Wiegen in de armen van de wind. Zwiepen, zwalpen, zweven. Gouden vleugels, elfen, feeën, over weiden, bos en land, 't overrijpe koren, papaver aan de rand. Een vlinder voert een druppel ochtenddauw, bij 't gloren, naar het bloempje aan de kant dat, tussen distels, doornen, haar kelk van rode wangen verdrinken doet in zoete wijn van vriendschap en verlangen, die haar stralen doet.