Hoog boven de beeldengroep op het Zand uit kijkt Tijl Uilenspiegel over Brugge uit en tuurt in de richting van Damme, de plaats van waar hij volgens de legende afkomstig was. Velen onder ons kennen de faam van Tijl als een volkse grappenmaker maar weinigen kunnen zo maar voor de vuist weg een van zijn vele fratsen vertellen. Daarom geef ik er u hier niet 1 maar 2 die allebei met Brugge te maken hebben. Het is nog in een oude spelling opgesteld. Ze werden opgetekend door Jan Bruylandts in 1904.
"Hoe Uilenspiegel met zijn vader te paard naar Brugge reed en de goede burgers plaagde.
De broeder van Klaas, de vischverkooper, die vijfmaal peter van den kleinen Tijl geweest was, had zijne vrouw verloren, die hij innig lief had gehad, en de vent was sindsdien een geheel ander mensch geworden. Hij liep gedurig met den kop op de borst en geen enkel kluchtig woord kwam hem nog over de lippen. - Hij gaat er van kapot, zeiden de menschen. En zoo was het. Korten tijd daarna moest hij te bed blijven, en op eenen namiddag kwam een Bruggeling, die naast den vischverkooper woonde, Klaas op 't werk verwittigen, dat zijn broeder op z'n uiterste was. De houthakker hield veel van den oudste, zooals hij hem noemde, en besloot dadelijk naar Brugge te rijden, te paard, want zijn baas wilde hem wel een rijdier afstaan voor deze gelegenheid. - Mag ik meerijden, vâ? vroeg Tijl. - Neen, jongen, neen. Ik heb geen tijd te verliezen, en ik zou te veel last met u hebben. - Ik zal heel wijs zijn. - Neen, heb ik gezegd. De kleine ging bij moeder klagen en liet de waterlanders over zijne wangen rollen. - Wel, neem het kind mede, zei Anna. 't Is toch zijn peter die op sterven ligt. - 't Is zoo een lastige jongen. - Hij zal zich goed gedragen, hé Tijl? - Ja, moê... Mag 'k, vâ? - Kom dan maar op, zei Klaas, die geen twee minuten aan zijnen telg kon weerstaan. De houthakker sprong te paard en de moeder plaatste den kleinen Tijl achter den vader op het dier. - Goed vasthouden, Tijl. - Ja, moê... Toen ze te Damme kwamen, stonden de meeste lieden aan de deur hunner woning. Allen groetten hen, want ze kenden Klaas als een braaf man, maar niet zoodra waren de twee ruiters voorbij, of ieder kreet: - O, wat een boos getrek! - Deugniet van een jong! - Daar zullen ze nog plezier van hebben! De kleine schalk had, telkens een Dammenaar den vader groette, zijn hemd opgelicht en liet aan de verbaasde lieden zijn jeugdige maan bewonderen. Toen ze een eind weegs hadden afgelegd, hield de vader het paard staan, en zich omkeerende sprak hij Uilenspiegel toe: - Wat hebt ge nu weer aangevangen? - Niets, vâ. - Waarom riepen die van Damme ons dan na? - 'k Weet het niet, vâ. Ze doen dat altijd, als ze me zien. - Ik begrijp er niets van. - Ik ook niet. - 'k Stel toch niet veel vertrouwen in u, Tijltje. Kom, zit hier vóór me op het paard, dan kan ik u in 't oog houden. Zoo kwamen ze te Brugge. De kleine snaak, zoodra zij een mensch ontmoetten, stak zoover mogelijk zijne tong uit en vertrok zijn gelaat zoo leelijk als 't maar eenigszins kon. En de voorbijgangers riepen den vader toe: - Een schoon kind dat ge daar hebt! - Ziet den kleinen nietswaard daar eens zitten. - Deugnieten-jong! Er waren er die dreigend de vuist naar Klaas opstaken, die schuddebollend tot zichzelf zei: - 'k Begrijp er niets van. Zou mijn zoontje onder een slecht gesternte geboren zijn? Hij zit daar nu toch zoo stil als een kindeken Jezus in de kerk en de menschen zijn boos op hem. En de kleine Uilenspiegel versterkte in Klaas die gedachte, door zich om te keeren en te zeggen: - Ge ziet wel, hé vader, dat de menschen allemaal boos op me zijn, al zeg of doe ik niets. - 't Is waar, zei Klaas, 't is waar!... De vischverkooper was aan 't sterven, als de houthakker en Tijl binnentraden. Hij had nog juist den tijd om zijn petekind te zegenen en met een paar woorden zijn dochterken, dat nog een jaar jonger was dan Tijl, onder de hoede van zijn broeder te stellen, om dan de eeuwigheid in te treden. Met twee kinderen keerde de houthakker naar de hut in het woud terug, niet geheel in zijn schik, want hij wist niet wat zijne vrouw wel over dit onverwacht geschenk zou zeggen. Ze hadden het al niet te breed, want het karig loon van Klaas was nauwelijks voldoende om in hun eenvoudig bestaan te voorzien. De menschen op den weg, die weer met de tong en 't leelijk vertrokken gezicht hadden af te rekenen, riepen achter de groep te paard alle soorten van lieflijkheden, en tot overmaat van rampspoed, aapte het dochterken haren neef na, en had Klaas twee kinderen vóór hem zitten, die de voorbijgangers hun tongetje lieten bewonderen. Gelukkiglijk werd hij thuis met de twee deugnieten goed ontvangen door Anna, die meende: - Waar er eten is voor drie, is er ook eten voor vier. Tijltje heeft nu een speelgezellin. - Ge zijt eene kruisbrave vrouw, sprak Klaas en omhelsde teeder zijne gade. - En wij zullen goede vriendjes zijn, zei Uilenspiegel tot zijn nichtje, en sleurde het meisje bij het haar, zoodat het aan 't huilen ging.
Dat nichtje was Nele en het was dus op deze manier dat Tijl zijn Nele voor de eerste keer ontmoet had.
Waar Uilenspiegel aan 't Minnewater op de koord danst en die van Brugge aan 't vechten krijgt.
Te Brugge, waar het tweetal aanlandde, na eene korte omreis in Vlaanderen, was Uilenspiegel weldra door rijk en arm, jong en oud gekend, want hij liep met Lamme herberg in en herberg uit en werd dikwijls ten huize van burgers en edelen ontboden. Hij voorspelde de toekomst, en deed het op eene zoo geestige wijze, met tal van zinspelingen op den uil, die steeds zijn meester vergezelde, dat men geld gaf om hem te hooren spreken. Een Zondagnamiddag was er veel volk bijeen, aan het Minnewater, en er kwamen nog steeds nieuwsgierigen, want er werd verteld in de stad, dat Uilenspiegel op de koord zou dansen. De guit had inderdaad over 't Minnewater, van den eenen populier naar den anderen, eene koord gespannen, en als er genoeg menschen naar zijn zin vergaderd waren, liep hij een paar malen op het touw heen en weder en begon er in 't midden op te zwaaien en te dansen. Uren had hij zich daar in 't woud, in vroeger jaren, als hij nog een kind was, op toegelegd, en hij was er in geslaagd het wonderwel te leeren. De bijval was groot en Lamme, die met zijn hoofddeksel eene omhaling deed bij de toeschouwers, was over de giften zeer tevreden. Uilenspiegel had zich nu neergehurkt op de koord, en deze ook met de handen vastgenomen. Zoo langzaam over het water zwaaiend, zong hij het volgende lied: Burgers van het oude Brugge, Hebt gij 't lieken al gehoord, Van den man, die zonder vallen, Weet te dansen op de koord.
Dansen doen toch alle menschen,
Schoon de dans hun niet behoort,
Maar ze doen het op den aardbol,
En ik doe het op de koord.
Lijk de vrouwen het begeeren
Dansen vele mannen voort,
Op de maat die wijfjes fluiten;
Ik dans liever op de koord.
Lieden, die zeer hoog gezeten
Voeren hier het hooge woord,
Dansen naar den vorst zijn nukken;
Ik dans liever op de koord.
Heel de wereld danst op krukken,
Wijl de levensdrang haar spoort,
Ik zweef boven al die zotten
En dans liever op mijn koord.
Het liedeken vond een overgrooten bijval en Uilenspiegel moest het opnieuw zingen, terwijl Lamme weer zijn ronde deed en het geld in zijne pet regende. En luide klonken de kwinkslagen, die hij ten beste gaf, om den eenen of anderen Bruggeling, die met open mond stond te luisteren, zijn penningen te doen storten. Sinds het bestaan der wereld, sinds Caïn zijn broeder Abel doodde, vindt ge overal op aarde menschen, die branden van nijd en jaloerschheid en slechts genot vinden in het onheil van hun evennaaste, die onverpoosd al doen wat maar eenigszins mogelijk is, om een ander te plagen en ongeluk boven zijn hoofd te roepen. De bijval, dien Uilenspiegel oogstte, wekte dan ook de afgunst op van een paar jongelingen, die leelijk misbakerd waren en beseften dat ze er nooit zouden in slagen op de koord te dansen. Ongemerkt waren ze een der boomen genaderd, waaraan het touw was vastgehecht en in een omzien hadden zij het met hun mes doorgesneden, zoodat de op de koord wiegelende Tijl in het water plonste. Het volk lachte. Iemand die valt doet de toeschouwers lachen. Dit zit nu eenmaal in den mensch. Uilenspiegel zwom als een visch en bevond zich dan ook spoedig op het droge. Hij sprak een paar oogenblikken met Lamme en begaf zich dan naar eene naastgelegen herberg, om zijne kleederen bij het vuur te hangen. Lamme had zich intusschen met het volk onledig gehouden en riep zooveel het zijne longen maar toelieten: - Menschen, komt bij en luistert! Menschen, komt bij! En dan sprak hij als volgt: - 't Is den eenen hond leed, dat de andere in de keuken gaat. Eenige deugnieten, die toch hun verdiend loon zullen ontvangen, hebben mijn vriend Uilenspiegel de pert gebakken, waarvan gij allen getuigen waart. Ik heb gezien wie het gedaan heeft en ik was dan ook van plan de twee kerels eene vetting van belang te geven, maar Uilenspiegel, die zoo braaf is als 't beest dat steeds op zijnen schouder zit - want veel te goed is half zot! - heeft het mij verboden. Ze zullen dus elders de galg vinden, die nietswaarden. Ik ga het touw terug vastknoopen en heb de eer u te melden, dat Uilenspiegel, zoodra zijne kleederen droog zijn, een tweede vertooning zal geven, met nog schoonere kunsten dan de eerste. Komt bij en zegt het voort. Het volk, klein en groot, jong en oud, bleef natuurlijk wachten, want de nieuwsgierigheid maakt ook deel uit van de menschelijke plagen. Uilenspiegel kwam een half uur later terug en toen hij op de koord sprong groette hij vriendelijk de menigte, die hem op gejuich en handgeklap onthaalde. Wie ooit koorden danser worden wil, het zij in den rechten zin des woords, het zij figuurlijk, hij weze vriendelijk jegens degenen die hem al eens in 't water doen plonsen, en hij zal een populair man heeten. Tijl richtte het woord tot de toeschouwers: - Menschen, het is de laatste maal dat ik hier te Brugge dansen zal, want ik ga de wijde wereld in, om overal mijn kunsten te vertoonen. Ik wil elders lauweren plukken, en 'k zal dat beter kunnen doen dan hier, want niemand is profeet in zijn eigen land. Ik zal, tot afscheid, een kunstje verrichten, dat ge nog nooit gezien hebt, maar ik moet daarvoor een honderdtal schoenen van uwen rechter voet hebben. Wie geeft ze mij? Ieder verhaastte zich zijn schoen uit te doen en hem Lamme toe te reiken, want de menschen zijn er op uit dienst te bewijzen aan iemand die hooger staat dan zij. Lamme bond de schoenen aan elkaar en langde Uilenspiegel dien tros. Deze zwaaide een paar malen het pak schoenen heen en weder en liet het dan tusschen de menigte terecht komen, onder den uitroep: - Ieder het zijne! Het gevolg is licht te raden. Elkeen wilde zijn schoen terug hebben, en mannen, vrouwen en kinderen, wierpen zich op de saamgebonden schoeisels, riepen, schreeuwden, tierden, stompten, duwden, zoodat hooren en zien vergingen. De mannen trokken partij voor hunne vrouwen, de ouders voor hunne kinderen, en eer er een tiental minuten verloopen waren, was gansch die biezwerm aan 't vechten. Uilenspiegel en Lamme waren verdwenen.
|