HET TWEEDE PINKSTERFEEST.
Toen Hij weer op aarde was gekomen
en het voor de tweede maal Pinksteren werd
waren ze weer allemaal samen:
katholieken en protestanten,
gelovigen uit de orthodoxe kerken,
allerlei losse groepen,
baptisten, methodisten, quakers,
moslims en boeddhisten,
confucianisten en antroposofen
van verschillende strekkingen,
leden van allerlei sekten
en godsdienstige verenigingen.
Ze waren er allemaal samen
toen er plotseling over hen een stormwind losbrak
en boven hun hoofden een teken verscheen.
Het teken van Hem die over de wereld heerst
en die teruggekomen was
om nu eens voorgoed zijn heerschappij in te zetten.
En juist zoals de Geest het hen ingaf
begonnen allen te spreken.
Maar niemand sprak de andere tegen.
Niemand pleitte voor zichzelf.
niemand deed een aanval op een ander.
Niemand verketterde de anderen.
Niemand begon te boffen op zijn dogmatiek.
Niemand dweepte met zijn heilige schriften
maar bewonderde die van anderen.
Niemand hield krampachtig aan zijn eigen aard.
En ofschoon velen er het woord namen
was er toch geen verwarring:
ze spraken allen dezelfde taal !
En zij die naar hen luisterden
hadden allen hun eigen verleden en hun eigen verhaal.
Ze droegen allen de stempel die men hen had gegeven
in de loop der jaren, en het etiket dat men op hen had gekleefd.
Jonge lieden, voor wie zogezegd niets meer heilig was
en die men voor niets meer kon warm maken.
Werklozen en playboys.
Mensen die blind waren langs de linker kant,
mensen die blind waren langs de rechter kant,
Onderdrukten en uitgehongerden.
Door geld verblinde rijken
en door wapens verblinde militairen.
Arabische vluchtelingen
en Israelische kolonisten,
bommenleggers uit Noord-Ierland
en Libanese vrijheidsstrijders,
Namibische guerrilleros
en leden van de Zuid-Afrikaanse regering,
soldaten van weerskanten het ijzeren gordijn.
zwarten uit de slums van New-York
en groot grondbezitters uit Californië.
Patiënten uit de psychiatrische inrichtingen van Rusland
en leden van het Politbureau.
broeders en zusters,
mannen en vrouwen
richting Moskou of Peking, Genève of Rome.
Ze luisterden allemaal vol verbazing
want iedereen hoorde nu eens in zijn eigen taal
spreken over God.
En iedereen begreep het
alsof het voor hem gezegd was.
En niemand kon zeggen:
Geen mens die mijn probleem begrijpt.
De jeugd hoorde hoe men tot haar sprak zonder die spottende ondertoon,
met eerbied voor haar eigen taal.
En slachtoffers van uitbuiting zeiden:
Die weet nu waarlijk waar het schoentje wringt
De linksen schenen hun eigen woorden te horen
en de rechtsen even goed.
De machtigen hadden geen tolk nodig
en de armen zeiden:
Nu spreekt men nu eens niet als blinden over kleuren.
De zachtgeaarde vond het niet autoritair
en de zelfzekere vond het niet flauw.
De zwakken vonden troost
en de sterken begonnen na te denken.
Die lijden voelden zich opgetild
en de onderdrukkers voelden zich gewaarschuwd.
Piet denkt dat hij het in de zestiger jaren hoorde op DLF.
11-07-2005, 00:00 geschreven door Piet
|