Een diep-menselijk verhaal, een GOEDE VRIJDAG verhaal xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Getuigenis over zijn gevangenschap in een Duits concentratiekamp.
door Bert Aerts
Ik vertel U het genademoment uit mijn leven.
Het is tevens het dieptepunt van tragiek en mijn Taborg - berg.
In de winter van 1944 op de weg tussen het station van Melk aan
de Donau en het concentratiekamp buiten dezelfde stad.
Bij het afstappen van het speciale verhoog het beruchte embar-
cadère - had ik een uitgemergeld en naar ontbinding en uitwerpselen stinkend stuk mens ( was het een Joegoslaaf of een Roemeen?) opgeraapt en op de rug geladen. Zwaar woog het niet. Maar zoveel verstand of kracht schoot er in dit stervend wrak niet over, dat hij
wat kon meehelpen om zich behoorlijk vast te houden.
Hij had de armen om mijn nek geslagen, zakte telkens naar beneden
en snoerde me de strot toe. Als ik hem voor de zoveelste maal weer
wat hoger op mijn rug hielp heb ik zeker gevloekt tegen deze man.
De termen hebben geen belang. Ze hadden ook geen zin, ik was zelf
een wrak en fluimde bloed na iedere hoestbui.
We laveerden verder tegen de wind en de sneeuw.
De stank van verbrande mensenbeenderen, de rook van het crematorium sloegen om ons heen. Toen heb ik het meest tragische woord gehoord dat een mens op deze wereld kan vernemen.
Uit het bewusteloze stuk miserie op mijn rug kwam één woord:
crematorium gut warm
En dan is het teken gekomen. Ik stond midden in de warme golf-
stroom tussen de Vader en de Zoon. Ik dacht: Waarom doe je nu
wat je doet? Het is een mengeling van hondse Godsvrees en
egoïsme. Waarom durf je dit stuk mens niet laten vallen, het weet
niet eens
wat het betekent?
Maar je durft niet. Je weet heel goed dat je nooit meer tot God zal
durven gaan als je Zijn Zoon in de sneeuw laat vallen, dat je nooit
meer om iets moet aankomen bij Hem. Ik sukkelde verder
Vlak voor mijn gezicht wuifde de paarse vuile hand van het wrak op
en neer op de cadans van elke stap, en
Plots trof mij het licht. Uw Zoon, ik draag Uw Zoon.
Het was geen identificatie. Ik voelde het aan als een transsub-
stantiatie. Ik heb die ijskoude, blauwe, vuile hand gekust.
Zeker, zeker, we waren meer dan half krankzinnig.
Maar dit is ergens de hoogste geloofsdaad en de Tabor van liefde
in mijn leven geweest. Ik heb tot de Vader gebeden in een verhouding die ik niemand ooit zal kunnen meedelen.
Mijn ontzag en eerbied zijn nooit verminderd, maar als ik Onze Vader zeg, weet ik wat dit tussen God en mij betekent.
Ik maak het verhaal niet mooier dan het is. Op het laatste stuk weg
naar het kamp heb ik ook gebeden: Vader, nu ik hier ook zeul met
Uw Zoon op mijn schouder, vraag ik U: laat me als het U belieft mijn
land en vooral mijn moeder nog eens levend terugzien?
Mijn land heb ik teruggezien. Op de ontmoeting met mijn moeder
zal ik nog moeten wachten.
Toen ik zo bad stond ze reeds naast de Vader.
En als ik eens even nadenk, zit achter dit hele verhaal misschien
een beetje chantage van mijn moeder.
Want zoals ik haar ken, weet ik dat zij, denkend aan mij, in die laatste dagen van haar twintig jaar lange lijdensweg, gebeden heeft:
Neem mij, Heer, maar laat mijn jongen thuiskomen.
Zo zien we nooit klaar in het wondere spel van God.
We weten maar één ding met zekerheid: God is Liefde.
Deze liefde legt hij in een mensenhart en elke vorm van liefde, ook als
ze ligt in het hart van iemand die Hem niet kent of niet in Hem gelooft
is meegedeelde Godsliefde.
Haat komt nooit van Hem. De liefde kan vele vormen aannemen, ook
die van honger en dorst naar gerechtheid.
Maar harteloosheid, wrok, gebrek aan vergevingsgezindheid zijn
nooit tekens van grootmenselijkheid en wie deze tekens draagt, kan allerminst Zijn leerling zijn.
En daarmee is alles gezegd!
Bert Aerts is reeds in het Vaderhuis opgenomen. Hij zal zijn moeder
teruggezien hebben, de Vader en de Zoon, die hij reeds ontmoette
tijdens zijn leven. Louise