Dat tikkeltje warmte meer
achter glas bijna een zomerse zaligheid
een eerste lichtbron die openklatert
op gespleten aarde hard en door en door koud
een vogel fluit
jij lijkt verwonderd door het natuurontwaken
de krulhazelaars schudden hun gele orgelpijpen
bontgekleurde afstammelingen van ijdeltuiten
in de wind zit een eerste lentemelodie
en dan in de zon die weer danst
als een huppelend kind op de groenende berm
een zucht van verlichting
en eindelijk vol blijde gedachten
zij drukt haar lippen op je wangen
tot ontsluiten van bevroren kamers
in je hart van verlangen