Vandaag laat ik de eventuele lezer kennismaken met de bekende dichter Piet Paaltjes.
François Haverschmidt stierf op 59 jarige leeftijd een niet natuurlijke dood in het Nederlandse Schiedam. Zijn depressies, gevoegd bij toenemende twijfel omtrent het geloof en nog verergerd door het overlijden van zijn vrouw, waren deze romanticus of eerder nog melancholicus teveel geworden. Zijn hele studententijd, van 1852 tot 1858 woonde deze Friese dichter-predikant boven een doodbidder in Leiden. Na zijn theologische studies werd François predikant in verschillende gemeentes; in Schiedam bleef hij zelfs 30 jaar maar daarvan is hij niet bekend. Wel als Piet Paaltjens, dichter van sentimenteel-satirische poëzie die hij merendeels in zijn bewogen studententijd schreef. Van Piet, vanwege zijn opvallend snel lopen de "haas" genoemd, is immers geweten dat hij 's middags met zijn vrienden meestal ging eten in de Leidse Breestraat, waarna ze al snel in een kroeg belandden. Daar bespeelde hij de Turkse trom of declameerde hij beurtelings vrolijke en droevige balladen (bron: NRC). Vele van zijn gedichten zijn uitingen van een romantische en tragische persoonlijkheid. O.a. zeer bekend is de bundel "Snikken en Grimlachjes" waarin ook een kostelijke tekening van de geest der 19de-eeuwse studentenwereld wordt gegeven. Zijn werk doet, door het levensgevoel dat eruit spreekt, nog steeds modern aan. Gedichten van Piet werd vertaald in het Frans, Duits en het Latijn.
Elsschot was 28 jaar toen hij het gedicht schreef. Dat pleit niet voor de gedachten waarmee de jonge man toen rondliep maar het betekent wel dat het hier gaat om dichterlijke fantasieën en dat het niet echt gebeurd is...
Wij geven dit gedicht omdat bijna iedereen soms gebruik maakt van twee verzen uit het gedicht zonder te weten dat deze verzen uit een gedicht komen (zie rode zinnen)
Het Huwelijk
Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tóch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen en niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.
Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad