Huwelijksakte van Joannes Baptist Dirickx
en Theresia Blijweert te Kruibeke op
12 maart 1752.
Priesters in de familie.
Bij onze opzoekingen naar de afstammelingen van onze (voorlopige) stamvader Michiel Blijweert (+ 1612) vonden we twee priesters en vijf vrouwelijke kloosterlingen die naamdragers zijn.
We zullen de informatie die we over hen hebben kunnen verzamelen hier samenvatten.
1. Josephus Blyweirt (Blyweert, Blijweert).
Josephus werd geboren te Kruibeke op 28 juli 1724 als zoon van Judocus (+ 1775) en Elisabeth De Grave (+ 1769). Judocus was gedurende 25 jaar burgemeester van Kruibeke en een van de meest welstellende lieden van zijn tijd. Hij ligt samen met zijn echtgenote begraven in de kerk van Kruibeke. De grafsteen is nog aanwezig en leesbaar. We komen later in een afzonderlijk artikel uitvoeriger terug op het leven van Judocus.
Josephus was de kleinzoon van Judocus Blijweert (+ 1726) en Maria Theresia Borgois (+ 1733). Maria Theresia was afkomstig uit Zelzate. Hun zoons, Joannes Baptist en Franciscus zullen deze tak verder zetten te Zelzate en Wachtebeke (zie afzonderlijk artikel). Ook dit echtpaar ligt begraven in de kerk van Kruibeke en heeft er een grafsteen.
Josephus studeerde aan de Latijnse School in Mol .
In de 16e, 17e en 18e eeuw had Mol een bloeiende Latijnse School, waar jongens kennis van het Latijn werd bijgebracht als voorbereiding op de priesterstudies of andere hogere studies. Deze Latijnse School telde niet alleen jongeren uit de regio maar uit gans Vlaanderen en zelfs uit Nederland. Merkwaardig is het groot aantal studenten uit het Land van Waas.
Het programma van de Latijnse School te Mol voorzag in een volledige cyclus van zes schooljaren: de kleine figuur, de grote figuur, de grammatica, de syntaxis, de poësis en de retorica. Het schooljaar begon met Bamis (het feest van Sint-Bavo op 1 oktober) en duurde tot de maandag na Mol-Kermis in augustus.
De studenten moesten uiteraard te Mol verblijven en zochten een onderkomen bij mensen van de gemeente. Eeuwen geleden had Mol dus reeds een aantal kotbazen. Van één van hen, Valerius Van Gool, onderpastoor van 1731 tot 1759, bleef de administratie bewaard van de studenten die bij hem logeerden. De administratie van de 58 studenten die tussen 1735 en 1759 voor één of meerdere jaren bij Valerius Van Gool op kot bleven werd teruggevonden in het Kerkarchief van Dessel. Het schriftje waarin alles werd genoteerd begint met volgend opschrift Inhoude der Studenten bij mij woonende begonst te Bamis des Jaers 1735. Als oock van renthen, hueren, etc.. Per student werd meestal volgende informatie genoteerd: voornaam, familienaam, plaats van herkomst, het moment waarop hij bij Valerius Van Gool arriveerde en het tijdstip waarop hij weer wegging; hoeveel hij betaalde, wanneer hij dat deed en hoe.
De studenten logeerden in het klooster van de Rozenberg dat in 1663 gebouwd werd door de ongeschoeide Karmelietessen van Oirschot. Deze kloosterlingen behoorden tot een select gezelschap van adellijke jonge dames. In 1702 vluchtten de Karmelietessen voor dreigend oorlogsgeweld naar Antwerpen en ze kwamen nooit meer terug. In 1730 werd baron Rogier-Ulrik van Leefdaal de nieuwe eigenaar. Op 3 maart 1734 werd voor Marc Slechten, notaris te Mol, een acte verleden waarbij de Baron van Leefdaal een deel van het klooster verhuurt aan Valerius Van Gool.
De studenten die bij Valerius Van Gool logeerden betaalden daarvoor een niet onbelangrijk kostgeld. Van 1735 tot ongeveer 1750 bedroeg de standaardprijs: de somme van 110 gulden courant ende eenen ducaton tjaers sonder afcortinghe der vacantien
. Aangezien voor een schooljaar tien maanden werden aangerekend betekende dit 11 gulden per maand. Met dit bedrag werden de tafelkosten van de studenten vergoed, wat betekende dat zij naast logies ook eten kregen. De ducaton extra was voor het doen van de was en het verstelwerk.
De winter van 1739/1740 was niet enkel zeer streng, hij duurde ook tot in de maand mei. Hongersnood en een forse stijging van de graanprijzen waren het gevolg. 1740 werd dan ook bij de tien duurste jaren van de 15e tot de 18e eeuw gerekend. Valerius Van Gool rekende zijn studenten dan ook een duurtetoeslag aan van een halve patakon, m.a.w één gulden en acht stuivers per maand.
(Eén Brabantse gulden was gelijk aan twintig stuivers; één stuiver was vier oorden en een oord stond voor achttien myten. Andere munteenheden die we in het schriftje regelmatig ontmoetten, zijn een pistool (= 10 gulden en tien stuivers), een dukaton of dukaat (= 70 stuivers), een patakon (= 56 stuivers) en een schelling (= 7 stuivers).
Voor het betalen van het kostgeld waren er bij Valerius Van Gool blijkbaar geen vaste regels. Het werd echter zelden of nooit in één keer betaald. De meeste studenten betaalden het in twee schijven. Ongeveer de helft van het bedrag werd betaald in april of mei op het moment dat er al zes maanden van het lopende schooljaar voorbij waren. De andere helft werd voldaan op het einde van het schooljaar, in september of oktober. Normaal gezien gebeurden de betalingen in baar geld. Een aantal keren werd ook in natura betaald.
Josephus Blijweert uit Kruibeke huurde bij Valerius Van Gool een kamer van Bamis 1738 tot Bamis 1743. Hij verbleef er dus vijf jaar en studeerde gedurende vijf schooljaren aan de Latijnse School van Mol. Slechts weinigen studeerden er vijf jaar lang en slechts enkelen de volle zes jaar. Maar volle vijf jaar was het nu ook weer niet. Immers, hij kwam bij zijn kotbaas pas aan op 7 april 1939 dus als het lopende schooljaar al op zijn einde liep. Het waarom hebben we niet kunnen achterhalen. Gedurende het schooljaar 1740/1741 was hij een tijd afwezig en kwam pas op 12 februari 1741 terug. Valerius Van Gool noteert wat volgt: Is om sijn sickte eenen tijt afgheweest ende wederom bij mij ghekomen den 12 feb.1741.. In oktober 1740 kreeg hij gezelschap van zijn dorpsgenoot Adrianus De Vrede, die ook tot oktober 1743 bleef.
Tijdens het laatste schooljaar in Mol betaalde hij een deel van zijn kostgeld in natura, meer bepaald in de vorm van negen stenen vlas. Adrianus De Vrede betaalde reeds in het schooljaar 1741/1742 een deel van zijn kostgeld met vlas.
Dit was niet zo verwonderlijk voor iemand die afkomstig was uit het Land van Waas, waar vlas in de achttiende eeuw een van de belangrijkste landbouwteelten was. Een partij vlas werd uitgedrukt in stenen, een gewichtseenheid van ongeveer 3 kilogram. Een steen als gewichtseenheid wordt nog steeds gebruikt en duidt een hoeveelheid tussen de vijf en de tien pond aan. Voor vlas rekent men momenteel 2,82 kg voor een steen. De negen stenen vlas zouden volgens de huidige maat 25,38 kg vlas zijn. De waarde van het geleverde vlas bedroeg 33 stuivers per steen, goed voor een totaal bedrag van 14 gulden en 17 stuivers.
Na de Latijnse School te.Mol ging Josephus naar het seminarie te Gent.
De vorming tot priester verliep in verschillende stappen: de kruinschering (tonsurati), de wijding tot subdiaken en de priesterwijding. In het Ancien Regime bracht niet elke geestelijke het tot priester. Het subdiakonaat blijkt voor slechts een deel onder hen weggelegd te zijn geweest. Zonder welstellende ouders kon men het wel vergeten. Immers vóór de wijding tot subdiaken was de kandidaat verplicht een waarborg (titulus) te leveren (meestal bestaande uit een rente, een geldsom of een beneficie) dat hij in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. De ouders van Josephus behoorden gelukkig tot de meest welstellende van Kruibeke. Vader Judocus was op dat ogenblik meier en baljuw van deze heerlijkheid. We vonden in het Oud Archief van Kruibeke nr. 264 (Rijksarchief te Beveren-Waas) de Wettelijke Passering terug van 6 november 1747 waarbij een lijfrente van 200 gulden jaarlijks wordt toegekend aan Josephus Blyweert, theologant. De aanhef luidt als volgt: Wij Joannes Silvester Broeckaert Burgemeester der prochie ende heerelyckhede van Cruybeke Pieter Vande Velde ende Judocus Van Acker Schepenen der voornoemde prochie midtsgaders Guilielmus Franciscus Wouman greffier maecken cond ende kennelyck dat voor ons als voor heer ende wethouders sijn gecommen ende gecompareert in iygen ende propre persoonen Dhr Judocus Blijweert bailliu ende meyer der selve prochie alsmede jonckvrouwe Elisabeth De Graeve sijn huysvrouwe bij hem tot hetgone naer beschreven behooelyck geauthoriseert welcke compranten te kennen geven hoe dheer Josephus Blijweert hem lieden soone van intentie is hem te begeven tot de weerdigheyt vande priesterlycken staet ende te worden subdiaken van het bischdom van Gendt, dan alsoo hij daer niet en can gepromoveert worden tenzy voorsien synde van eenen titel beneficieel ofte patrimonieel weerdigh twee honderdt gulden tsiaers soo hebben de comparanten omme den voorschreven heere Josephus Blijweert hunnen sone behulpigh te wezen tsynen proffyte verkent soo sy verkennen by desen een lijfrente van twee hondert guldens tsiaers syn levendagen lanck gedurende de welcke inganck sal nemen met den daege van syne eerste toecommende wydinge van subdiaken ende alsoo voorts van jaere tot jaere gedurende emmers tot alderstont den selven van anderen souffisanten titel ten contentemente van syne geestelycke overheyt ende tot versekertheyt van dien
.
Hiertoe worden zeven stukken land besedt ende geypotecqueert: twee in de cleynen heyhoeck, twee in de groten heyhoeck, een in de holbeeckhoeck en twee de polder van Kruibeke.
Zodoende lag voor Josephus Blijweert de weg open naar het subdiakonaat en het presbyteraat.
Een volledige theologische vorming in het seminarie duurde vier jaar. Twee uur per dag werd scholastieke theologie gedoceerd en drie dagen per week één uur Heilige Schrift. Verder werd aandacht besteed aan catechese, predikatie, zangles, rubriekenleer, praktische oefeningen in pastorale functies en disputationes. Naast de studium, was ook de pietas van belang: een hele gamma geestelijke oefeningen als meditatie, biecht, retraite waren gericht op de persoonlijke religieuze groei naar het priesterschap toe.
Sinds 1704 werd het onderwijs aan het seminarie gegeven door de Jezuïeten die de plaats innamen van de seculiere professoren
Over de concrete opleiding op het seminarie is heel weinig bekend. De intellectuele minimum-eisen die werden gesteld en de beoordelingscriteria die werden aangewend om kandidaten al dan niet toe het priesterschap toe te laten blijven onbekenden.
Josephus werd priester gewijd door Maximiliaan Antoon Van der Noot, bisschop van Gent, op 31 mei 1749.
In de lijst opgesteld door Frans Michem, gewezen pastoor van Vinkt, betreffende priesters in het Bisdom Gent vóór 1800 (Archief Bisdom Gent) staat Josephus vermeld als kapelaan te Kruibeke in 1760. Het Biografisch repertorium van de priesters van het Bisdom Gent 1802-1997 (Kadoc) vermeldt dat hij kapelaan was te Bazel.
Hij werd nooit parochiepriester: onderpastoor of pastoor. Misschien was hij kapelaan op de kastelen van Kruibeke en Bazel of in een van de kloosters. Misschien ook niet.
De benoemingsprocedure tot pastoor van een parochie was sinds het Concilie van Trente (1545-1563) grondig gewijzigd. Eén van de belangrijkste beslissingen op het gebied van de kerkelijke tucht, geformuleerd door het Concilie, was de verplichting tot het houden van een pastoorsexamen (concursus). De kandidaten voor de betrekking van pastoor (cura) moesten ondervraagd worden door een aantal examinatoren, aangewezen door de bisschop. Voor zover we konden nagaan heeft Josephus Blijweert zicht nooit kandidaat gesteld voor een cura en dus ook nooit deelgenomen aan een selectieproef. Sommige priesters wensten inderdaad geen functie in de zielenzorg uit te oefenen. Waarschijnlijk zagen zij hun priesterschap als een status, die niet noodzakelijk zielenzorg (cura animarium) met zich meebracht. Ze leefden van hun patrimoniale goederen en waarschijnlijk van de opbrengst van één of ander beneficium. Als zoon van zeer welstellende ouders behoorde Josephus naar alle waarschijnlijkheid tot deze groep.
Over zijn verdere leven vinden we hier en daar een spoor in het Oud Archief van Kruibeke.
Op 21 oktober 1771 verscheen voor notaris Joseph Van Schooten, notaris te Beveren, Jacobus De Grave fs. Jacobus wonende te Melsele die met synen vollen verstande, vrijen wille en sonder inductie ofte persuasie van imand verclaerde naer rype deliberatie en uyt pure genegentheyt en affectie tot syne neven ote syne susters kinderen en de om andere redenen hem moverende onwederroepelyck by gifte tusschen de levende, geseyt donatie intervivos, op te draegen ende geven
De begunstigden van deze schenking tussen levenden zijn:
1. Jacobus Aps, zoon van Pieter Aps en Maria De Grave (zijn zuster), in volle eigendom voor de helft van hierna
beschreven goederen.
2. Josephus Blijweert pbr., Franciscus, Dominicus en Isabella Maria, alle vier kinderen van Judocus Blijweert en
Elisabeth De Grave (zijn zuster) eveneens de helft van de naerschreven goederen
- Een stuk land gelegen te Kruibeke in den cleynen heyhoek, genaamd den beenacker, n° 1, 520 roeden.
- Een stuk land gelegen te Kruibeke in den groten heyhoek, n° 106, 750 roeden.
- Een stuk land gelegen te Kruibeke in den Hollebeeckhoek, n° 66.
Deze stukken land waren hem toegekomen na de cavelinghe (verdeling) van de erfenis van zijn ouders, tussen hem en zijn zusters Elisabeth en Maria op 27 februari 1742.
- Een stuk land gelegen te Kruibeke in den hoogenachterhoek, n° 50, gekocht van Pieter Van Raemdonck fs Gillis op 6 oktober 1759.
De begunstigden worden eigenaar van hun deel van de donatie maar Jacobus Aps, hun moederlijke oom, behoudt het vruchtgebruik zijn leven gedurende.
Op 21 maart 1784 wordt door Josephus Blijweert, priester fs. Judocus en Jacobus Aps uit Beveren een rentebrief ten bedrage van 1400 gulden vekocht (deugdelijk vercogt gecedeert ende getransporteert) aan Joseph Melchior Van Mieghem in profijte van Joes Francies Heynderikx. 2/3 part van de rentebrief kwam toe aan Josephus Blijweert; 1/3 uit hoofde van de successie van zijn ouders en 1/3 uit hoofde van de successie van zijn oom Jacobus De Grave. De rentebrief droeg een rente van 3 % per jaar (42 guldens) per 1 mei. Josephus ontving voor zijn part dus 933 guldens, 6 stuivers en 8 deniers (zijnde 2/3 van 1400 guldens) vermeerderd met de helft van de verschenen (verlopen) intresten sedert 1 mei 1783 zijnde de helft van 36 gulden 15 stuivers.
Op 1 augustus 1785 stellen heer en meestere Josephus Blijweert, sieur Paschier Broeckaert en sieur Jacobus Aps zich voor notaris Joannes Jacobus Verbraken borg om hun rechten te vrijwaren als hoirs van de vaderlijke zijde van de te Lier, bij de broeders Alexianen, overleden Jan Baptista De Grave; evenals ter vrijwaring van de rechten van de wezen van Jan Francies Blijweert gewonnen bij Juff. Josepha Broeckaert.
Op 10 september 1785 richten Josephus Blijweert, presbiter inwoner van Kruibeke en sieur Judocus Broeckaert inwoner van Rupelmonde een verzoekschrift aan de Burgemeester en Schepenen van de Prochie en Heerlijkheid van Kruibeke als staande voogden over de vier wezen achtergelaten door sieur Jan Francies Blijweert geprocreert bij juffrouw Maria Josepha Broeckaert. Hierin supplieren ze reverentelijk te mogen overgaan tot de verkoop van een aantal goederen: 5 stukken land te Haasdonk, 1 stuk polder te Melsele en een onbezette rente van 100 gulden; dit alles om uit onverdeeldheid te treden met de andere erfgenamen van Jan Baptist De Grave, overleden te Lier op 13 februari 1785. Bij de eindafrekening ontvangt Maria Josepha Broeckaert de som van 860 guldens, 11 stuivers en 2 oorden.
Op 30 september 1789 verkoopt Josephus Blijweert, priester tot Cruybeke een stuk land gelegen binnen den polder van, Cruybeke in de streke den agthont staende in de poldercaerte op n° 16 groot 354 Roeden. Het stuk grond is belast met de levering van haver aan de heer van Cruybeke, polderbelasting voor het maken of onderhouden van de dijken (dyckgeschoten), verdere polderbelasting alsmede met de overweg van een stuk achterliggend land. Op het ogenblik van de verkoop wordt het stuk land gepacht door Dominicus De Laet voor de prijs van 15 gulden en 10 stuivers, jaarlijks te betalen op 1 oktober. De koop wordt gesloten voor de som van 900 gulden contant geld te betalen binnen de zes weken na de ondertekening van de akte. De koper, Laurentius Puylaert, betaald 600 guldens op 30 september 1789 en het saldo van 300 gulden op 1 december 1789.
Het valt op dat we de naam van Josephus Blijweert regelmatig terug vinden na het overlijden van zijn vader, burgemeester van Kruibeke, op 6 mei 1775. Verwonderlijk is dit echter niet omdat hij als oudste zoon de plaats van de overleden vader inneemt bij familiezaken.
Vanaf 1775 vinden we de naam van Josephus Blijweert ook terug in de registers van pointinghe en settinghe, m.a.w. het bepalen van de aanslag die elke belastingplichtige hoofdelijk te betalen had. Na de verdeling van de erfenis van Judocus Blijweert had Josephus ook een zekere welstand verworven en werd getaxeerd over syne gestaetheyt, m.a.w. de belastingsaanslag slaat op zijn staat, stand of vermogen.
De aanslag bedraagt op 28-11-1775 : 8 schellingen. Ter vergelijking: zijn broers Dominicus en Joannes Franciscus betalen respectievelijk 13 schellingen 4 groten en 1 pond (maar hierin is wel de aanslag op negotie begrepen). Op 17-12-1776 eveneens 8 schellingen. Op 17-12-1778: 9 schellingen. Zelfde bedrag op 1-12-1779, 2-12-1780, 27-11-1781, 30-11-1782, 4-12-1783. Op 30-10-1784: 12 schellingen. Zelfde bedrag op 28-10-1785 en 22-12-1786. Op 21-11-1787: 11 schellingen. Totaal bedrag van de aanslagen voor de Heerlijkheid van Kruibeke bedraagt voor het jaar 1787: 120 ponden twee groten. Op 18-12-1793 eveneens 11 schellingen (voldaan in geld op 14-9-1795). Zelfde bedrag op 3-12-1794 (eveneens voldaan in geld op 14-9-1795). Op 21-10-1795 een aanslag van 10 schellingen (voldaan op 7 mei 1796).
Gedurende de Franse tijd verandert er heel wat. De 9e Ventose van het jaar 5 van de Franse Republiek (27 -2-1797) verloopt de pointing nog op de oude wijze en bedraagt de aanslag voor Josephus: 8 schellingen (voldaan de 2e prairial van het jaar 7 of 21-5-1799). Op de Rolle voor de personele, mobilaire en somptuaire contributie voor het jaar Vijf der Franse Republiek (1796-1797) vinden we Josephus Blijweert terug met een aanslag van 12 ponden 10 schellingen. Hetzelfde bedrag op de 9e Frimaire van het Jaar 7 van de FR (29-11-1798).
Het is ook begrijpelijk dat we de naam van Josephus Blijweert meer dan eens tegenkomen in de parochiepregisters van Kruibeke. Als enige priester in de familie werd hij regelmatig gevraagd (mits voorafgaande toestemming van de pastoor van de parochie) familieleden te dopen of te huwen. Hij trad af en toe ook op als getuige. Hier volgen enkele voorbeelden:
Op 16 augustus 1750 is hij te Kruibeke getuige (samen met Josephus Stoop) op het huwelijk van Petrus Joannes De Laet en Dorothea Abeel.
Hij voltrekt te Kruibeke op 12 maart 1752 ( het huwelijk tussen Joannes Baptista Dirickx en Theresia Blijweert , zijn zus. Dit gebeurt ex commissione pastoris J. Van Damme (in opdracht van pastoor Van Damme). Getuigen zijn Joannes Franciscus Blijweert en Dorothea Abeel. Het paar had obstenta dispensatione super tribus bannis antinuptialibus et tempore clauso (vrijstelling bekomen van de roepen voor het huwelijk en toestemming om te huwen in de gesloten tijd). Het huwelijk wordt door hem ingeschreven in het parochieregister. Jacobus Van Damme was pastoor te Kruibeke van 1748 tot 1784.
Op 23 mei 1761 doopt hij ex commissione pastoris J. Van Damme Barbara Stoop, dochter van Josephus Stoop en Catharina Van Leugenhage. Hij is eveneens doopgetuige (peter). Joanna Catharina De Cock is meter. De doop wordt door hem ingeschreven en ondertekend in het parochieregiser van Kruibeke. Josephus Stoop is de zoon van zijn tante Brigitta Blijweert gehuwd met Egidius Stoop.
Hij is getuige (peter) bij de doop te Kruibeke op 27-10-1765 van Carolus Blijweert, zoon van zijn broer Joannes Franciscus en Maria Josepha Broeckaert.
Op 22 februari 1776 doopt hij te Kruibeke ex commissione pastoris J. Van Damme Joannes Blijweert, zoon van zijn broer Dominicus en Anna Maria Van Landeghem. Hij is bovendien doopgetuige (peter) samen met Anna Francisca Geldolf (meter). De doop wordt door hem ingeschreven en ondertekend.
Na de overwinning van de Franse troepen bij Fleurus (26 juni 1794) en Sprimont (18 september 1794) trokken de Oostenrijkse legers zich terug uit de Lage Landen en kwam er een definitief einde aan de Oostenrijkse Nederlanden. Het zou nog duren tot 1 oktober 1795 vooraleer bij decreet de negen Zuid-Nederlandse departementen ingelijfd werden bij de Franse republiek.
De kerkelijke politiek van het Directoire (1795-1799) probeerde greep te krijgen op de Rooms Katholieke Kerk.
17 juni 1796: instelling van de burgerlijke stand en van de echtscheiding met wederzijdse toestemming. Tot dan toe had de kerk zich beziggehouden om de verschillende etappes in het leven van haar leden sacramentsgewijs te notuleren. Voortaan is elke staatsburger, gelovig of niet verplicht zich te laten inschrijven in het gemeentehuis.
6 december 1796: verbod om in het openbaar religieuze kleding of gewaden voor de eredienst te dragen.
25 oktober 1797: sluiting van de Leuvense universiteit.
25 november 1797: opheffing van kaptittels, seminaries en andere religieuze genootschappen. Ondertussen was ook begin gemaakt met de verkoop van de kerkelijke bezittingen.
Serieuze tegenwind kwam er echter pas als men begon met het politiek verknechten van gewone zieleherders als parochiepriesters en hulppastoors m.a.w. dat deel van de clerus dat het dichtst bij de bevolking stond. Belangrijk was vooral de wet van 29 september 1795 die de clerus in Frankrijk verplichtte tot een eed van haat jegens het koningschap en trouw aan de republiek. In de geannexeerde departementen werd die wet in 1797 van kracht. Op 27 januari 1797 en later nog op 5 september 1797 werd de clerus verplicht de eed van trouw af te leggen. De tekst luidde als volgt:
SERMENT
Je Jure Haine à la Royauté et à
LAnarchie, Attachement et Fidélité
a la République
et à la Constitution de lan Trois.
Het weigeren van de eed had tot gevolg dat hun kerk gesloten werd, hun goederen aangeslagen en dat zijzelf onder politietoezicht stonden. De dissidente priesters bleven echter zo goed en zo kwaad als het ging missen opdragen, vaak in het grootste geheim. Indien zij betrapt en aangehouden werden, riskeerde ze deportatie naar het Zuidamerikaanse Guyane.
De gestrengheid waarmee die maatregelen werden toegepast leidde tot openlijk verzet. Dit verzet bereikte een hoogtepunt in 1798. Een van de belangrijke verzetshaarden was het Land van Waas. De Boerenkrijg was een kortstondige, slecht georganiseerde maar veelbetekenende uiting van gecumuleerd ongenoegen.
Napoleon Bonaparte probeerde, na zijn machtsovername in november 1799, de binnenlandse rust en eenheid te herstellen door een akkoord (concordaat) na te streven met de kerk. Op 11 januari 1800 werd de eed die moest worden afgelegd om een functie, ook een kerkelijke, te kunnen bekleden, herleid tot:
Je promets dêtre fidèle à la Constitution.
Ondanks het concordaat kon Napoleon niet alle katholieken tot meer volgzaamheid dwingen. De kerkelijke politiek van Napoleon is uiteindelijk mislukt. Het latente verzet van een gedeelte van de clerus en de katholieken was van niet te onderschatten belang in Bonapartes ondergang.
Wat was de houding van Josephus Blijweert gedurende deze woelige periode ?
Hij was geen parochiepriester en dus waren er minder kansen dat hij in botsing kwam met de uitgevaardigde wetten. Bovendien vormde hij gezien zijn hoge leeftijd, hij was de zeventig voorbij, geen groot potentieel gevaar meer.
Wij hebben zijn naam teruggevonden in de drie verschillende lijsten die door de Commissaris van het kanton Haasdonk van het Scheldedepartement (Département de Lescaut) werden opgesteld in uitvoering van de verschillende wetten en verordeningen.
Wat ons vooral interesseerde was te weten of hij de eed van haat, zoals deze werd genoemd, had afgelegd. Wij kregen hierover uitsluitsel in een document dat we vonden in het Rijksarchief te Gent: Tableau judicatif des noms et prénoms, age et demeure. Et cidérant qualité des Prêtres domiciliés au Canton dhaesdonc. Dressé en conformité de Larrêté du Directoire Exécutif du 18ème Brumaire an 6ème de la République française ». Op de vraag «A til prété serment et haine à la royauté » staat achter zijn naam omiskenbaar NON. Hij is ten andere in het gezelschap de van voltallige clerus van het kanton. Het document werd door de commissaris van het kanton Haasdonk ondertekent de 26e frimaire van het jaar 6 van de FR, m.a.w. op 16 december 1797. De commissaris du Directoire Exécutif noteert als slotopmerking: Les curés et prêtres en général nuisent au futur de létat ».
In de « Nominatieve staat van de zestigjarige priesters en de zieke priesters die nooit de publieke orde verstoorden en in vrijheid kunnen worden gesteld onder toezicht van de respectievelijke kantonnale besturen », zonder datum maar waarschijnlijk van het jaar 7 van de FR. vinden we zijn naam terug zonder verdere opmerkingen. Als woonplaats werd wel Bazel genoteerd.
Tenslotte staat hij nog eens vermeld in de Nominatieve lijst van de clerici zonder bediening in het Scheldedepartement in april 1807, ondertekend op 21 mei 1807. We lezen wat volgt: Blijweerts Joseph, geboren 28 juli 1724, wonende te Kruibeke, seculier priester. Middelen van bestaan: patrimonium. Reden waarom hij geen bediening meer heeft: hoge leeftijd (hij is dan immers 83 jaar oud).
Hij overleed te Kruibeke op 18 februari 1814. In het archief van Notaris Verbraken, notaris te Kruibeke in de tweede helft van de 18e eeuw en begin 19e eeuw, bevindt zich de inventaris van de nalatenschap van Jozef Blijweert, priester te Kruibeke. Hierin vinden we een nauwkeurige inventaris van de openbare verkoop van de inboedel en van de boeken welke zich in zijn persoonlijke bibliotheek bevonden. Dit archief wordt bewaard in het archief van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas te Sint-Niklaas. We komen later op deze belangrijke nalatenschap terug.
Paul Blyweert
Bronnen:
Eigen opzoekingen in de Rijksarchieven van Gent en Beveren-Waas.
Luc Damen en Bob Soeten, Studenten van de Latijnse school in Mol op kot bij onderpastoor Valerius Van Gool (1735-1759), in Molse Tijdingen, jaargang 4, 1996, blz. 107-159.
Fran çois Luc, De verhouding tussen Kerk en Staat en het politieke personeel (1780-1830): een wisselende relatie. In Trajecta 3 (1994), aflevering 4, blz. 297-306.
Schoenaerts Jozef. Kerk en gelovigen in de dekenij Waas tijdens de XVIIIe eeuw. Bijdrage tot de studie van het kerkelijke leven in het biskom Gent. Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, nr. 57, Leuven, 1979.
België onder het Frans Bewind: 1792-1815. Gemeentekrediet, Brussel, 1993.