HERINNERINGEN AAN MIJN VADERLANDSE PLICHTEN xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Als bijna-twintiger werd ik op 28 juli 1927 opgeroepen om mijn militaire dienstplicht te vervullen bij het 1ste Regiment Artillerie te Gent, Batterij De Post. Dit was de paardenstal waar de paarden van de officieren gestald waren en die wij moesten verzorgen, naast wachtlopen en corveeën.
Deze 13 maanden verliepen zoals iedere dienstplichtige ze zich zal herinneren: met goede en minder goede herinneringen aan de discipline en de toen geldende Franstalige commandos. Op 28 augustus 1928 zwaaide ik in alle stilte af en kon als schilder beginnen bij een aannemer in St-Denijs-Westrem.
Op 24 maart 1930 moest ik mij terug aanmelden voor een zes wekend durend kamp in Elsenborn. Op 3 mei 1930 kon ik terug mijn burgerpak aantrekken.
Even voor de mobilisatie werd ik van 14 tot 21 januari 1940 naar Appels (Dendermonde) geroepen om mijn kledij aan te passen.
Toen de oorlog dan toch uitbrak op 10 mei 1940 werd ik opgeroepen om mij op eigen kracht naar Appels te begeven. Na vijf dagen, op 15 mei 1940, vertrokken we te voet naar Staden, waar we in het bos van Houthulst munitie op spoorwegwagens moesten laden. Ik kreeg er als schilder een bijzondere taak bovenop want men rekende op mij als schilder om de vrachtwagens en andere legervoertuigen te camoufleren. Taak die ik bijzonder ter harte nam en die een succesvol resultaat bleek te kennen, gezien de officieren vroegen om ook hun voertuigen van camouflagekleuren te voorzien.
Op 28 mei 1940 moesten we te voet vertrekken naar Oostkerke, waar we overnachtten en vandaar verder naar Loppem trokken. Op 29 mei moesten we te voet verder naar het Oost-Vlaamse Sleidinge, waar ik in de namiddag, samen met enkele andere Belgische soldaten, opgepakt werd door de Duitsers.
Diezelfde avond trokken we onder bewaking te voet naar Lokeren, waar we na een nacht stappen, uitgeput aankwamen. Daar gunden de Duitsers ons een paar uren rust en dan ging de voettocht verder naar Brasschaat, waar we in de namiddag aankwamen.
We bleven twee dagen in Brasschaat en werden toen op een goederentrein gezet naar het Duitse Bocholt. Daar werd ons een achttal dagen relatieve rust gegund, waarna we de trein werden ingejaagd naar de Duitse stad Görlitz, op enkele kilometers van de Tsjechische grens. Daar werden we ondergebracht in Stalag 8.
Na enkele weken verblijf werden een tiental plattelandsjongens getransfereerd naar het dorpje Hilbersdorf, waar we op een herenboerderij moesten helpen.
We bleven er 7 maanden hard werken, maar kregen toch zonder medeweten van onze bewakers af en toe een extraatje van de boer die onze werkkracht waardeerde. Als rantsoen moesten we het stellen met 1 brood per week, Als beleg kregen soms wat waterachtige platte kaas en op zondagen een soort melkpapje om ons te versterken. Ons dagloon was 60 Pfennig, zuurverdiende centen die vooral besteed werden aan rookwaren.
Als het veld te nat was om te bewerken moesten we het woud in om de omgehakte bomen naar het dal te slepen en met de handzaag te kleinen.
Naast Belgische krijgsgevangen werkten er op de boerderij ook Poolse mannen en vrouwen. We schoten goed met mekaar op en dat maakte het harde labeur draaglijker. Ook de genegenheid van de herenboer en zijn gezin was voor ons een hart onder de riem, maar toch verlangden we met zijn allen naar huis.
Op 13 december 1940 was het eindelijk zo ver. Ik woog nog amper 50 kilo en met de even uitgemergelde lotgenoten werden we per trein terug van Görlitz naar Antwerpen gebracht, waar we op 15 december aankwamen. Daar werd ons gezegd dat we naar Gent konden, maar dat we ons daar onmiddellijk moesten aanmelden bij de gendarmerie. Ik spoorde door naar De Pinte en op 16 december was ik terug thuis. De gendarmerie en de Duitsers konden me gestolen worden
Na enkele weken ging ik opnieuw werken en geen haan kraaide erover dat ik de Feldwebels links had laten liggen. Tijdens de échte oorlogsjaren hebben we ons dan samen met andere Latem- en Deurlenaren nuttig gemaakt bij het ondergronds verzet en zijn we er, ondanks heel wat ontberingen, in geslaagd deze ellendige tijden te overleven.
|