Met zijn handen op zijn buik zakte hij voorzichtig van zijn kruk.
Hier Jefke je klakske nog,zei Julia bezorgt en ze reikte hem zijn onafscheidelijke pet aan.
Jefke pakte naar de pet, loste zijn greep en de fles jenever die hij tussen zijn broek had gestoken viel in stukken op de grond.
Wel jij dief!riep Julia verbouwereerd.
Eruit, en ik wil je hier nooit meer zien!
Met gebogen hoofd verliet Jefke de herberg met in zijn gedachten maar één ding.
Waar kan ik mijn pintjes nu nog gratis krijgen.
Gisteren, zag ik hem al gedreven rondzwemmen in café Welkom.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Toen ik zesenzestig jaar geleden in het midden van de Julius de Geyterstraat speelde had ik mij nooit deze dag zo niet kunnen voorspellen. Een lente dag begin februari, ik besloot met mijn kleinzoontje de straat waar ik eens mijn jeugd had doorgebracht te bezoeken. Wij zouden van Ekeren de bus en daarna de tram naar het Kiel nemen. Tot op de Rooseveldplaats ging alles nog normaal. De vijf à zes allochtonen op de bus verwonderden ons niet, dat was een dagelijks beeld geworden het waren mensen zoals jij en ik met hun eigenheden. Maar dan wat later op de Antwerpse tram naar het Kiel, daar werd ik bang. Ik, mijn kleinzoontje en nog een andere verdwaalde Antwerpse oudedame, zaten op het voertuig tussen een bont zooitje gemengde landsmannen: Turken, Afrikanen, Aziaten, Marokkanen en weet ik nog welke andere volkeren die zich op deze tram genesteld hadden. Ongewild moest ik aan het liedje van de Strangersdenken, De sinjorentram. Er was geen ene sinjoor te merken. Durf mij geen racist te noemen. Neen, ik hou van alle rassen van de wereld, maar ze mogen niet allemaal tegelijk in mijn tuin komen zitten. Te is trop, een blijvend en gevat citaat van Van den Boeynants. Ik hou van mijn wereldburen. Ik hou ook van suiker, maar één klontje in mijn koffie is genoeg, twee, ik zal hem drinken nu ze er toch in liggen, maar een kop vol suiker met een druppel koffie erop, wie zuipt dat?
Ik moest aan dat oude liedje de sinjorentram denken,zei ik tot de oude dame die naast mij staat. Ze keek bang opzij alsof zij mij niet verstond en bevreesd was voor de anderen.
Ik begreep al vlug dat de andere passagiers er een andere gedragscode dan ik op nahielden. Twee kerels zo uit het oerwoud van Cambodja geplukt, lagen op een bank, boven op elkaar een robbertje te worstelen. Hoe gauw een mens een vreemde taal verstaat, want ik begreep al vlug dat de jongste, die vanonder lag niet van het rijtuig wilde terwijl de andere dat met aandrang wel wou. Een reeks Afrikanen stoorden zich niet aan de vechtpartij, zij vergenoegden zich aan hun gsm s en lieten de rest van het compartiment met volle teugen meegenieten van hun kleurrijk gebrabbel. Ook zonder gsm hadden zij hun correspondent waarschijnlijk wel bereikt. Ik herinnerde mij hoeveel moeite de leerkrachten hebben gehad om ons de drie eerste leerjaren van het lager onderwijs de beginselen van de welvoeglijkheid bij te brengen.
De tram stopte op de hoek van mijn vroegere straat. Met mijn kleinzoontje aan de hand, moest ik even goed rondkijken om te weten waar ik juist stond. Ik herkende ze amper, de julius de Geyterstraat. Ook haar oude smoel was verbouwd, mijn overleden ouders zouden ze niet meer herkennen.
Kijk,zei ik tot mijn zoontje.Dat was nu mijn straat, hier speelde ik dag in dag uit met mijn vriendjes.
Mijn kleinzoontje keek wat ongelovig naar de huidige bewoners.
Was jij vroeger zo?bompa vroeg hij.
Maar neen, zotteke.
Ik vertelde hem over de Pol van de Strangers, die vlak tegenover mij woonde en waarmee ik samen buskesstamp speelde en over al de andere kindjes Françoike en Simonneke en Charlotje en
Ik liep even langs de belletjes met de hoop nog een bekende naam te vinden.
Waar kwamen zij plots vandaan? Waar hadden al die gasten gezeten toen ik nog een kindwas. Stonden zij soms overde muur van onze tuin te loeren. Lagen zij te gluren, en hun beurt af te wachten om over de muur te springen en onze plaats in te nemen?
IK weet het niet.
Ik keek naar mijn kleinzoontje en dacht: als er te veel suiker is werp je beter de koffie weg, en ik maakte mij zorgen.
Ik ontmoette deze morgen een vriend die ik reeds ken van in mijn jeugdjaren, de broer van Charlotte.
Tonny een buurjongen. Mijn vader vertelde mij altijd dat de knaap Tonny heette, omdat hij de vrucht was van een Engels soldaat die het met zijn moeder had gedaan tijdens de bevrijding. Maar goed dat de Chinezen ons niet hebben bevrijd anders heette Tonny misschien Ying yang.
Nu ja, na vele jaren wist ik wel dat ik mijn vader niet altijd au serieus moest nemen, pa was een geboren speelvogel, een kindertreiter.
Zo woonde er in onze straat, de deur naast ons, een meisje dat Charlotte heette, de jongere zus van Tonny.
O, wat was is als kind verliefd op haar. Al vanaf mijn vijfde adoreerde ik Charlotje. Mijn vader wist het, en hij had toen voor mij een ondeugend liedje gemaakt dat als volgt klinkt.
Charlotje mijn zotje, geef mij de sleutel van je gotje. (gotje is Antwerps voor gaatje)- voor de Nederlanders-
Wist ik veel wat daar verkeerd aan was en ik zong het als een Romeo voor zijn Julia, tot ik Lotjes moeder achter mijn vodden kreeg.
De genen mijn vriend, wil het toeval toch dat er bij Eliano in de klas een meisje zit waarop hij verliefd is en dat toevallig Charlotte heet.
Neen, verkeerd geraden ik leer hem het versje niet, hoewel ik ferm op mijn tanden moet bijten.
Zo zie je maar je leert bij, van generatie tot generatie. Wij zijn meer gesofistikeerd noemt men dat. Dikke nekken, dat is het.
Zoals bijna iedere woensdagmorgen, ging ik vandaag ook weer, bij een lekker zonnetje, naar de markt in de Driehoekstraat. Mijn interesse gaat slechts naar een paar kramen: de viskraam, de groenten en fruit kraam (waar ik de vitaminen voor een ganse week inkoop), en tenslotte de snoepkraam, (waar ik de suiker die ik niet mag hebben vanwege mijn diabetes inkoop), omdat ik het niet laten kan.
Met zwarte muizen zondig dan overdadig omdat ik zo graag de smaak van anijs heb.
Tevergeefs zocht ik rond tussen de uigestalde lekkernijen.
Mijnheer heeft u al van die heerlijke zwarte muizen?vroeg ik vol verwachting aan de marktkramer.
Ik weet het mijnheer, u hebt er al een paar weken na elkaar naar gevraagd. Eergisteren nog heb ik woedend getelefoneerd naar de leverancier, en als ik boos ben mijnheer, dan weten ze er van! Volgende week zal ik er zeker terug bij hebben.
Diep teleur gesteld wilde ik mijn weg verder zetten.
Mijnheer, ik heb wel zwarte pieten die hetzelfde smaken!riep de man mij na.
Ik keerde terug op mijn stappen.
Ik had mij verwacht aan een drop in de vorm van de trouwe helper van de Sint.
Hier proef maar een eens ze smaken het zelfde als de muizen,verzekerde de man en hij dook onder de plank met uitgestalde snoepjes. Dan reikte hij mij een zwarte piet aan, zoals men dat in de jaren vijftig deed met seksboekjes die men vanonder de toonbank haalde. Verwonderd keek ik naar het snoepje in mijn hand. Het was een waarachtige zwarte penis, zij het dan in eerste communie formaat. Met wat twijfels stak ik de drop in mijn mond. Tot mijn verbazing smaakte hij net zo heerlijk als de door mij begeerde zwarte muizen.
Lekker nietwaar?vroeg de verkoper met een schalkse lach.
Inderdaad geef mij maar een half pond,zei ik.
Ja, ze zijn lekker en ik heb ook nog zwarte borsten bij. Nu wij geen negerinnen tetten meer mogen verkopen, beginnen wij met zwarte pieten en zwarte tetten,schaterde de man.
Als spoedig bleek het dat hij niet voldoende pieten meer in zijn bokaal had.
Ik ga even kijken of ik er nog in mijn wagen heb liggen,zei de man.
Weet je, onderbrak ik hem vul dan maar aan met borsten.
O, dat is gemakkelijker mijnheer.
Ik zuig toch liever op een borst dan op een penis, vindt u ook niet?lachte ik en maakte daarmee een grap die niet in goede aarde viel, want de marktkramer keek mij plots scheef aan en sloot nors af met:
Dat is een kwestie van smaak hé mijnheer, gewoon een kwestie van smaak.
Zij wandelden samen arm in arm, kinderen amper vijftien jaar. De mensen lachten cynisch spottend, toch waren zij echt een paar. Van seks was er toen nog geen sprake, neen, daar dachten zij niet aan. Elkaar wat kussen en wat strelen meer werd er niets gedaan. Maar dan enkele maanden later, ver weg verborgen tussen t gras. Bevend, en na lang gestamel vond hij de hoogste hemel pas. Zij had zich wel aan hem gegeven, doch het was voor haar te vroeg. Ze kon het haarzelf niet vergeven, en brak met hem spijtig genoeg. Liefde eerst zo puur en zuiver was voor haar niet langer waar, Want wat er met haar gebeurde, daarvoor was zij nog niet klaar Hij kon het maar niet begrijpen, het ging mis, voorgoed maar waar.
Hij was lief en zo voorzichtig, God hij hield zo veel van haar.
Het was een smalle hoge kerselaren kast met een lang schuifraam vooraan. Zij was onderverdeeld in drie schabben. Op de onderste verdieping stond een Arabisch mokkaservies. De wijnrode kopjes, verfraaid met een gouden randje, keken op naar de koffiepot die hooghartig met zijn nek over hun heen boog. Om het geheel te vervolledigen glom er achteraan een antieke Turkse waterpijp waaraan misschien ooit nog een sjeik aan gelurkt had.
Op het bovenste vak stond het zilverwerk in zijn opgepoetste glimmende pracht. Het middelste gedeelte was mijn afdeling, de porseleinen beeldjes de koets met het markiezinnetje en op de bok de fiere koetsier, daarachter de verliefde herder en zijn blozend herderinnetje, de hondjes en de poesjes die op hun glazuren achterpootjes dansten, ik kon ze urenlang bewonderen.
Niemand behalve moeder mocht de kast openen het was haar domein, alleen zij besliste wat er in stond en wat er mocht bijkomen. Alleen de vrijdag wanneer zij alles uit het heiligdom haalde om het af te stoffen en op te poetsen mocht ik voorzichtig de beeldjes aanraken. Ik genoot dan van het vrij uitgestalde keramiek en de vrijdaggeur van zilverpoets.
Ik had er nooit aangedacht om zelf in die kast te komen tot op die bewuste dag een nieuw relikwie in de kast kwam, iets dat er naar mijn gevoelens niet in thuis hoorde.
Op een dag kwam vader naar huis met een fototoestelletje, dat hij aan boord had gekregen, niet groter dan een luciferdoosje. Het had de kleur van witte chocolade. Mijn ouders keken door het zoekertje naar het licht en deden nogal geheimzinnig over wat er te zien was.
Wanneer ik vroeg om ook eens te kijken, kreeg ik te horen dat het nog niet aan mij besteed was. Het toestelletje kreeg een plaatsje rechts achteraan op de middelste etage van de zilverkast, recht tegenover het ondeugende herderinnetje.
Wanneer mijn ooms op bezoek kwamen werd het apparaatje te voorschijn gehaald en ging het van hand tot hand terwijl er bewonderend en wat smalend door gekeken werd. Daarna werd het weer veilig opgeborgen.
Mijn nieuwsgierigheid werd steeds feller geprikkeld, het was voor mij zowat het doosje van Pandora.
Telkens ik voorbij de zilverkast kwam werd mijn blik door het fototoestelletje aangezogen. Uiteindelijk werd het mij te machtig. Donderdagavond werkte mijn moeder drie uur als poetsvrouw. Mijn vader stond in ploegen en had die week de late shift. Ik was dus alleen thuis en had nu de kans om door het toestelletje te kijken. Ik had alles van dagen te voren uitgedokterd. Ik ging te werk als een geroutineerde dief. Niemand zou erachter komen dat ik in de kast geweest was. Met mijn maatlatje in aanslag opende ik heel voorzichtig de glazen schuifraam. Op de millimeter na mat ikhoever het hebbedingetje van de kanten stond. Met bevende hand nam ik het begeerde apparaatje van zijn plaats. Ik ging onder de luchter staan en net op het moment dat ik door het glaasje naar het licht wilde kijken ging de deur open. Mijn vader, die vroeger met zijn werk gestopt was, stond als een bedreigend gedaante voor mij. Ik verborg het toestelletje vlug achter mijn rug maar ik kon mijn angst niet verbergen. Vader keek van mij naar de geopende kast en fronste het voorhoofd.
Wel, wat heb je daar achter je rug?vroeg hij streng.
Niets pake,beefde ik.
Kom, laat mij je handen eens zien.
Het fototoestelletje kwam te voorschijn.
Heb je erdoor gekeken snotaap?
Neen, paantwoordde ik naar waarheid.
Geef hier dat ding, het is niet mooi wat erin staat.
Waarom kijken jullie er dan altijd naar pa?
Omdat het alleen voor grote mensen is snotneus.
Ik mocht een week niet buiten spelen.
Het fototoestelletje werd niet meer in de zilverkast gezet. Ik heb het nooit meer terug gezien. Het zal voor mij altijd een raadsel blijven wat er in te zien was. Heeft er iemand een suggestie?
Een keer in de maand ging mijn moeder naar haar zuster op bezoek. Toen ik nog heel jong was ging ik met haar mee, maar vanaf mijn acht jaar mocht ik die paar uurtjes alleen thuis blijven. Zeker als het vakantie was, bleef ik liever op straat spelen dan bij die twee kletsende dames te zitten. Bovendien was dat het moment om deugnietstreken uit te halen. Wat moeder mij ten strengste verbood was met lucifers spelen en vriendjes mee in ons huis te nemen. Twee dingen die ik heel graag deed. Die middag nog geen tien minuten nadat ma vertrokken was, zat ik met minstens zeven bengels van mijn leeftijd in onze woonkamer. Ik had de deur op het nachtslot gedraaid zodat men ons niet zou kunnen storen.
Wij deelden ons in twee kampen en speelden cowboy en indiaan. Het was een enorm tumult. Er werd gevochten of ons leven er vanaf hing.
Ik was cowboy en had een vel te grote gleufhoed van pa op mijn hoofd. De indianen hadden rode oorlogsstrepen met moeders lippenstift in hun gezicht getrokken. Kareltje, die altijd het kneusje was, en de bijnaam bloemkool had vanwege zijn blonde krulletjes en zijn bleke huidskleur, werd door de vijand gevangen genomen en vast gebonden. Het knevelen, daar zorgde Walter de spitsmuis voor. Wij noemden hem zo vanwege zijn smal gezicht en zijn spitse neus. Walter was al een jaar of twee bij de padvinders en was een kei in het knopen leggen. Als hij je vast bond was er geen loskomen aan. Zo werd Kareltje gebonden als een worstje en in de Yale het bezemhok geworpen tot hij zou berecht of bevrijd worden.
Intussen ging de strijd verder. Ik zat met twee kompanen op mijn bed, dat ons fort was, de vijand te bekampen met hoofdkussens. Er werd zwaar gevochten en ik zag na een poosje zo rood als mamas boulanaisesaus en het zweet rolde over mijn voorhoofd.
Roger er is iemand aan de deur bezig,zei de spitsmuis.
Miljarde, dat is ons moeder, verstop jullie vlug.zei ik doodsbang.
In één oogwenk hadden mijn vriendjes zich verstopt.
Bevend op mijn benen draaide ik het nachtslot los.
Woedend kwam moeder binnen gestapt.
Wel, waarom zit gij binnen bij dit prachtige weer en waarom is die deur op het nachtslot?vroeg mijn moeder boos.
Voor de veiligheid ma,zei ik.
Hoezo, voor de veiligheid wat is dat nu weer voor onzin. Je bent zo rood als een kreeft, wat gebeurt er hier allemaal?
Intussen had ik de tijd gekregen om een plannetje te verzinnen. Ik moest kost wat kost moeder buiten krijgen zodat de anderen konden weglopen.
Dus ik begon verschrikkelijk te wenen.
Ik ben geslagen door een grote jongen make,snikte ik.
Een grote jongen?
Ja, hij is zeker zestien jaar en hij heeft mijn tol afgepakt. Ja, en omdat ik mij verweerde heeft hij mij hard geslagen make. Zie maar ik heb een bult vanachter op mijn hoofd.
Die buil had ik tijdens het kussengevecht opgelopen.
Moeder voelde over mijn hoofd.
t Is waar, je haar is helemaal nat en je beeft als een espenblad. Waar is dat gebeurt?
Ginds achter het Kapelletje van de Heilige Rita. Hij is zo groot make en sterk. Ik ben weg gerend en toen heb ik van schrik de deur op slot gedraaid. Willen wij eens gaan kijken, misschien is die gast er nog make.
Met rasse schreden liepen wij naar het kapelletje.
Schijnheilig zocht ik mee naar de grote jongen.
Die kerel is natuurlijk al lang weg,zei moeder met spijt.
Walter kwam ons tegemoet.
Als je die schoelje zoekt die Roger geslagen heeft, hij is twee minuten geleden op zijn fiets weg gereden.loog de spitsmuis tegen moeder.
Oef, het gevaar is voorbij,dacht ik.
Een uurtje later toen moeder in de keuken de spaghetti bereidde hoorde zij gestommel en gekreun.
Roger, ga eens kijken in het bezemhok ik denkt dat er muizen zitten.
Ik was Kareltje al lang vergeten en trok de deur van het hok met een zwaai open om de muizen af te schrikken.
Als of zij lood in had kin had viel moeders mond open, toen zij Kareltje gans verward, met zijn handen op de rug gebonden, uit de Yale zag komen.
Ik liet een vloek.
Godverdomme, bloemkool wat zit jij daar nu te doen,vroeg ik met de verbazing in mijn ogen.
Ik zit hier op de tram te wachten. Zotteke je hebt mij hier zelf
Ingestoken. Waar is de spitsmuis om die knopen los te maken?
Hij liegt zenne make, ik heb hem vandaag nog niet gezien!
Dat was het laatste dat ik te zeggen had, want even later zag deze keer mijn achterste zo rood als haar boulanaisesaus.
Ik verzamelde mijn tranen in een schrijn. Na t ploffen van de aarde op jouw kist. Trommelvliezen barstten, hart verscheurt door pijn. Ik bewaarde t schrijn eerst naast mijn bed. Dan in de gastenkamer voor iedereen in het zicht. Later in vergetelheid op de zolder weggezet. Vandaag is het schrijn weer even losgeraakt. De tranen dertig jaren oud volledig opgedroogd. In vlaag van nostalgie heb ik het schrijn weer vol gemaakt. Met tranen minder bitter maar met liefde even groot. Wat mis ik je mijn moederlief. Waarom moest jij toch dood?
Wij ontdekten geschikte wezens op de blauwe planeet zei Yaakov tot Ayyub.
zijn ze intelligent?
Zon 54 IQ en ze lopen rechtop, mits genetische manipulatie kunnen wij ze gemiddeld op 100 brengen enkelen tot 150 IQ en zelfs iets meer
Dat is nog laag Yaakov.
Hoog genoeg om als slaaf te dienen zoals onze grote leider dit wenst.
Goed, stuur een paar engelen naar die planeet en laat ze de belangrijkste vrouwen bevruchten. Noem die nazaten mens en maak ze oorlog zuchtig. Programmeer ze zodat zich binnenkort na ongeveer 20.000 jaar tegen onze galactische vijanden keren. Indien ze dit overleven roei ze dan uit want anders worden zij voor ons een bedreiging.
Aan gene kant stond een rij trompetten te schitteren in het gele zonlicht.
Zij braakten schetterende klanken uit hun glanzende koperen muilen.
Over de groskest heen zag zij hem stralen met trillende tot het uiterste opgeblazen wangen.
Op zijn bezwete voorhoofd klopte een blauwe ader centimeter dik telkens hij zijn longen leeg blies in het van speeksel verzadigde mondstuk, zodat een straal spuug van zijn kin afdroop.
Wat is hij knap dacht de spitse griet en zij tikte gedoseerde pings uit haar zilveren triangel.
Onder aanzwellend geroffel als bij de inleiding voor de dodensprong ontmoetten hun blikken elkaar.
Toen gebeurde het ongelooflijke, zijn testosteron schoot de hoogte in,
zijn gelaat bolde zich nog meer op, maar dat konden zijn opgezette wangen en slapen niet meer aan.
Het was verschrikkelijk, zijn kop spatte uit elkaar, evenals de stoet.
Bloed en hersenen vlogen in het rond.
De leden van de fanfare zagen met afschuw hoe een prille liefde in hun midden, vroegtijdig explodeerde.
Vaak denk ik nog met weemoed terug aan mijn eerste jaren op de arbeidsmarkt.
Nadat ik de school had verlaten op mijn vijftien jaar, werkte ik 10 jaar als scheepshersteller, daarna ging ik verder studeren en stapte ik over naar het verzekeringswezen, waar ik tot mijn pensioenleeftijd werkzaam bleef.
Ik begon op mijn vijftiende als leerjongen en op mijn drieëntwintigste was ik volwaardig stielman. Men kon in die tijd enkel scheepshersteller worden als je vader, dat ook was. De job ging over van vader op zoon en was een van de best betaalde beroepen in die tijd. Er was geen enkele kennis vereist de enige norm was, je vader moest er werken en je moest recht van de school komen. Dit systeem heeft jaren gewerkt, maar het is begrijpelijk dat het niet kon blijven duren, want wie een zoon had die niet wilde of kon studeren, omdat hij te lui of te dom was, loodste hem naar de scheepsherstelling. Veel van de jongens die er werkte hoorden in feite thuis in een beschermde werkplaats.
Er werd veel met de nieuwkomers gedold.
Fonske, ga eens naar het magazijn om een linkse ladder.werd er vaak gecommandeerd aan een nieuwe leerjongen.
De argeloze knaap werd dan van het kastje naar de muur gestuurd.
Spijtig Fons, ik heb de laatste linkse ladder uitgeleend maar ga eens kijken naar het magazijn aan kaai 271 misschien hebben ze daar nog linkse ladders.
Na een kwartier stappen was de sukkelaar dan eindelijk ter plaatse maar daar werd hij opnieuw voor de gek gehouden.
Neen, Fonske ik heb alleen nog rechtse ladders maar ga eens naar schele Frans die heeft een zwengelsjars daarmee kan je dan die rechtse ladder links trekken.
Zo werd dan het kneusje bezig gehouden tot hij de zolen van onder zijn schoenen had gelopen.
Ja, er waren echte sukkelaars bij, met een IQ zo groot als hun schoenmaat.
Je kon je aan alles verwachten het domste het eerst.
Een van die gasten zal ik nooit vergeten, Tommeke. Ik was nog niet lang tot stielman gepromoveerd, mijn vaste helper was ziek geworden en ik kreeg een jongen bij mij die net van school kwam, Tommeke.
Het bleek al vlug dat hij geen groot licht was en hij beging de ene stommiteit na de andere. De beschaving was nog niet tot hem doorgedrongen en zelfs met meest essentiële vorm van hygiëne werd door de jongen verwaarloost. Ik kan je verzekeren dat het werk aan boord smerig is. Zeker als je aan de motor of op de ketel werkte hingen je handen vol vet of roet. Voor het eten waste dan ook iedereen grondig zijn handen, behalve Tommeke hij deed dat nooit.
Komaan, Tom ga je handen wassen vetzak.zei ik dikwijls
Lachend beet hij dan in zijn zwarte, van vuiligheid doordrongen boterham, en met een smile tot achter zijn oren zei hij:
Dat glijdt goed naar binnen Roger.
Ik zie hem nog zitten met een heerlijke peer. Het sap liep over zijn handen en vermengd met olie en roet likte hij het van zijn polsen op. Dat hij er nooit ziek van werd heb ik nooit begrepen.
Dikwijls moest ik tegen hem opspelen als hij weer eens wat verkeerd had gedaan.
Op een keer stuurde ik hem naar het magazijn om een boor van 30mm.
Een half uur later kwam hij terug.
Op zijn gezicht stond te lezen dat hij zo fier was aan een koetspaard.
Hij reikte mij twee boren aan.
Roger, deze keer heb ik mijn verstand gebruikt hoor.
O Ja?vroeg ik terwijl ik met verbazing van de twee boren keek.
Kijk maar eens, er was geen boor van 30mm in voorraad, maar ik heb er twee van 15mm meegebracht. Koppie koppie hé zei hij glunderend van trots.
Ik weet nog goed, toen ik ongeveer twintig jaar geleden een comedor 64 voor mijn kinderen kocht, ik tegen de verkoper, die het systeem begon uit te leggen zei: Mijnheer doe vooral geen moeite, zon ding is niet aan mij besteed, dit is voor een nieuwe generatie. De man lachte en hij beweerde dat ik binnen de kortste keren met dat ding vertrouwd zou raken.
De man kreeg gelijk, al spoedig ontdekte ik dat er een tekstverwerker in het ding zat en ik het als een gesofisticeerd schrijfmachine kon gebruiken. Ik herinner mij nog het geratel van de matrixprinter en de slordige lettertypes op de kettingformulieren.
Een paar jaar later begon men op de maatschappij waar ik werkte de computer te veralgemenen. Om niet achterop te geraken volgde ik enkele cursussen, kocht voor mijzelf een pc en van zodra het kon sloot ik mij aan op het net. Het werd voor mij een geweldige ervaring, niet meer weg te denken uit mijn leven.
De meeste mensen van mijn leeftijd waren in die tijd nog niet vertrouwd met de pc en er werden de gekste vragen rond gesteld. Zo was er die vriendin van mijn echtgenote die in de voormiddag altijd op de koffie kwam. Ik zat die dag aan de computer.
O, het ruikt hier lekkerzei ze terwijl zij een piepklein stukje van haar koekje muisde.
Ja, Roger is brood aan het bakken.verklaarde mijn vrouw de heerlijke geur.
Mijn God, kan je dat ook al, brood bakken met een computer?vroeg ze gemeend.
Intussen is mijn pctje onmisbaar geworden.
Neem nu dat het rotding, maar één jaar oud, op drie januari de geest geeft. Dat is toch om in je buik te bijten, geen computer onvoorstelbaar. Garantie vervallen, want hij was open geweest om er geheugen bij in te stoppen. Gelukkig was de schurk weer snel hersteld en kan ik vanaf nu weer gedichten en verhalen schrijven en lezen.
Hier zit voor zijn flatscreen de man die nooit op een computer zou werken, ik ben eraan verslaafd.
Als je al een tijd langer dan een halve eeuw op deze bol rondloopt, en dan ook nog op dezelfde coördinaten, dan zou je toch denken dat je alle woorden en gezegdes van die aardse plek kent.; verkeerd.
Ik ben geboren en getogen in Antwerpen, ik ken er elke straat, elk Antwerps woord en ieder gezegde. Dat dacht ik tot gisteren toen ik Joppe tegen kwam.
Joppe een ferme jongen, vooraan in de twintig, een vriend van mijn zoon, altijd goed gezind en steeds klaar voor een schalkse grap.
Hallo, de Joppe,begroette ik hem.
Ha, den bompa, hoe gaat het met jou en met de bomma?lachte hij.
Goed man, goed en met jou, ga je uit met nieuwjaar?
Neen, ik blijf alleen thuis?zei hij en ik zag wat spijt in zijn ogen.
Vieren met Elke natuurlijk?
Neen, het is uit met Elke bompa,
Oei, het was toch dik aan met jullie.
Ja, maar ik heb een scheve schaats gereden met Nancy.Zei hij met de kop in de grond.
Met Nancy? Bedoel je crazy Nancy, die met de spechtenbek?
Ja bompa, met die Nancy.
Maar enfin Joppe?
Och bompa, het was enkel een bevlieging, één keertje.
Maar Joppe, Nancy kan toch niet op tegen Elke, niet van karakter, zeker niet van uiterlijk.
Ja bompa, maar liefde is blind en een lul heeft geen ogen hé
Ik schoot in een lach.
Die had ik nog niet gehoord Joppe.
Komaan bompa, dat is toch een echte Antwerpse uitdrukking.
Liefde is blind en een lul heeft geen ogen, waar halen ze het uit?
Ik word nooit oud genoeg om alle uitdrukkingen van mijn prachtige stad te kennen
Het is gewaagd om een grap uit te halen met je kleinzoontje, zeker als hij pienter genoeg is. Dat heb ik gisteren nog ervaren.
Als ik het kan plaag ik Eliano en hij mij op zijn beurt, wie de gewiekste van de twee is? Het is moeilijk te zeggen, ik ervaar dat klein manneke met zijn acht jaar hij was op twee januari jarig- mij soms te slim af is.
Zon veertien dagen geleden, Eliano speelde op het salontafeltje met zijn auto s. Ik besloot hem nog eens flink in de maling te nemen.
Ik keek speurend op de vloer.
Eliano, ik heb mijn klein zwart bolletje verloren, zoek jij eens mee.
Eliano begon op de grond te zoeken.
Ik zie niets bompa, hoe ziet het eruit?
Gewoon jongen, een klein zwart bolletje.
Wacht ik zal mijn zaklamp halen,zei hij.
Even later stond hij er terug met zijn zaklantaarn. Minuten lang zocht hij op zijn Knieën de vloer af, onder de zetel, zelfs onder de mat. En ik maar grinniken.
Uiteindelijk gaf hij het op.
Ik kan het niet vinden bompa.
Och, het is niets manneke ik zal er wel een nieuw rollen,zei ik en ik stak een vinger in mijn neus.
Akkes bompa, dat is vals,mopperde hij.
Ik was de grap al lang vergeten tot klein manneke gisteren van school kwam.
Bompa, je kunt nooit raden wat ik heb gevonden.zei hij veelbelovend.
Wat? vroeg ik nieuwsgierig.
Jouw klein zwart bolletje bompa.
Hoezo?
Ja, straf hé, het lag op de grond naast de lessenaar van de juffrouw. Kijk maar ik heb het terug meegebracht voor jou.
Hij haalde een plastic doosje uit zijn broekzak, maakte het open en hielt het voor mij.
Kijk hier is het,zei hij.
Inderdaad op de bodem lag het mysterieuze zwarte bolletje.
Vieze jongen heb jij dat in de klas opgeraapt?
Eliano begon te giechelen.
Neen, hoor bompa,zei hij. Het is eentje van mij, ik heb het zelf gerold.
Ik zat hem achterna en kietelde hem tot hij er vuurrood van zag.
Ik heb je goed beet genomen hé bompa, schaterde klein manneke.
Mensen ik verheug mij al. Op het feest van carnaval. Niemand kan mij dan beletten. Één keer mijn masker af te zetten. Om dan één week mezelf te zijn. Een doodgewone harlekijn.