xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
VERHAAL VAN EEN PATIËNT
Het zal je overkomen. Je bent eenentwintig, vol levenslust en wil door het leven dartelen zonder de zuurverdiende centen van jouw ouders te misbruiken om de schaarse momenten van pure ontspanning en genot met volle overgave te beleven. Eindelijk tien dagen thuis uit het verre Duitsland waar je, totaal onverwacht, met volle teugen van je legerplicht geniet. Een spaarpotje is welkom voor een milicien. De eerste dag van jouw verlof, maak je met je vrienden een uitje naar de jaarbeurs in de hoop daar iets te kunnen bijverdienen. In de Canadese legerwinkel in het verre Werl lonken die laaggeprijsde stereoketen en enkele exclusieve vinyltjes. Je schuimt de beurs af en tot je grote verrassing en uitbundige vreugde krijg je de kans de volgende dag je verkopertalenten te demonstreren in een Gentse likeurstand. Dat je dit drankje niet lust maakt niks uit. Je trekt je wel uit de slag en bedenkt een strategie om een procentje mee te pikken. In een euforie rij je huiswaarts met de vrienden. Moe maar voldaan, klaar om je na een stortbad in het uitgangsleven te storten.
Dan slaat het noodlot toe. De wagen gaat van de baan en in een mum van tijd lig je in het ziekenhuis met een tetraplegie na breuk van de nekwervels. Je beseft niet eens hoe dit alles je leven zal veranderen. Maanden ziekenhuisverblijf. Je ziet je ouders zo wegkwijnen van verdriet. Je verloofde kan het niet meer aan. Je staat alleen en je vecht als een goede soldaat.
Anderhalf jaar later kom je thuis om verder te revalideren. Je maakt kennis met de thuisverpleging en de zorgzaamheid waarmee deze mensen je koesteren en moed inspreken. Je kijkt uit naar hun komst. Je kunt er zelfs je klok op afstemmen want steeds zijn ze er op het vertrouwde uur. Geloof het of niet, het wordt een ritueel. Je herstelt wonderwel, kan aan het werk en draait die grauwe bladzijde om. De klok tikt verder, maar de sequelen draag je mee. Je probeert ze van je af te slaan, zoekt je weg en stapt in het bootje. Je sticht je eigen gezinnetje en ziet samen de kinderen opgroeien.
Jaren later verschijnen die zorgverleners weer in je leven. Moeder verzwikt haar enkel en het gaat van kwaad naar erger. Amputatie van de teen en het zwarte beest kruipt verder.
Opnieuw verschijnen die witte kieltjes. Twee tot driemaal daags lopen ze over de drempel en verzorgen ze de steeds moedelozer wordende fiere vrouw en spreken haar moed in. Nooit heb ik ze horen morren, nooit hebben ze geklaagd over hun eigen problemen. De patiënt gaat voor alles. Hun muizenissen hielden e angstvallig verborgen voor de buitenwereld. De verpleegkundigen waren een welkome verpozing in het kleurloze bestaan van een zieker wordende vrouw bij wie, na de zoveelste amputatie, de levenslust in haar anders zo fonkelende ogen doofde. Ook vader fleurde op toen hij het kleine wagentje het erf zag oprijden. Hij was nu huisman geworden en droeg de last van het wassen, plassen, poetsen en koken wonderwel.
De thuisverpleging bracht hem een korte, welkome verpozing in de sleur van elke dag en luisterde schijnbaar geïnteresseerd naar zijn verhaal, maar niet zonder moeder ook even op te vrolijken met een complimentje of een teder woord.
Hoewel wij er dagelijks over de vloer kwamen waren de tips en de raad van hun verzorger wijze woorden. Die had er voor gestudeerd een wij waren de leken. We keken elkaar dan vaak met pretoogjes aan en lieten hem in zijn overtuiging. Na jaren was de thuisverpleging steeds meer het zonnetje in huis. Haakte er eentje af, werd een traan gelaten, maar met de komst van de nieuwe klaarde de hemel weer op.
De thuisverpleging begon meer en meer deel uit te maken van het gezin. 's Morgens was de koffie klaar, s avonds was er soep. Tegenpruttelen hielp niet. Die mensen hadden vele watertjes doorzwommen en lieten alles gedwee en geduldig over zich gaan. Je kon die twee oudjes toch niet ongelukkig maken, niet?
Toen moeder na vijftien jaar overleed brak ook bij vader de veer. Gelukkig kon hij naast ons ook rekenen op de onvoorwaardelijke steun van de thuisverpleging. Zijn witjasjes bleven hem verzorgen en beurden hem op. Hij moest het rustig aan doen, maar kon weer grappen en grollen en dat hield hem in leven. Toen hij jaren later, op zijn vierennegentigste noodgedwongen naar het rusthuis moest heeft hij een traantje geplengd. Het afscheid viel zwaar. Nu is hij 98 en nog steeds ongelukkig omdat hij een kamer kreeg en geen flatje, waar hij zijn verpleegstertjes of verplegers kon ontvangen en koesteren...
|