Sardinië, door toerisme recent ontdekte kust Ten zuiden van Corsica presenteert Sardinië zich met een bergachtig reliëf dat de eilandbewoners van oudsher tot schuilplaats heeft gediend voor de ontelbare indringers. Tot aan de 20ste eeuw werd de grillige rotskust betrekkelijk weinig geëxploiteerd, met uitzondering van de enkele baaien die als haven konden dienen, zoals die van Cágliari, de hoofdstad van het eiland. Tegenwoordig trekken de stranden en grotten veel toeristen en de landbouw, die lange tijd de belangrijkste activiteit was, wordt nog slechts bedreven door 30% van de bevolking. Aan de mediterrane 'trilogie' graan-olijven-druiven moet voor Sardinië kurk worden toegevoegd. Sinds kort is in de industrie eveneens 30% van de bevolking werkzaam in met name de petrochemie, de kunststofproductie en de papierbereiding. Langs de kust ontwikkelden zich badplaatsen (Santa Teresa Gallura, Alghero, Santa Margherita...) en wel voornamelijk aan de wilde en grillige Costa del Sud, de Costa Paradiso - waarvan de rode rotsen fel afsteken tegen de blauwe zee - vooral langs de Costa Smeralda in het noordoosten Dit enorme complex voor strandtoerisme, dat werd gecreëerd door Karim Agha Khan en een internationaal consortium van financiers, wenst een paradijs te zijn voor een welgestelde clientèle. En die treft men dan ook veelvuldig aan in de paleizen en het fraaie dorp Porto Cervo met zijn jachthaven. Cágliari is door het milde klimaat geliefd bij toeristen. Het bestaat uit een middeleeuws gedeelte op de heuvel, het havenkwartier en de moderne stad die tot ontwikkeling kwam nadat in 1862 de stadswallen werden geslecht. Er zijn nog enkele fortificaties bewaard gebleven. Sardinië herbergt de sporen van een bijzonder oude pre- en protohistorische bewoning, waarvan de 7000 'nuraghi' het meest verrassende bewijs vormen. Deze afgeknotte torens, die soms een hoogte van 25 m hebben en waarvan de steenblokken 4-7 m dik kunnen zijn, dateren uit het tweede millennium v.C. en schijnen als forten te hebben gefungeerd. Na de bezetting door de Feniciërs en Carthagers en vervolgens de Romeinen, die van het eiland een graanschuur maakten die de Barbaren hen al snel betwistten, werd Sardinië vervolgens gedeeld door Genua en Pisa. De invloed van Pisa is zichtbaar in de kerken die van de 11de tot de 13de eeuw werden gebouwd in Porto Torres en Ardara Saccargia. Vervolgens ging het eiland over in Spaanse handen en de kleine havenstad Alghero bezit uit die periode nog de huizen en taal van Catalonië, terwijl de barokgevel van de kathedraal van Sássari herinnert aan de Spaanse gebouwen in Latijns Amerika. In de 18de eeuw werd Sardinië bij het territorium van het Huis Savoye gevoegd, dat de bossen kapte omdat deze plaats boden aan struikrovers en wegen aanlegde. Sinds 1948 geniet Sardinië regionale autonomie en wordt met succes het landschappelijk schoon geëxploiteerd, zoals dat van de Maddalena-archipel, waarvan de zeven graniet eilanden een schitterend landschap in zee vormen.
|