Op het toneelspelxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Wie 't menselijk leven in het klein wil na zien maken,
Vermaak in leugens schept, en ongemeende zaken
Wil horen uit de mond van een die, slechts in schijn,
Een held, een vorst, een boer, en al te zaâm kan zijn;
Wie zulk bedrog bemint, dat lachend ons doet wenen,
En wenend heimlijk lacht, daar 't onheil ras verdwenen
En heel vergeten is, wijl men 't niet meer gelooft;
En voor een andre keer een nieuw bedrog belooft;
Die zie 't toneelspel aan; daarin wordt ons gegeven
Een duidelijk kopij van het verganklijk leven.
Men lacht, men weent er, en men roemt er op zijn staat;
Men toont er woede en drift, en jaloezij en haat,
Gemengd met deugd en liefde, en trouw en brave zeden;
De troon, het huis, de hut, met hun toevalligheden,
De mens van oost en west, van zuiden en van noord,
Door vrede vergenoegd, of door de krijg verstoord;
Men ziet er voor zijn oog, wat ooit historie-blaren
Van 't menselijke hart het mensdom openbaren;
Men zingt, men danst er, en men werkt met list en kracht,
Waar men een vijand vreest of zijn geweld veracht,
Men ziet er wijsheid, deugd, verstand en zuivre zeden,
En ondeugd, loos bedrog en bijgelovigheden -
Steeds onderling in strijd; maar, eindlijk, tot besluit,
Rolt men 't gordijn ter neêr, en blaast de lampen uit.
|