Sinds de kredietcrisis valt met de regelmaat van de klok het begrip Tier 1-ratio,
dit is vakjargon voor het kernvermogen van een onderneming uitgedrukt
als percentage van het vreemd vermogen. Het kernvermogen is het
aandelenkapitaal plus de reserves van een onderneming. Het vreemd
vermogen is het totaal van schulden die een onderneming heeft. Maar
voor alle duidelijkheid: deze term is voornamelijk in het nieuws als
het over banken gaat.
De tier 1 ratio van een bank is dan de
verhouding tussen enerzijds het kapitaal (gestort door de
aandeelhouders) plus langlopende achtergestelde leningen en anderzijds
de risicogewogen activa (=uitstaande kredieten).
De
toezichthouders eisen een Tier-1-ratio van minstens 4%, maar banken
streven vaak zelf naar een (veel) hoger percentage. De tier 1-ratio is
met name voor banken onderling een belangrijke maatstaf voor het vertrouwen dat ze in elkaar hebben om elkaar geld uit te lenen.
Vooral
in onzekere tijden zoals nu is de Tier 1 ratio van groot belang. Een
hoge Tier 1 ratio geeft aan dat een bank een relatief groot eigen
vermogen achter de hand heeft en dit beschermt hen tegen verliezen.
Hierdoor zullen andere banken makkelijker geld uitlenen aan een bank
met een hoge Tier 1-ratio, waardoor deze bank dan weer gemakkelijker
hypotheken en andere kredieten kan verstrekken.
Vandaar ook dat een bank met een dalende ratio een prooi wordt van hedgefunds. Door het shorten
leggen ze het er vingerdik op dat een bank mogelijks problemen zal
kennen. Hierdoor verliest zo'n bank het broodnodige vertrouwen,
bevriest het interbancaire uitlenen, halen klanten massaal geld weg en
komt de bank in liquiditeitsproblemen. Zo zorgen de hedgefunds voor hun eigen gelijk.
De
meeste landen hebben het shorten van bankaandelen verboden. Het enige
resultaat dat hiermee bereikt is, is een marktverstoring want de meeste
bankaandelen staan, ondanks het shortverbod, op hun allerlaagste punt
ooit.
Op een bijeenkomst in Basel heeft de bancaire
sector afgesproken dat een bank minimaal een Tier 1-ratio dient te
hebben van 9,1%. Wanneer een bank hieronder komt dan dient het actie te
ondernemen. Feitelijk zijn er dan twee mogelijkheden:
1.Hun eigen vermogen verhogen door:
onderdelen te verkopen
nieuw kapitaal aantrekken door bijvoorbeeld een emissie (nieuwe aandelen uitgeven)
het uitschrijven van een (achtergestelde) obligatielening.
2. Het afstoten van uitstaande kredieten of ander risicodragende activa.
Dit
laatste wordt ten stelligste ontkend door bankiers. Logisch want dat is
eigenlijk hetzelfde als een bakker die zegt dat hij minder brood wil
verkopen. Dat trekt geen klanten aan natuurlijk. De praktijk wijst uit
dat banken hierover liegen. Het lenen van geld is sedert de kredietproblemen veel moeilijker geworden doordat de banken veel meer eisen stellen.
Ook
de renteverlagingen door de centrale banken worden nauwelijks
doorgerekend. Op zich is hier niets mis mee, maar dit kan wel een
economische ramp worden voor zelfs goeddraaiende bedrijven die om geld
verlegen zitten (onder andere door vertraagde betalingen van hun
klanten). Op korte termijn wordt verwacht dat in een volgende
bijeenkomst in Basel wordt besloten om de ratio nog verder op te
trekken tot 11,5 procent.
Voorbeeld van het verhogen van de tier 1 ratio:
Stel
dat een bank beschikt over een eigen vermogen van 10 miljard en voor
100 miljard aan risico gewogen activa uitstaan heeft. Op basis van
deze gegevens heeft de bank een Tier-1-ratio van 10%.
Stel
dat slechte leningen het eigen vermogen met 5 miljard heeft aangetast
naar 5 miljard. Dan daalt de Tier-1-ratio naar 5%.
Om
deze ratio te herstellen naar 10% kan de bank voor 5 miljard aan
nieuwe aandelen of kapitaalobligaties uitgeven ( de meeste banken
hebben hiervoor een beroep gedaan op de overheid) of voor 50 miljard
naar risico gewogen activa afstoten (Tier 1 ratio is dan eveneens 10%:
5 miljard van 50 miljard).
Dit voorbeeld maakt ook
duidelijk dat als deze bank 11% slechte kredieten heeft die het moet
afschrijven, ze meteen failliet zijn (negatief eigen vermogen). Een bank is dan ook een reus op lemen voeten.
Daarom ook dat de Basel akkoorden meer en meer de richting uitgaan van
fors hogere ratio's want 4% is echt een lachtertje. Sommigen opperen
zelfs een dekking van 100% (full reserve).
In Amerika
zijn dit jaar (2009) opnieuw reeds 16 banken over kop gegaan. Dit
brengt het totaal sinds de crisis op 41 banken. Het is duidelijk dat
alle overheidsmaatregelen nog altijd niet voldoende zijn om de crisis
te stoppen. Het is wachten op een volgend rondje kapitaalinjecties.
De Kredietcrisis: Een verhaal over sub-prime hypoteken, cdo's (
schuldobligaties met een rangorde), bevroren kredietmarkten en credit
default swaps (overeenkomsten tussen 2 partijen waarbij het
kredietrisico van een derde partij wordt overgedragen).
Vele
jaren geleden zaten investeerders (pensioenfondsen,
verzekeringsmaatschappijen,...) op een grote hoop geld die ze wilden
investeren om de hoop nog groter te maken. Tot aan de internetbubble
kochten ze vooral T-bonds omdat deze een stabiele en zekere inkomst
gaven. Toen Greenspan met het lumineus idee kwam om de rente te laten
zakken tot 1%, trokken de investeerders hiervoor hun neus op. Dit was
wel zeer weinig "return on investment".
Bankiers daarentegen
sprongen een gat in de lucht. Ze leenden dan ook gigantische bedragen
tegen 1%. Door de hefboomwerking konden ze enorme winsten maken. Wie
een deal maakt van 10 000 met een marge erop van 10%, wint 1000.
Wie
10 000 heeft en 990 000 daarbovenop leent à 1% en hierop een marge
heeft van 10%, wint 90 000 (na aftrek van zijn rentelast). Geef toe,
een winst van 90 000 op een investering van 10 000, wie zou dat laten
liggen. Op deze manier maakten de banken enorme winsten. De
investeerders echter zaten daar met hun vele geld en konden er niets
mee doen. Dit bracht de banken op een idee. Ze zouden de investeerders
in contact brengen met de kopers van huizen via de hypotheekleningen.
Er
was een grote vraag naar huizen. Via makelaars werd veel geld geleend
door hypotheekbanken aan huiseigenaren met hypotheekleningen. Makelaars
verdienden veel geld door de verkoop en huiseigenaars zagen de waarde
van hun huis continue stijgen. Iedereen blij. Bijna iedereen, want de
investeerders konden nog steeds weinig geld verdienen. Maar nu kwam er
een fantastisch product op de markt: CDO of collateralized debt
obligation. Het geniale was dat een CDO bestond uit een heleboel
hypotheekleningen die in drie klassen werd verdeeld. Een superveilig,
een gewoon en een riskant gedeelte. Toevallig bestond voor elk deel een
markt:
Het superveilige werd gekocht door de investeerders
(rendement 4%, is meer dan de 1% van de Fed), de gewone aan banken en
bedrijven (7%) en de riskante aan vooral hedgefunds en speculanten (10%
rendement). Daar er niets mis was met deze hypotheken en daar huizen
alsmaar in waarde stegen, was er geen vuiltje aan de lucht. Zo kregen
de superveilige een AAA rating, de gewone een BBB rating en enkel met
de riskante kon het fout gaan, maar de hoge rente maakte veel goed.
Door de goede ratings konden deze CDO's gemakkelijk worden doorverkocht
zodat steeds meer banken en investeerders winsten erop maakten.
Maar
zoals het altijd gaat is veel nooit genoeg. De investeerders hadden nog
altijd geld op overschot en vonden de CDO's zo aantrekkelijk dat er een
enorme vraag naar was. Om aan die vraag te voldoen, moesten er meer
hypotheekleningen worden afgesloten. Maar zowel de hypotheekbanken als
de makelaars vonden nog nauwelijks waardige kopers. De enige oplossing
was het versoepelen van de voorwaarden: de nieuwe eigenaars moesten
niet langer kredietwaardig zijn. De makelaars bleven hun winsten
opstrijken en de hypotheekbanken konden zonder veel problemen hun
minderwaardige leningen doorverkopen aan banken en investeerders.
Zo
werden de subprime leningen geboren. Iedereen winst: de nieuwe
eigenaars die het zelf niet konden geloven dat ze zomaar geld kregen
voor een huis. De makelaars die gouden zaken deden. De hypotheekbanken
die massa's leningen konden geven en deze konden doorverkopen aan
investeerders, die ze op hun beurt met winst verder verkochten. Zo werd
de hete aardappel van de ene naar de andere doorgegeven. Pas op,
tijdens de eerste jaren waren er ook wel eigenaars die hun hypotheek
niet konden terugbetalen, dit zonder erg. Het huis ging terug naar de
bank, die kon het met winst opnieuw verkopen daar de huizenprijzen
bleven stijgen.
Uiteindelijk gebeurde het onvermijdelijke. Meer
en meer huiseigenaren konden de afbetaling niet meer aan. Ze gaven hun
huis terug aan de bank waardoor er teveel huizen op de markt
beschikbaar kwamen. Dit deed niet alleen de "te koop" staande huizen in
prijs zakken, maar ook de huizen van de eigenaars die niet te koop
stonden (eerst 1 huis, dan de ganse straat, wijk en tenslotte gans
Amerika). Want waarom zou je nog bvb. 250 000$ afbetalen voor een huis
die slechts de helft ervan waard is en zo kwamen er teveel huizen te
koop te staan.
Het uiteindelijke resultaat is dat de CDO's niet
meer de winstgevende toverdoos was, maar een bom met waardeloze
hypotheken. De markt van CDO's droogde volledig op want niemand hoefde
ze nog. Nu is het grote probleem dat deze slechte CDO's overal zitten
en door velen gekocht werden met geleend geld. Nog erger is het feit
dat deze CDO's volledig in waarde dalen. Niet alleen het riskant
gedeelte maar ook het BBB gedeelte en zelfde het superveilige AAA
gedeelte blijkt nu riskant te zijn. Maar ook de hypotheekbanken konden
hun slechte leningen niet meer kwijt. Het hele financiële systeem kwam
vast te zitten en het licht ging uit.
Het resultaat is: De
huiseigenaren zijn hun huis kwijt, banken en investeerders gaan
failliet en het geld van de investeerders is weg. Jammer want dat geld
van de investeerders zou wel eens ...uw pensioen of uw
levensverzekering kunnen zijn.
Bij het oprichten van het Europees Systeem (zie deel 2) werden er een aantal richtlijnen opgesteld in het Verdrag van Maastricht. De belangrijkste taak van de ECB is de prijsstabiliteit. De ECB heeft zichzelf opgelegd om de inflatie onder de 2% te houden. Hiertoe hielden ze 2 belangrijke parameters in het oog: de consumenteninflatie en de geldhoeveelheid (M3-inflatieindicator
op langere termijn). Dit hadden ze geleerd van de Duitse bundesbank.
Verder hadden ze uitgerekend dat een maximale geldgroei van 4,5% goed is om de inflatie onder de 2% te houden.
Je
mag je al de vraag stellen of dit klopt? Kan het niet zijn dat er een
evenredig verband is tussen de geldgroei en de inflatie? Laten we eerst
de cijfers van de laatste jaren bekijken:
De geldhoeveelheid op 31/12/2008: (de drie opeenvolgende cijfers zijn de veranderingen in 2006,2007 en 2008)
chartaal geld= 711 miljard euro (+11%,+8,1%,+13,4%): oktober 2008 alleen was goed voor een stijging van 5%.
M3=9372 miljard euro (+10%,+11,5%,+7,3%)
Conclusies van deze cijfers:
Chartaal geld (munten en biljetten) maakt minder dan 10% uit van de totale liquiditeitenmassa (M3).
De stijging van de M3 is veel forser dan de gepubliceerde inflatie (zijn deze juist?)
Je
mag meteen concluderen dat de ECB zich niet aan de afspraak van
maximale groei van 4,5% gehouden heeft (de eerste jaren zaten ze
gemiddeld aan 7%). Terwijl dit voor de Duitse bundesbank pijler nr.1
was, heeft de ECB blijkbaar (en zeker de laatste jaren) de andere kant
opgekeken. De ECB heeft zich vooral gefocust op de consumenteninflatie,
die laag is door vooral de goedkope import uit Azië. Je mag er echter
vanuit gaan dat de hoge groei van de geldhoeveelheid zich ooit zal
vertalen in inflatie. Het is nu éénmaal bewezen dat geldgroei leidt tot
kredietgroei en inflatie.
De dollar:
Bovenstaande
grafiek toont de groei van de geldhoeveelheid gepubliceerd van dollars.
U ziet dat het blauw gebied eindigt in 2006. Dit betekent enkel dat de Fed gestopt is met het publiceren van de M3,
wegens niet meer relevant. Zo los je natuurlijk ook een probleem op
(geleerd van de struisvogels). Het is duidelijk dat het probleem in
Amerika vele malen groter is dan in Europa. Het is juist de M3 die
aantoont hoeveel krediet er verleend is en is dat nu niet het grote
probleem in Amerika? Van zodra ook de ECB stopt met publicatie weet je
hoe laat het is. (grafiek van de euro vindt u terug in deel 1)
In deel 1 werden 2 groepen voorgesteld: het publiek en de groep van de scheppers,
deze laatste zijn best eens nader te onderzoeken. Zij bepalen immers
hoeveel geld er in omloop is. Vooral omdat ze geld uit het niets kunnen
scheppen, maakt hen verantwoordelijk voor de m3 (totale liquiditeitenmassa) of de hoeveelheid geld.
ECB Tower in Frankfurt
In het eerste deel kon u lezen dat men spreekt over primaire en secundaire banken.
De secundaire banken (veel spaar- en hypotheekbanken) kunnen nooit meer geld uitlenen dan dat zij zelf hebben gekregen van ander publiek via ingelegd spaargeld (spaarbanken) of via verkochte pandbrieven* (hypotheekbanken). Deze banken doen enkel aan kredietbemiddeling.
De primaire banken (b.v. KBC, DEXIA, ABN/AMRO, RABO, ING, SNS) zijn de geldscheppende banken, dat wil zeggen dat zij met een zekere kas een grotere girale geldhoeveelheid dan deze kas kunnen maken, via girale kredietverlening. Zij weten namelijk uit ervaring dat de rekeninghouders slechts een klein deel van hun geld in chartale
(biljetten of munten) vorm komen opeisen en hebben dus geld over,
waarmee ze een girale zeepbel kunnen opblazen, die echter ook niet te
groot mag worden in verband met de vereiste liquiditeit ( een bank kan failliet gaan omdat zij niet aan de opvragingen van het publiek kan voldoen).
De primaire banken willen natuurlijk zoveel mogelijk giraal krediet verlenen om zoveel mogelijk rentewinst
te maken. De Centrale Banken houden hen wel in de gaten (blijkbaar
zitten er wel veel gaten in die gaten) dat ze niet teveel geld
scheppen, in verband met inflatiegevaar. Dit systeem
leidt tot fractioneel bankieren: door keer op keer verder uit te lenen
op nieuw gecreëerd geld, kan men tot 9X meer geld scheppen dan er
oorspronkelijk bestond. Dit geeft te denken hoe de m3 kan aangroeien en
hoe onstabiel dit systeem is.
Een tweede schepper zijn de overheden. In de euro landen is overeengekomen dat elk land zelf zijn munten
mag slaan (niet de centrale banken!). De hoeveelheid hangt af van de
grootte van het land. Men mag dan ook verwachten dat in België en
Nederland na verloop van tijd meer franse en duitse munten te vinden
zullen zijn, gewoonweg omdat er van die laatste landen veel meer munten
zijn. De totale waarde van deze munten schommelt rond de 20 miljard euro (2008). Munten maken slechts een heel klein gedeelte uit van de M3 en zijn te verwaarlozen.
De derde schepper zijn dan de centrale banken.
De centrale banken drukken de bankbiljetten. De centrale banken
beschikken ook over een strategische voorraad van biljetten die nog
niet in omloop zijn, maar gebruikt kunnen worden in tijden van nood.
Eind 2008 is er ongeveer 763 miljard euro aan biljetten in omloop. Dit lijkt veel maar is slechts een fractie van de M3.
Eigenlijk moeten we hier spreken over het Euro systeem. Die bestaat uit de ECB en alle centrale banken van de landen die de euro voeren.
Die nationale centrale banken zijn niet onbelangrijk. Het zijn deze
banken (en niet de ECB) die de bankbiljetten drukken, het geld
transporteren, de voorraden beheren en de banken van hun land
controleren. Zo is de de NBB (nationale bank van België)
verantwoordelijk voor de belgische banken Dexia en Fortis. De NBB heeft
Fortis van het faillissement gered door meer dan 100 miljard aan Fortis
te lenen, toen in oktober 2008 alle andere banken hun geld uit Fortis
terugtrokken. De DNB (de Nederlandse Bank) heeft
dezelfde functie voor alle Nederlandse banken. De ECB geeft wel de
richtlijnen voor de centrale banken en neemt de eindbeslissing bij de
uitgifte van de biljetten. De voornaamste taak van het Euro Systeem is
prijsstabiliteit.
Om u al een idee te geven van de hoeveelheid geld (M3) in de eurozone: het benadert de 10.000 miljard euro. Dat deze stijgend is, is een open deur intrappen. Wat dat voor gevolgen heeft ziet u in deel 3.
*Een pandbrief
is een obligatie die door een hypotheekbank is uitgegeven. De door de
hypotheekbank verstrekte hypotheken vormen het on derpandvan de
obligatie. En die hypotheken zijn weer gedekt door hypothecair
onderpand; vandaar de naam pandbrief.
Dit is niet zo eenvoudig te beschrijven. Eerst en vooral moeten we
onderscheid maken in de soorten geld die er bestaan. Tevens komen er
een aantal begrippen bij kijken om alles te verklaren. Voor de euro
worden drie termen gebruikt:M1,M2 en M3.
Vooraf moeten we een verschil maken tussen de groep die enkel geld kan verhandelen (gebruikers) en de groep die geld kan scheppen.
De tweede groep bestaat uit: centrale bankiers: deze kunnen
bankbiljetten drukken (de beruchte geldpersen van de Fed en de ECB), de
overheden (deze kunnen munten maken) en de primaire banken (deze kunnen
giraal geld bijmaken).
De eerste groep bestaat uit al de rest: u en ik, bedrijven en zelfs
secundaire banken zoals pure spaarbanken. Laten we de eerste groep het publiek (public) noemen (slachtoffers [ ] kan ook) en de tweede groep de scheppers (fraudeurs [ ] zou ook gaan ).
M1 van de euro is dan al het giraal en chartaal euro geld die bij het publiek zit.
chartaal geld= alle euro bankbiljetten en euro munten.
giraal geld= het direct opeisbaar geld die op rekeningen bij banken staat en eigendom van het publiekis (dit zijn de lopende rekeningen waarover je beschikt=overnight deposits).
Als je de M1 van de EU wilt kennen moet je daar ook de vreemde
valuta bijrekenen zoals dollar, CH frank, .... die bij banken
gedeponeerd zijn en eigendom zijn van het publiek (cash vreemde valuta
hoort daar niet bij, omdat dit niet gekend is).
Een tweede soort noemen we secundaire liquiditeiten, ook wel bijna-geld of schiergeld
genoemd. Bijna-geld omdat je het zonder al te veel verlies kunt
omzetten in geld zonder dat banken dit kunnen voorkomen. Hiertoe
behoren:
deposito's met een opzegtermijn tot 3 maanden en korte termijn
deposito's met vaste looptijd tot en met 2 jaar in het bezit van het
publiek. M2 is deze laatste samengeteld bij M1.
M3 bestaat dan uit M2 met inbegrip van de overige secundaire
liquiditeiten (MMF(Money market Fund) aandelen; schuldtitels tot 2
jaar; retrocessie-overeenkomsten). Deze M3 vormt dan de totale liquiditeitenmassa van het publiek.
Even belangrijk is: wat behoort er niet tot de euro M3?
Cash vreemde valuta bij het publiek
aandelen
obligaties en andere pandbrieven
vreemde valuta eigendom van de banken (scheppers)
lange termijn spaargeld (meer dan 2 jaar)
kasgeld bij een primaire bank (scheppers)
Bijkomende opmerkingen:
Sommige valuta kennen ook nog andere begrippen. Zo bestaat er ook
M0 (dollar)=Het totaal van alle fysieke munt, plus rekeningen bij de
centrale bank die kan worden uitgewisseld voor fysieke munt. M4
(India)=M3+Alle deposito's bij postkantoor spaarbanken (met
uitzondering van Nationaal Spaarfonds Certificaten).
M1,M2 en M3 worden niet bij alle valuta hetzelfde gedefinieerd.
Dit maakt vergelijking tussen verschillende valuta niet gemakkelijk.
Toch is dit minder belangrijk: het is vooral de verandering van de
hoeveelheid binnen 1 valuta die van belang is (inflatie).
retrocessieovereenkomst(ook bekend als een repo): een kredietnemer
kan gebruik maken van een financiële zekerheid als onderpand voor een
lening in contanten tegen een vaste rentevoet.
MMF: Dit is een type beleggingsfonds dat wettelijk verplicht is om
te investeren in laag-risico effecten. In vergelijking met andere
beleggingsfondsen is het risico dus laag en is het dividend dat betaald
wordt min of meer gelijk aan de korte termijn rente.
In een tweede deel bekijken we wat de gevolgen zijn van veranderingen in de M3 (totale liquiditeitenmassa).
In 2008 werden aandelen massaal de rug toegekeerd door de kleine
belegger. Spaarrekeningen en obligaties zijn weer hot als belegging.
Vooral obligaties worden gezien als de ideale en risicoloze belegging
ten opzichte van aandelen. Maar is dit ook zo?
Mijn mening is dat obligaties iets veiliger zijn dan aandelen. Forse
koersdalingen zijn bij obligaties niet aan de orde als u de termijn
uitzit. Daar tegenover zullen obligaties nooit het rendement kunnen
geven wat mogelijk is met aandelen. Volgende soorten obligaties bestaan:
Kasbons: Obligaties die worden uitgegeven door banken.
Staatsobligaties: Leningen uitgeschreven door overheden.
Bedrijfsobligaties: Leningen uitgeschreven door bedrijven.
Tot 2008 werd ervan uitgegaan dat Kasbons en Staatsobligaties tot de
veiligste beleggingen gerekend konden worden. Dat ook dit genuanceerd
moet worden, hebben we inmiddels geleerd (Lehmann Brothers). Een
obligatie is een schuldbewijs voor een lening uitgeschreven
door een instelling, meestal over tenminste vijf jaar en waarvoor een
intrestvergoeding wordt betaald om dit geld gedurende een
overeengekomen periode te gebruiken. Nu er een resem faillissementen
plaatsvinden, is ook de obligatiehouder niet zeker dat hij zijn geld
terugziet.
Bij een faillissement komt een aandeelhouder op de laatste plaats.
Die is zo goed als zeker zijn geld kwijt. Een aandeelhouder moet zich
bewust zijn van dit risico. Wie obligaties heeft, staat ook redelijk
achteraan in de rij en dit wordt minder goed beseft. Vooral achtergestelde obligaties
(het woord zegt het zelf: men is achtergesteld op andere) zullen
meestal niet veel van hun geld terugzien. Maar ook gewone obligaties
zijn mogelijks niets meer waard als er onvoldoende geld overblijft. Dus
veilig zijn obligaties allerminst.
Om de veiligheid van obligaties te bepalen bestaan er 2 belangrijke ratingbureaus:
Moody's en S&P. Zij kennen een rating toe aan de obligatie. Triple
A zijn zeer veilige, C en D zijn zeer onveilige (junk genoemd). Hoe
lager de rating, hoe hoger de intrest zal moeten zijn om beleggers te
overtuigen deze te kopen. Hier geldt duidelijk de wet: hoe meer risico,
hoe hoger de opbrengst. Het probleem is echter dat deze ratings
subjectief zijn. U koopt een triple A obligatie en deze wordt na 2 jaar
bvb. gedegradeerd naar een C rating. U kocht dan in volle vertrouwen
een "investment grade" obligatie en uiteindelijk blijkt u een "rommel of speculatieve" obligatie
in bezit te hebben. Hier heeft u geen controle op: Het ratingbureau kan
zich vergist hebben of de marktsituatie kan compleet gekeerd zijn. Zo
zijn de ratings voor de o zo veilige banken neerwaarts bijgesteld en
zelfs staatobligaties van sommige europese landen als Spanje worden
neerwaarts bijgesteld. Ook België staat op de lijst om een herziening
te krijgen. Een land als IJsland is failliet en kan enkel met hulp van
buurlanden en het IMF aan zijn verplichtingen voldoen. Een ander
voorbeeld is Argentinië, die in het verleden gelijkaardige problemen
gekend heeft.
Wie de kleine lettertjes niet heeft gelezen kan nog meer gezien zijn. Zo bestaan er reverse converteerbare obligaties.
Deze betekenen dat het bedrijf mag kiezen hoe u wordt terugbetaald: met
geld of in aandelen. U ziet van ver wat het bedrijf zal doen als
aandelen nauwelijks wat waard zijn als de uitbetaling moet
plaatsvinden. In plaats van u zuurverdiend geld te ontvangen, zal u
waardeloze aandelen aan uw broek gesmeerd krijgen. Daarom: KOOP NOOIT
REVERSE CONVERTIBLES. Meestal zijn deze intresten zeer aanlokkelijk: 10
à 20% zijn geen uitzondering, toch bij een faillissement krijgt u dit
nooit te zien, u ontvangt netjes bvb. 1000 aandelen aan ... 0. Sommige
obligaties maken het nog bonter: ze mogen terugbetaald worden in
aandelen van zodra het aandeel onder een bepaalde waarde zakt: VERLIES
GEGARANDEERD.
Mijn conclusie is duidelijk: Obligaties kunnen even risicovol
zijn als aandelen, terwijl hun rendement veel lager ligt. We zien dan
ook nog dat er massaal veel obligaties op het verkeerde moment gekocht
worden: als de rentes laag staan. Persoonlijk heb ik nog nooit
obligaties gekocht en wellicht zal ik het nooit doen. Geef mij dan maar
de real stuff: Aandelen en laat het uitlenen van geld maar over aan de
banken, die zijn daar toch specialist in of niet?
Als het economisch misloopt, wordt nogal vaak gewezen naar de speculanten.
Het is altijd verleidelijk om iemand anders de schuld te geven. De ene
keer zijn het de banken, de andere keer de shorters en nogal vaak zijn
het de speculanten. Ze allemaal over één kam scheren en ze als
criminelen bestempelen is wellicht een brug te ver.
Wat is een speculant? Je kan hem/haar het best omschrijven als iemand die probeert laag te kopen en hoog te verkopen, daarmee veel winst op zak steekt, maar totaal geen interesse heeft in het product waarin hij handelt. Puur economisch voegt hij geen waarde toe of toch?
Een mooi voorbeeld van speculatie is de stijging van de olieprijs vorig jaar. Neem volgend voorbeeld:
Een speculant koopt een futurecontract ter waarde van 100 000 dollar
met als economische waarde 1000 vaten olie aan de prijs van 100$/vat.
De boot met deze olie is pas vertrokken en is een maand onderweg. Net
voor aankomst van het schip stijgt de olieprijs op de internationale
markten naar 115$/vat. De speculant zal het contract snel verkopen
want hij heeft 15% winst en het laatste wat hij wil, is opgescheept
zitten met de olie. Wat er achteraf met de olie en de prijs zelf
gebeurt, interesseert hem geen zier.
Twee dingen worden direct duidelijk: De speculant zorgt voor liquiditeit van de contracten (het is best mogelijk dat het contract diverse keren in andere handen is overgegaan) en hij neemt een groot risico.
Voor hetzelfde geld was de olieprijs gedaald (wat ook gebeurd is) en
heeft hij een zwaar verlies geleden. Heeft de speculant de prijzen
opgedreven? Wellicht wel, want hij haalt de olie tijdelijk uit de markt
(zorgt voor schaarste) en verkoopt dan aan een hogere prijs. Hij
profiteert dus van een stijgende trend door extra schaarste te
creëeren. Deze stijgende trend is echter niet door de speculant gemaakt
maar door de reeds aanwezige olieschaarste op dat moment. Hij heeft de
prijzen wel mee helpen opdrijven, maar tegen een trendomkeer is ook hij
niet bestand.
Als je de vergelijking naar de gewone beurs doortrekt, doen we
eigenlijk allemaal aan speculatie: we proberen laag in te kopen om met
een zo groot mogelijke winst, liefst in een zo kort mogelijke tijd,
hoog te verkopen. Wie heeft er nog altijd zijn eerste aandelen, ooit
gekocht omdat hij het goed meende met een bedrijf? Aan de miljoenen
dagelijkse transacties op de beurs te zien, zullen dat er weinig zijn.
De lijn tussen beleggen en speculeren is dan ook flinterdun.
Een tweede voorbeeld van een speculatie is het volgende: Nu de
grondstoffen laag zijn, vinden veel speculanten het ogenblik gekomen om
bijvoorbeeld zink op te kopen. Zij kopen dus wanneer anderen het niet
moeten hebben. Ze houden het bij tot de markt weer aantrekt en er
schaarste komt. Dan gooien ze hun zink op de markt. Ze voldoen dus
perfect aan het profiel van een speculant: laag kopen, bijhouden en
hoog verkopen, terwijl het product zink hun niet interesseert. Hebben
de speculanten nu niet een fantastisch economisch feit gepleegd? Ze
kopen als niemand koopt, ze spelen magazijnier en dus financier, en
verkopen als er schaarste is waardoor er meer zink op de markt komt.
Zij zorgen dus voor een dempend effect. Als je dan weet dat de markten
efficiënt zijn (op ieder moment zijn alle gegevens die verband hebben
met het product gekend), dan neemt de speculant een enorm risico door
tegen de markt in te gaan. Is deze speculant dan geen onderdeel van de
vrije markt economie, meer zelfs is hij dan niet noodzakelijk?
Men kan natuurlijk niet ontkennen dat er veel criminaliteit verweven
zit bij speculatie. Kartels opzetten om schaarste te creëren, valse
geruchten de wereld insturen, documenten vervalsen, lobbyen en omkoping
bij overheden (grondspeculatie!), de voorbeelden hoor je dagelijks in
het nieuws. Hier kan je geen respect voor hebben. Toch wil ik eindigen
met dezelfde vraag als in het begin:
Alle schuld op de speculanten schuiven, is dat geen brug te ver?