LATEMSE KUNSTENAARS, de voorgeschiedenisxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door een eerder toevallige samenloop van omstandigheden van culturele, sociale en economische aard vestigden zich vanaf 1898 of zelfs enkele jaren vroeger een groep kunstenaars in de rustige Leiedorpen.
Mede door toedoen van de kunstcriticus Georges Chabot viel het woord Latemse School nogal vlug, maar laat ons toch liever gewagen van een kunstenaarskolonie, zoals André De Ridder het in 1945 omschreef.
Persoonlijk verkies ik de omschrijving Groepen of beter nog Generaties.
Het is moeilijk om kunstenaars zomaar een label op te kleven en hen in te delen in één of andere kunstgemeenschap of strekking.
De naamgeving School van Barbizon en dichter bij ons de Scholen van Dendermonde, Tervuren en Kalmthout lijkt mij wel verantwoord omdat op deze plaatsen gedurende een korte tijd, thematisch en naar vorm, een aantal kunstenaars in dezelfde geest werkten.
Het begrip Latemse School zou ons echter teveel beperken omdat in die eerste drie generaties beeldende kunst teveel kunstenaars en kunstromingen de revue passeerden.
De vierde generatie met Maurice Schelck, Jef Wauters, Lea Vanderstraeten, Vic Dooms, de gebroeders De Cauter, Werner, Stephan Tessely, Chris Pots, Luc-Peter Crombé, Raf Van Cauwenberghe, Julien Van Langenhove, Valeer Verbeken, Willem Van Aerden, Georges De Koker, Geo Vindevogel, Norma De Vos, Mien Barbé-Van Gucht, Dick De Gryse, Fons Roggeman, Joe Van Rossem, Juul Vuylsteke, Lieven Spaens en vooral Marcel Maeyer, brachten een nog grotere verscheidenheid. Precies daardoor was de naamgeving School of Post-School geenszins passend. Wel bleef dank zij deze artiestenkolonie de naam en faam van Sint-Martens-Latem, kunstenaarsdorp verder leven.
Bij de Vijfde Generatie ligt die diversiteit in de benadering van kunst nog groter.
Marcel Maeyer blijft nog steeds de toon aangeven als het om vernieuwing gaat en zijn tegenbeeld wijlen Piet Bekaert dweepte altijd met de romantisch-realistische benadering van de schilderkunst, maar maakte met Michel Flamme en Paul Grusenmeyer een geslaagd ommetje naar het abstractieve.
Het is verbazingwekkend dat het merendeel van de thans nog actieve kunstenaars zich blijven vastklampen aan het figuratieve en de realistische benadering van elke kunstvorm.
Uitzonderingen zijn de etser/schilder Michel Flamme, glazenierster Marie-Paule Grusenmeyer, keramiekers Roger Seeuws, Véronique Vindevogel en Marleen De Burck, beeldhouwer Wilfried De Smet, kunstschilders Dick De Gryse, Paule Lonneville, Jacobert, xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />Pol Van der Plaetsen, Kobass (Koen Bassez), Elsman (Willy Carsau), Chris De Clercq en Paul Grusenmeyer.
Sint-Martens-Latem na 1975
In tegenstelling tot andere centra waar kunstenaars samenkwamen bleven Latem en Deurle een aantrekkingspunt voor heel wat kunstenaars. Om het te hebben over volgelingen van Latemse School of hen onder te verdelen onder de noemer van één of ander "post-isme" is utopisch, gezien de vlugge opeenvolging van stijlen en technieken.
De jaren zeventig brachten heel wat kunstenaars naar beide Leiedorpen in de hoop een graantje mee te pikken van de naambekendheid en de mythe rondom het schildersverleden.
Het galerijleven was in volle bloei en Sint-Martens-Latem was een dankbare oase van groen en rust, een ideale rustplaats voor de stedelingen. De passieve recreant was dan ook de potentiële klant voor de ijverige, temperamentvolle artiesten die er hun kunst tentoonspreidden.
Léa Vanderstraeten, Maurice Schelck, Jef Wauters, Vic Dooms, Valeer Verbeken en Pros Colpaert werden de trekpaarden van het Latems kunstgebeuren.
Hun succes bracht een resem talentvolle kunstenaars als Oscar Bonnevalle, Hans Kitslaar, Martin Wallaert, Antoon Catrie, Mark Deltour en Christian Silvain samen in het toenmalig Latems Museum voor Moderne Kunsten, aan de Latemstraat 64 (thans postkantoor).
Omstreeks 1980 viel er een leemte. De galerijen verdwenen even snel als ze gekomen waren. Deurlica (thans Galerij Deurle-Dorp), het Museum Leon De Smet en De Latemse Galerij bleven de hedendaagse kunstenaars echter aanmoedigen, terwijl Oscar en Gerard De Vos de faam van de Latemse kunstenaarskolonie bleven hooghouden. De Galerijen Oscar De Vos waren en zijn nog steeds, samen met de vier musea, de aantrekkingspunten voor kunst met naam. Ze worden daarin gevolgd door De Latemse Galerij en De Latemse Verkoopzaal van Bert Daemers. De modernistische, conceptuele en hedendaagse kunst werd verdedigd door Willem en Hélène de Pesseroey van Galerij Arcade, maar die geven nu de toon aan in de Gentse binnenstad.
Ook Objet Trouvé, de galerij van kunstenaat Michel Flamme, de Galerij Marie-Paule Grusenmeyer en de in 1998 opgerichte Galerij Latem-Dorp, kunnen mettertijd een springplank betekenen voor jonge of minder jonge hedendaagse, al dan niet conceptuele kunstenaars.
Die kunstenaars hebben het echt moeilijk om in eigen streek een waardige (betaalbare) tentoonstellingsruimte te vinden. Deze lacune wordt gelukkig gevuld door bankinstellingen en horecazaken, die meer en meer hun muren vrijmaken voor kunstpromotie.
Gezien Sint-Martens-Latem in mei 98 opgenomen werd in de selecte vereniging van kunstdorpen en -steden, Euro-Art, met Barbizon, Arenshoop, Worpswede en Tervuren als voortrekkers, is het zowel voor Latem-Deurle als voor de kunstenaars belangrijk de vriendschapsbanden met elkaar aan te halen om alzo op passende wijze Sint-Martens-Latem, Kunstenaarsdorp over te brengen naar het Europees kunstpubliek... Met de komst van een eminent doctor in de kunstgeschiedenis en archeoloog (Piet Boyens) als gemeentelijk cultuurfunctionaris, een alerte commissie voor het beheer van het plaatselijke kunstpatrimonium, de immer 'jonge' Latemse Kunstkring en een gemotiveerd gemeentebestuur blijven Latem en Deurle hun titel van kunstdorpen in Vlaanderen opeisen en het ziet er naar uit dat dit nog jarenlang zal blijven aanhouden.
|