Voor m'n poëzie kan je terecht bij Pp. Naam van het Weblog: Ik kan niet schrijven zoals jij leest ...
05-10-2006
Writer's block
Writer's block
Wel, het heeft iets. Zo'n writer's block. Het biedt je zekerheid. En terzelfdertijd, ook wat flou artistique. Een kunstzinnige sjiek.
Want als het er niet meer is. Dàn heb je het toch maar gehad. En hebben staat hier ook voor zijn. Je bent of was een schrijver.
Hoe kan je anders zo'n ding hebben. Een schrijfkramp. De vingers gaan in staking. In navolging van de hersenen. Zij leveren niet meer. De handen willen niet meer. En daar liggen die letters lamgelegd in hun depot. Te gisten. Met een beperkte houdbaarheidsdatum.
Als schrijver ben je dan machteloos. Je kijkt met weemoed en een beetje afgunst. Naar die heerlijke zinnen. Die voorbij zeilen op het witte blad van een collega. Het dobberen van blauwe gevoelens.
Woorden als meeuwen die schreeuwen om aandacht. En jijzelf zit in een woestijn van wit. Geen kemel aan de praat te krijgen.
Je berust in de rust. En verzindt een tactiek. Een strategie om de staking te ondermijnen. Je doet alsof. En schrijft over die spontane opstand.
En kijk, daar staan ze dan. Die eerste letters. Je bent bang voor een punt. Het finale. Maar je plaatst ze. Uitdagend. Dààr waar jij hen wil. Meester over de interpunctie.
En zie, de rest volgt vanzelf. Staking gebroken. Voorlopig toch...
Raar, zeg ik. Soms na een liefdevolle emotie. Ben nog steeds een verliefd jongetje. Amper 65.
Dikwijls door het lezen. Van een tijdschrift, een gedicht. In de ochtend. Daarna beginnen m'n vingers onrustig te worden...
Op straat ... al wandelend... raap ik zinnetjes op ... goed kijken is een eerste voorwaarde.
O ja, en zonder verwondering en bewondering gaat het ook niet.
Maar zoals dit: vanmorgen schreef ik een reactie op een persoonlijk mailtje. De eerste twee zinnen stonden er voor dat ik het besefte. Zo uit m'n vingers gelekt. Achteraf wist ik: hier moet ik iets mee doen.
Eén moment inspiratie en dan de transpiratie ...
Luisteren naar de woorden die groeien in je hoofd. Schrijven, schrappen..., schrijven, schrappen ... schrappen ...
Zo ongeveer...
Ah, zo eenvoudig is dat? Euh, ja zeker ...
Queeste
Waar is je stilte neergestreken? Op het veld van je verwarde vingers, tussen de dauw van je beloken ogen of in de verte van je dromen?
Met vragen baken ik je zwijgen af verleg de grens van mijn verlangen naar gemis in lege handen en zinnen zonder stem onuitgesproken lang.
Hoe kan ik je lichaam achterlaten in lakens van herinnering de warmte van je woorden horen verloren tussen gisteren en morgen?
Beter plekje dan dit bestaat er niet op de wereld. Enkele vierkante meters geluk. Een zetel op een terrasje overkoepeld door een glazen stulp. Genesteld in groen en water.
Daarnet nog huilde een trein door de stilte. Hij ging razend tekeer. Vulde de hemel met een metalen uitspansel. Driftig daverend.
Hij verpulverde het gefrazel van de zuidenwind. Die mij vertelt over het geluid van de duizendpoot. In de verte. Enkel als hij zuiders zingt dan tilt hij het monotone gedreun over de daken. Duizenden huizen ver. Tot hier.
In mijn zetel. Waar ik moe van niets, me leeg en vol voel. Vermoeid als een verdriet dat me volledig vult. Vanaf m'n ogen die wenen zonder tranen. Over m'n bedrukte borst. Tot in de diepte van m'n tenen. Leeg en vol.
In de lucht tussen de wolken hangt een zilveren vogel. Met onbewogen vleugels. Hij vliegt naar het zuiden. In z'n bek een blank jongetje. Wat bruiner van Belgische zon. Op weg naar zwarte mensen. Die vluchten in gamele bootjes.
Ik ben een verzamelaar. Van het niets bewaard uit vroeger. Een verleden uit de verste verte ...
Ik koester een illusie. Zoveel gemakkelijker om te houden van iets wat nooit heeft bestaan.
Het blijft vlekkeloos jong. Onaangetast. Geen kreukel berouw. Geen spatje verdriet.
Eeuwig onaantastbaar trouw. Het is alleen van jou.
Je brengt een ander op een idee. Alleen al met het woord : nostalgie. En ogen gaan glinsteren. Als de zon in het water. Van heimwee naar wat nooit was.
Naar Iets dat je langzaam laat groeien in jezelf. Als groen gras. "Green Green Grass Of Home" The old home town looks the same as I step down from the train, and there to meet me is my Mama and Papa. Tom Jones. Weet je nog?
En ogen worden vochtiger naargelang de ouderdom. Het leven korter wordt en de dood dichterbij.
Nostalgie om je onbezorgd te bedriegen. Je te verwennen met een stukje heden uit het verleden. Hoop te planten als jonge sla in september. Die je niet meer als een krop zal snijden. Alleen nog zal proeven in je herinnering.
Hoop het enige wat je nog teelt. Vooraleer de wanhoop toeslaat en je verlamt ... Angst als jonge sla ...
Vandaag voel ik me een beetje bezorgd. Bekommerd om jou. Want wat neem ik van je af? Tijd en illusie? En wat krijg je in de plaats van me? Niets? Tenzij een gebrek aan de twee voorgaande?
Wat heb JIJ er aan als ik je schrijf dat het geluid van motoren over een autostrade binnendringt in dit 'heilige der heiligen': mijn ochtend?
Trouwens, weet jij wel wat dàt is, nu de RKK een minuscuul clubje is geworden? Waarvan de leider als een archaïsche rock-artist zich tussen z'n groupies laat ronddragen.
Vraagtekens. Het zijn zo wat de leestekens die mijn witte ruimte bevolken en beheersen. Twijfel. Een teken van zwakte? Onmacht? Gebrek aan overtuiging of kennis?
Waarom schrijf ik dan? En jij, waarom lees je dit? Waarom? Het zal wel nooit duidelijk worden. Voor geen van ons beiden.
Zelf kan ik me amper een ochtend voorstellen zonder papier tussen m'n vingers. Het zou dan zijn alsof ik het belangrijkste deel van de dag heb overgeslagen.
Zou het voor mij wel 'een dag' geweest zijn? Dit is puur een oratorische vraag. Het vraagteken doet er niet toe in dit geval. Je mag het aftrekken van de voorgaande. Eentje minder op de lijst van mijn twijfel.
Goed, onderstel dat je de tijd die je spendeerde aan dit stukje als een verloren deeltje van je leven zou beschouwen dan zal ik het nog goed trachten te maken. In de zin van 'herstelling van de geleden schade'. Wiedergutmachung.
Hoe gaat het met je vandaag?
Met je reuma? En je hoofdpijn? Die steek in je heup? Vergat ik nog wat? Ach ja, de pijn van het zijn en het alleen zijn.
En jij daar. Ja, jij die zich mateloos moe voelt in dat jonge lichaam van je. Terwijl je geest ronddanst maar dan op een dansvloer die je verlamt.
Jij die zich bezorgd afvraagt 'hoe breng ik die twee weer in balans' . Lichaam en ziel.
Hoe gaat het vandaag met je?
Terwijl jij zich angstig afvraagt: wat volgt er nog? Wat zullen onderzoeken naar boven halen aan analyses en diagnoses ? Speciaal voor jou: het ga je goed!
Zie, lieve lezer-es,
zo is alles nog niet verloren vandaag. Want ik had interesse voor je. Ik informeerde even hoe het met je ging vandaag.
Het was verboden. Maar we deden het toch. Want alles was verboden.
De zondagnamiddag, toen nog met een hoofdletter, kregen we witte boterhammen met kaas ertussen. En een blekken kan met chocolademelk. Of iets in die buurt. Stiekem sopten we onze boterham in dat kopje troost. Een heldendaad.
Eén keer per week kregen we dat extraatje. Na een bezoek van thuis. Op zondagnamiddag. Dàt was enkel realiseerbaar voor de rijken of zij die dichtbij woonden. M'n ouders zaten ergens tussenin. Veronderstel ik. Eerst de tram. In '56 een Opel Record.
Op het einde van die visite kwam een surveillant rond met een bel. Tijd voor de tranen. Van moeders. En bij dat afscheid was het net of ze de ziel uit je lijf scheurden. Ze meenamen naar dat verre dorpje met z'n bossen en z'n heide. Toen nog.
En zelf bleef je verweesd achter. Met een onbeschrijflijke pijn in je borst. En ze beschrijven kon je niet. Want elke brief moest open afgegeven worden.
En waar vond je dan wat moederliefde terug? In de verboden hand van een kameraadje. In het donker van de filmzaal. Om die jongensliefde te vermijden: "Semper tres!".
Jawel, een luxe. Op zondagavond. Om je pijn te verdoven. Een film, zoals de Five Sullivans. Vijf broers die allemaal stierven in WO II. Voor ons.
Zoiets dat kon je begrijpen. Want zelf zat je ook te sterven.
Zopas sopte ik m'n witte boterham met kaas in een kopje chocolademelk. Van échte chocolade. Ik keek vluchtig rond. Geen surveillant te bemerken. Oef!
Als een razende ben ik er door gekoerst. Wel honderd gedichten per uur. Dat verdient een 'proces verbaal'. Fout ... ik weet het.
Mààr... ik wist weer meteen waarom hij nu al jaren naast me ligt. Ongeopend. Zo blauw, maar zo alleen. En dan nog met een lint, tussen het één en andere been. Ach, vergeef me, dat rijmde even.
H. de Coninck bleef ik jarenlang trouw. Hij was m'n ochtend. Het oosten en het westen. Het noorden en het zuiden. Koningsblauw.
Dewulf prevel ik, zo traag als ik kan. Als een schildpad over papier. Telkens opnieuw. Van ginder tot hier. Tot ik er blauwziek van word.
En Nolens is nog Terra Incognita. Geurt lekker naar inkt. Die bezinkt op weilanden van woorden. Ik ontdek en ontdek ... en trek verder...
Maar Claus ... neen, dank je, die laat ik voor de Nobelprijs ...
Hij ligt hier in mijn handen. Blauw als een geschilderde zee. Met een lint als een liaan tussen de tanden.
Als het leven van een dichter mag worden afgemeten aan het aantal pagina's, dan is hij groot en dik. En oud. En dat is hij ook Hugo Claus. Oud, bedoel ik.
De Bezige Bij verzamelde zijn leven tussen twee covers. Op 1.109 bladen. Leven en dood behangen met letters.
Na Herman de Conink, jaren lang, Dewulf en Nolens, begin ik nu de ochtend ook met wat Claus.
Ik hoor zijn voornaam gefrasel. Nederlands om te savoureren. Heerlijke blauwe ochtend ...
uvi
PS. Oud is een relatief begrip. Wanneer ben je dat? Vanaf tachtig, negentig, honderd? Of daar ergens tussenin?
Hoe de morgen reeds tekeer gaat. Met slaande deuren. Een wekkerradio en kinderstemmen op een fiets. Terwijl ik nog hoop verzamel op een ochtend. Badend in de leegte van geluid.
In mijn handen dobberen dichters over een blad. Leven in wit water. Uren turen naar letters in de verte. Achtergelaten dagen. Verteerd door herinnering.
En ik wil slapen in de armen van hun gestamel. Onder de blauwe wasem van hun inkt.
Mijn ochtendritueel verslaapt zich. In de eerste plooien van het licht. Het sacrale water wacht op zijn ontwaken. Ik wil de ochtend voor mij alleen bewaren.
Angstvallig vertaal ik ieder geluid. In de stilte teel ik dichters. Op papier. Het geritsel van letters. Ze herleven onder de streling van zachte ogen.
Boven wacht de dag onder zijn lakens. Ze slapen beiden nog. Onder een sprei van dromen.
Neen, een kopje staat er niet zomaar. Zelfs leeg heeft het een tweede leven. Het bewaart ochtend of verzamelt herinnering.
Zo ook, kan dat gebeuren met het licht. Het ligt dan zonder ogen te wachten op een boek. Gebundelde aarzeling van woorden.
Het betasten van het leven. Wat nog moet komen. De dood. Als een oefening. En het leven. Om te leren verliezen.
Daarom staat er een kopje. Ook al is het leeg. Op de daartoe bestemde plaats. Na genot, een etalage van gemis. En licht. Gevangen om te lezen. Wat een ander reeds wist.
Ik hoor het hijgen van zijn stappen. Luister naar de echo van z'n stem. Doorheen de muren. Hij huppelt door de wereld die ik niet dragen kan. Noch sturen.
Hoe licht is het verdriet van kind'ren. In tijd. Het lijkt wel ebbe en vloed langsheen de kustlijn van hun tranen. Ik moet me baden in hun verlaten angst.
Maar in mijn handen rust een zachte onrust. Een sprei van twijfel dekt de tafel van m'n dag. Hoe, m'n God, kan ik het kind in mij weer baren. Om hem te troosten als een spel. Met kameraden.
Zondige gedachten zijn het. OK, ik geef het meteen toe. Ik bad zelfs tot een god waarin ik niet geloof.
En nog blijven ze 'ontoelaatbaar'. Want in gedachten kun je ook zondigen, leerde de Mechelse Catechismus. Ik denk veel.
Ze kloppen niet binnen het referentiekader. Mijn hoop en wanhoop. Niet volgens het boekje dat de literatuur en het leven doceert. Over een opa en oma. De charmante heiligen van de derde leeftijd.
Volgens mij ongedoseerd. Preconciliair. En aangelengd met romantiek. Zoals vroeger de melk. Maar ik ben dan ook een zondaar.
Ik ken er die het doen met de glimlach. Met kennis van zaken en een hart van goud. Dat zijn de échten. De engelen in een sprookje.
Ik ben eerder de boze jager. Mijn God, laat hem nog een uurtje slapen.
Daar staat hij dan onder de Vlaamse modder. Brabants bruin. Oerdegelijke klei om een man te scheppen. Ondertussen is hij nog m'n Afrikaanse prins. Kwetsbaar.
Mon amour pour toujours. Dàt zeg ik hem dagelijks want hij moet zoveel liefde missen. En staat nog voor brutale waarheden.
Maar nu dwingt de wereld me op de knieën. Om hem te wassen en te kleden. Kniehoog denken en handelen.
De wasmachine is me genadig. En de buurvrouw ook. Ze biedt dekking. Hij mag op de trampoline. Want de oorlog woedt verder. Van de klei komen keitjes.
Een reservoir van projectielen. Reptielen in kinderhanden. Mijn kleine oorlog. En ik heb er al eentje achter de rug. WO II.
Die leek mij toen plezanter.
uvi
PS. Buurjongen heeft bestand afgekondigd. Wapens zwijgen. Vijand zit mee op trampoline.
Multicultureel Madurodam. Mijn kleine Afrikaan spreekt twee talen. Da's niet genoeg. Da's duidelijk.
Hij is blank en Belg. Maar ook weer niet. Voor kinderen. Hier op het woonerf is hij een indringer. Een allochtoon. Blaast het spel op want ze verstaan elkaar niet. Loopt in de weg. Een spelende terrorist.
Sommigen kruipen dan maar zelf naar binnen. Hun dichtste nest. Anderen staan op hun rechten. Eigen plein eerst. Jij kwam later. Wij waren en wonen hier.
Woorden vormen een barrière. Als ze niet van dezelfde taal zijn. Ik verwijt hen niets. Zie het verdriet in zijn tranen. Lijd met hem, maar begrijp hen.
Of hoe kinderen al trainen voor later.
Hier spreekt men Nederlands. Sire, il n'y a pas de Belges. Si, Monsieur
Destrée , mijn kleine Belg. Il n'aime pas le soleil.